vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/839265-13
Parketnummer vordering: 01/825556-11
Datum uitspraak: 17 december 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [1984],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: PI Rijnmond, De Schie, Rotterdam.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2014 en 3 december 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij (voorlopige) dagvaarding van 6 augustus 2014. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 december 2014 is gewijzigd conform het bepaalde in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2012 tot en met 27 mei 2014 te Deurne, althans in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad:
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC-pillen),
zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2.
hij op of omstreeks 28 mei 2014 te Deurne opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 6 kilogram GHB (4-hydroxyboterzuur), in elk geval een (grote)
hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), en/of
- ongeveer 178,5 pillen bevattende MDMA, in elk geval een (grote) hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA, en/of
- ongeveer 15,22 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, en/of
- ongeveer 6,64 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende amfetamine
zijnde (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
3.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van januari 2012 tot en met 14
mei 2014, te Deurne, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen van (een) voorwerp(en), te weten:
- (een) auto(s) van het merk BMW, met kenteken(s) [kenteken 1] (BMW M3) en/of
[kenteken 2] (BMW 645), en/of
- een auto van het merk Audi TT, met [kenteken 3], en/of
- een ABN AMRO bankrekening ([rekeningnummer 1] ten name [persoon 1]),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van die auto(s) en/of
bankrekening, was/waren terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en)
dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(incident 2 procesdossier)
4.
hij op of omstreeks 23 februari 2014 te Deurne, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en) een zogeheten Aanrijdingsformulier -
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk hebben opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en/of zijn
mededader(s) valselijk ingevuld op dit Aanrijdingsformulier dat er een
aanrijding had plaatsgevonden tussen [persoon 2] en [persoon 3], zulks
met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken,
(artikel 225 Wetboek van Strafrecht)
hij in of omstreeks de periode van 23 februari 2014 tot en met 26 maart 2014
te Deurne en/of Goes, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door één of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1] heeft bewogen tot afgifte van
een geldbedrag van 8.998,21 euro (schadebedrag) en een geldbedrag van 23,67
(wettelijke rente),
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid
- een Aanrijdingsformulier ingevuld, waarop staat ingevuld dat er een
aanrijding heeft plaatsgevonden tussen bestuurders [persoon 2] en [persoon 3]
, waardoor de BMW op naam van die [persoon 3] schade had opgelopen, en/of
- op het formulier Aansprakelijkheidsstelling voor [bedrijf 1] ingevuld
dat voornoemde [persoon 2] geen voorrang verleende aan voornoemde [persoon 3],
en/of
- op het schade-aangifteformulier ingevuld dat voornoemde [persoon 2] de auto
van die [persoon 3] te laat zag en dat die [persoon 2] daarom geen voorrang had
verleend;
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
(incident 3 uit het procesdossier)
5.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2012 tot en met 28 mei
2014, althans op 28 mei 2014, te Deurne, in elk geval in Nederland,
opzettelijk meerdere bankbiljetten van 50 euro (op 28 mei 2014 een hoeveelheid
van 28 bankbiljetten van 50 euro), waarvan de valsheid of vervalsing
verdachte, toen hij die ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt
en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad,
(artikel 209 Wetboek van Strafrecht)
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2012 tot en met 28
mei 2014, althans op 28 mei 2014, te Deurne, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk (50 euro) bankbiljetten welke bestemd zijn om
als wettig betaalmiddel te dienen, in omloop heeft gebracht en/of teneinde ze
in omlooop te brengen in voorraad heeft gehad;
(artikel 210 Wetboek van Strafrecht)
(incident 5 procesdossier)
6.
hij op of omstreeks 12 september 2013 te Deurne [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met vernieling
en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde
perso(o)n(en) dreigend de woorden toegevoegd:"Als ge vanavond niet betaalt dan
gooi ik de ramen in en steek ik de boel in de fik!", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
(incident 6 procesdossier)
7.
