ECLI:NL:RBOBR:2014:772

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_3992
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg over samenhangende procedures in het bestuursrecht en de vergoeding van rechtsbijstand

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 21 februari 2014, wordt de uitleg van het begrip 'samenhangende procedures' in artikel 11, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand behandeld. De zaak betreft een beroep van eiser tegen een besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, waarin een vergoeding voor rechtsbijstand in een bestuursrechtelijke zaak was vastgesteld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank overweegt dat de ratio van de samenhangregeling is dat een rechtsbijstandverlener minder tijd hoeft te besteden aan de tweede en volgende zaak als er meerdere procedures zijn. In deze zaak is alleen het beroep in een vreemdelingenzaak ter zitting behandeld, terwijl het verzoek om voorlopige voorziening op dezelfde datum is behandeld zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden. Eiser betoogt dat er geen sprake is van samenhang omdat er geen zitting heeft plaatsgevonden voor de voorlopige voorziening. De rechtbank is echter van oordeel dat de regelgever niet heeft bedoeld om deze situatie uit te sluiten van de samenloopregeling.

De rechtbank concludeert dat, ondanks het ontbreken van een zitting voor de voorlopige voorziening, er toch sprake is van samenhang. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder.
(gemachtigde: mr. M.E. van Schooten)

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2012 heeft verweerder een vergoeding vastgesteld op een toevoeging die aan eiser was verleend voor rechtsbijstand in een bestuursrechtelijke zaak.
Tegen dit besluit heeft eiser bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014. Eiser is niet verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.
Verweerder heeft eiser twee toevoegingen verstrekt, een voor het verlenen van rechtsbijstand in een beroepsprocedure tegen de handhaving van een weigering om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen en een voor het verlenen van rechtsbijstand in de met deze procedure samenhangende voorlopige voorzieningsprocedure.
Bij besluit van 17 december 2012 heeft verweerder op de aanvraag van eiser een besluit tot vergoeding genomen, waarbij de vergoeding, omdat sprake is van samenhangende procedures, is vastgesteld op de toevoeging voor de beroepszaak. Dit betekent dat voor de rechtsbijstand ten behoeve van de voorlopige voorziening vier punten zijn toegekend, in plaats van acht punten die zouden zijn toegekend als verweerder geen samenhang zou hebben aangenomen.
2.
Eiser betoogt dat er geen sprake is van samenhang, omdat de tekst van artikel 11, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) voor het aannemen van samenhang verlangt, dat sprake is van een behandeling van de zaken ter zitting. In dit geval is het verzoek om voorlopige voorziening echter afgewezen, zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden.
3.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Bvr, voor zover hier van belang, worden zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting zijn behandeld als samenhangende procedures beschouwd, als daarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.
4.1
In dit geval is niet in geschil dat voor de behandeling van beide zaken één rechtsbijstandverlener is toegevoegd. Eiser heeft ook niet betwist dat de zaken naar hun aard verknocht zijn.
4.2
Blijkens de Nota van toelichting bij artikel 11, eerste lid, van het Bvr (Staatblad 1999, 580, pag. 26) is de ratio van de samenhangregeling in dit artikel dat de rechtsbijstandverlener, indien één rechtzoekende meer dan een procedure voert, aan de tweede en volgende zaak minder tijd behoeft te besteden dan aan de eerste zaak. Daarbij wordt aangehaakt bij het verloop van de procedure. Volgens de Nota van toelichting mag worden aangenomen dat, indien de rechter (…) zaken van een rechtsbijstandverlener of zijn kantoorgenoot voegt, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend ter zitting behandelt, er een zekere samenhang is.
4.3
De rechtbank deelt, gelet op de ratio van de samenhangregeling, niet eisers opvatting dat, louter omdat er geen zitting heeft plaatsgevonden in de voorlopige voorzieningsprocedure, er geen sprake is van samenhang.
Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen kan de voorzieningenrechter, indien een verzoek om voorlopige voorziening ter zitting wordt behandeld, in dezelfde uitspraak beslissen op het ingestelde beroep, als na de zitting is gebleken dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. In het geval dat wel het beroep, maar niet het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting wordt behandeld, omdat behandeling daarvan - gezien de behandeling van het beroep ter zitting - niet opportuun wordt geacht en vervolgens op dezelfde openbaarmakingszitting als het beroep uitspraak wordt gedaan, geldt des te sterker dat sprake van een situatie waarin aan de tweede zaak minder tijd behoeft te worden besteed dan aan de eerste zaak. De rechtbank is van oordeel dat de regelgever niet mag worden geacht deze situatie, waarin te meer aan de ratio van de regeling wordt voldaan, van de samenloopregeling te hebben willen uitsluiten.
4.
Het beroep van eiser slaagt, gelet hierop, niet. Het zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.