hij op of omstreeks 12 april 2014 te Deurne [slachtoffer 4] heeft bedreigd
met zware mishandeling, immers is verdachte agressief en dreigend op
voornoemde [slachtoffer 4] toegelopen en heeft hij haar opzettelijk dreigend de
woorden toegevoegd :"het is dat je een wijf bent maar anders had ik heel je
kop kapot geslagen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 12 april 2014 te Deurne, in diens/dier tegenwoordigheid
mondeling opzettelijk beledigend heeft toegevoegd de woorden "Vieze vuile
kankerhoer, het is dat je een wijf bent maar anders had ik heel je kop kapot
geslagen. Jij met je lelijke rotkop" en/of "kankerwijf";
(artikel 266 Wetboek van Strafrecht)
(incident 9 procesdossier)
8.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 14 november 2013 tot en met
22 november 2013 te Deurne met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot
de afgifte van een zwarte playstation 3, een controller en vier spellen, in
elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 5],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat verdachte zich (meermalen) naar de
oliebollenkraam heeft begeven waar die [slachtoffer 5] werkzaam was en hem daar
dreigend de woorden heeft toegevoegd:
- 'Als jij niet betaalt dan steek ik de kraam in brand!' en 'Ik trek jou uit
de kraam!', en/of
- (vervolgens, de dag na de hierboven genoemde uitlating, nadat voornoemde [slachtoffer 5]
[slachtoffer 5] de playstation heeft afgegeven aan verdachte) 'Over een week kom ik
terug en dan heb je dat geld. Anders pak ik je!';
(incident 10 procesdossier)
9.
hij op of omstreeks 18 april 2014 te Houten tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van
een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door
een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 2] heeft bewogen
tot de afgifte van facings (porseleinen schildjes die op de tanden worden
geplakt), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn
mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk
en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- verklaard dat de aanbetaling(en) voor de facings op de dag van de plaatsing
daarvan contant zou(den) worden voldaan, en/of
- gezegd dat verdachte als betaling een Breitling horloge had afgegeven aan
[slachtoffer 6], en/of
- een onjuist contactadres en/of factuuradres opgegeven,
waardoor [bedrijf 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(incident 12 procesdossier)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/825556-11 is aangebracht bij vordering van 24 oktober 2014 en bij de griffie binnengekomen op 27 oktober 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost Brabant 30 januari 2014. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de officier van justitie ook in de vervolging worden ontvangen, behoudens voor wat betreft de onder 7. Ten laste gelegde belediging. De rechtbank overweegt ter zake van dit feit dat vervolging ter zake van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht niet kan plaatsvinden, anders dan dat door het slachtoffer van de belediging een klacht is ingediend. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt niet dat in dit geval slachtoffer [slachtoffer 4] een klacht heeft ingediend. Voorts kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen dat [slachtoffer 4] de onmiskenbare bedoeling heeft gehad dat verdachte ter zake van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht zou moeten worden vervolgd. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in de vervolging voor wat betreft de onder 7. ten laste gelegde belediging. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak feit 8.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit onder 8 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
[slachtoffer 5] heeft op 30 mei 2014 bij de politie verklaard dat hij € 1.000,-- aan verdachte moest betalen. [slachtoffer 5] kon naar eigen zeggen geen € 1.000,-- betalen en gaf toen een Playstation (-spelcomputer) als onderpand aan verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 5] inderdaad heeft aangesproken op het niet nakomen van een betalingsverplichting en dat hij bij die gelegenheid de Playstation heeft opgehaald die van de oudere broer van verdachte was. Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat iemand een Playstation meeneemt als onderpand, nu de (tweedehands)waarde daarvan veel lager is dan de door [slachtoffer 5] gestelde schuld. Voorts kan de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet uitsluiten dat de Playstation van de broer van verdachte was en dat verdachte bij het meenemen van de Playstation ook ten behoeve van zijn broer optrad. Gelet op het vorenstaande, bijeengenomen, is de rechtbank, evenals de verdediging, van oordeel dat verdachte van het onder 8 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 9.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit onder 9 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
[slachtoffer 7] heeft namens [bedrijf 2] op 29 juli 2014 aangifte gedaan van oplichting door verdachte. Verdachte zou de tandarts, zonder te betalen, hebben bewogen tot het plaatsen van zogenoemde facings bij hem en zijn vriendin [persoon 1]. De rechtbank constateert dat drie oplichtingshandelingen zijn tenlastegelegd. Voor wat betreft de tweede ten laste gelegde handeling, de verklaring dat een Breitling horloge ter betaling is afgegeven, stelt de rechtbank - uitgaande van de aangifte - vast dat deze mededeling is gedaan na afgifte van de facings. Door deze handeling kan [bedrijf 2] derhalve niet zijn bewogen tot deze afgifte. Voor wat betreft de derde ten laste gelegde handeling, het opgeven van een onjuist adres, heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat voor wat betreft [persoon 1] sprake was van een onjuist adres. De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat de door [persoon 1] hierover gegeven verklaring, inhoudende dat sprake moet zijn geweest van een schrijffout bij het noteren van haar adres, juist is. Daarbij is meegewogen dat het slechts om een gering verschil in de postcode van het adres gaat. Het opzettelijk opgeven van een onjuist adres kan daarom niet bewezen worden. De resterende ten laste gelegde handeling is voorts onvoldoende redengevend om tot bewezenverklaring van het delict oplichting te leiden. Gelet op vorenstaande is de rechtbank, evenals de verdediging, van oordeel dat verdachte van het onder 9 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraken.
Ten aanzien van feit 1, derde gedachtestreepje en feit 2, tweede en vierde gedachtestreepje geldt het volgende.De rechtbank acht geen bewijs aanwezig voor het tenlastegelegde verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van amfetamine door verdachte, alsmede – nu een NFI-rapport ontbreekt - onvoldoende bewijs voor het tenlastegelegde aanwezig hebben van amfetamine. De rechtbank zal verdachte daarom van de desbetreffende onder feit 1 en 2 tenlastegelegde gedragingen vrijspreken. Evenmin acht de rechtbank voldoende bewijs aanwezig voor het voorhanden hebben van meer dan 136 pillen bevattende MDMA door verdachte, nu slechts ten aanzien van 136 aangetroffen pillen (SIN AAFG2592NL en SIN AAFG2591NL) door het NFI is vastgesteld dat deze MDMA bevatten.
Ten aanzien van feit 3, eerste gedachtestreepje geldt het volgende.Voor wat betreft het verwijt dat verdachte de BMW M3 met het [kenteken 1] heeft witgewassen overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat de auto op naam van een ander gezet wordt op zichzelf nog niet tot de conclusie kan leiden dat daarmee de aard of herkomst van de auto wordt verborgen of verhuld in de zin van artikel 420bis. Dat de auto op naam stond van verdachte en daarna op naam van [persoon 4] en vervolgens op naam van [persoon 3] wordt bevestigd door de verklaringen van [persoon 4] en [persoon 3], inhoudende dat zij de auto voor verdachte zouden verkopen en dat de auto op hun bedrijfsvoorraad heeft gestaan. Gelet hierop is niet vast komen te staan dat verdachte zich ten aanzien van deze auto heeft schuldig gemaakt aan witwassen zoals ten laste is gelegd. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3, derde gedachtestreepje geldt het volgende.Ingevolge artikel 420bis, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht worden onder voorwerpen verstaan alle zaken en vermogensrechten, waaronder zijn begrepen chartaal en giraal geld. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op vorenstaande, een bankrekening op zichzelf geen voorwerp is in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op een bankrekening.
Bewijs.
Bronnen.
Een eindproces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Helmond, zaak-/registratienummer 201313679, opgemaakt en afgesloten d.d. 13 augustus 2014, in totaal 930 doorgenummerde bladzijden.
Een aanvullend proces-verbaal inzake witwassen van de politie eenheid Oost-Brabant, hulpofficieren van justitie gezamenlijke recherche, proces-verbaalnummer PL2200-2013137679, opgemaakt en afgesloten d.d. 21 oktober 2014, in totaal 309 doorgenummerde bladzijden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 3, 4, 5, 7 (voor zover het de bedreiging betreft), 8 en 9 aan verdachte ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de feiten ten laste gelegd onder 2 (voor zover het de bij verdachte aangetroffen verdovende middelen betreft) en 6 (voor zover het de bedreiging van [slachtoffer 1] betreft) refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet op deze plaats opgenomen, maar in bijlage A bij dit vonnis, welke bijlage als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen.
Ten aanzien van feit 1, 3, 4, 5, 6 en 7.
Verdachte heeft - kort samengevat - ter terechtzitting aangevoerd dat de getuigen die belastend over verdachte hebben verklaard niet de waarheid spreken en onbetrouwbaar zijn. Verdachte is in wezen het slachtoffer van een complot.
Anders dan dat verdachte heeft aangevoerd, acht de rechtbank de verklaringen van de tot het bewijs gebezigde getuigen betrouwbaar. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat sprake is van niet een of enkele, maar van een aanmerkelijke hoeveelheid getuigen die belastend verklaren over verdachte, terwijl verdachte ten aanzien van geen van de getuigen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat hun verklaring onbetrouwbaar is. Voor ieder van de ten laste gelegde feiten geldt dat ten minste twee voor verdachte belastende getuigenverklaringen aanwezig zijn, welke verklaringen onderling telkens op hoofdpunten overeenkomen. Voor wat betreft de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten geldt voorts dat de verklaringen in belangrijke mate steun vinden in objectieve bewijsmiddelen, zoals onder meer de opgenomen communicatie en de in beslag genomen goederen. In hetgeen de verdachte heeft aangevoerd, ziet de rechtbank aldus geen grond om (delen van) de gebezigde verklaringen onbetrouwbaar te achten en niet te gebruiken voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van feit 2, eerste gedachtestreepje.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de op 28 mei 2014 in zijn woning te Deurne aangetroffen GBH had aangelengd met water tot een hoeveelheid van 4 tot 5 liter. Op een vraag van de oudste rechter heeft verdachte vervolgens verklaard dat het mogelijk is dat 5 liter GHB overeenkomt met 6 kilogram GBH. De rechtbank zal deze verklaring mede gebruiken voor het bewijs.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de aangehechte bewijsmiddelenlijst uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 01 september 2012 tot en met 27 mei 2014 in Nederland, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of verstrekt
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (Xtc-pillen),
zijnde telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 28 mei 2014 te Deurne opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 6 kilogram GHB (4-hydroxyboterzuur) en
- 136 pillen bevattende MDMA en
- 15,22 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op tijdstippen in de periode van januari 2012 tot en met 14 mei 2014, te Deurne, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van voorwerpen, te weten:
- een auto van het merk BMW, met kenteken [kenteken 2] (BMW 645), en
- een auto van het merk Audi TT, met [kenteken 3],
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van die auto(s) was, terwijl hij (telkens) wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
op 23 februari 2014 te Deurne, tezamen en in vereniging met anderen, een zogeheten Aanrijdingsformulier - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededaders valselijk ingevuld op dit Aanrijdingsformulier dat er een aanrijding had plaatsgevonden tussen [persoon 2] en [persoon 3], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
in de periode van 23 februari 2014 tot en met 26 maart 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te
bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 8.998,21 euro (schadebedrag) en een geldbedrag van 23,67
(wettelijke rente), hebbende verdachte en/of zijn mededaders met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid
- een Aanrijdingsformulier ingevuld, waarop staat ingevuld dat er een aanrijding heeft
plaatsgevonden tussen bestuurders [persoon 2] en [persoon 3], waardoor de
BMW op naam van die [persoon 3] schade had opgelopen
- en op het formulier Aansprakelijkheidsstelling voor [bedrijf 1] ingevuld dat
voornoemde [persoon 2] geen voorrang verleende aan voornoemde [persoon 3]
- en op het schadeaangifteformulier ingevuld dat voornoemde [persoon 2] de auto van die [persoon 3]
te laat zag;
5.
op 28 mei 2014 te Deurne opzettelijk 28 bankbiljetten van 50 euro, waarvan de valsheid verdachte, toen hij die ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad
in de periode van 1 juli 2012 tot en met 28 mei 2014 in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk (50 euro) bankbiljetten welke bestemd zijn om als wettig betaalmiddel te dienen, in omloop heeft gebracht en teneinde ze in omloop te brengen in voorraad heeft gehad;
6.
op 12 september 2013 te Deurne [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde personen dreigend de woorden toegevoegd: "Als ge vanavond niet betaalt dan gooi ik de ramen in en steek ik de boel in de fik!";
7.
op 12 april 2014 te Deurne [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte agressief en dreigend op voornoemde [slachtoffer 4] toegelopen en heeft hij haar opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd :"Het is dat je een wijf bent maar anders had ik heel je kop kapot geslagen".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9: gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede verbeurdverklaring van alle in beslag genomen goederen. Voorts tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 27 dagen, opgelegd bij vonnis d.d. 30 januari 2014.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft ook kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank om aansluiting te zoeken bij het rapport van de reclassering en aan verdachte een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden zoals de reclassering die in deze geraden acht. Mocht een onvoorwaardelijk strafdeel volgen, dan dient aansluiting te worden gezocht bij de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf stelt de verdediging zich op het standpunt dat de pleegdatum van het ten laste gelegde onder feit 6 is gelegen voor de datum van het vonnis van de rechtbank. Om die reden kan dit feit geen aanleiding geven tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. Verzocht wordt om de proeftijd te verlengen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode gelegen tussen begin 2012 en eind mei 2014 veelvuldig schuldig gemaakt strafbare feiten. Verdachte heeft onder meer (ook aan minderjarigen) gedurende een periode van ruim anderhalf jaar harddrugs gedeald. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de afnemers. Verdachte heeft ook een aanzienlijke hoeveelheid van verschillende soorten harddrugs aanwezig gehad, waarbij de rechtbank met name belang heeft gehecht aan de forse hoeveelheid GHB die in beslag is genomen.
Voorts heeft verdachte anderen bedreigd, waardoor hij anderen vrees heeft aangejaagd, zonder zich om hun belangen te bekommeren. Ook heeft verdachte door zijn gedrag een minachting voor de maatschappelijke financiële orde ten toon gespreid die zorgen baart. Hij heeft vals geld in voorraad gehad en in omloop gebracht, goederen witgewassen, formulieren van de verzekering vals opgemaakt en daarmee de verzekering opgelicht.
Uit het uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 30 augustus 2014 volgt dat verdachte in het verleden veelvuldig, ook in de laatste vijf jaar, is veroordeeld ter zake van het plegen van strafbare feiten, waaronder feiten soortgelijk aan de thans bewezen verklaarde feiten. Zo is verdachte in januari 2014 nog veroordeeld voor onder meer bedreigingen en in verband met de Opiumwet.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf, voor zover aanwezig, aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf, welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden, waarbij niet kan worden volstaan, zoals door de verdediging is bepleit, met een vrijheidsbeneming die aansluit bij de duur die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank neemt daarbij met name in ogenschouw de hoeveelheid jegens verdachte bewezenverklaarde feiten en de aard en de ernst daarvan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank - anders dan de officier van justitie heeft betoogd - verdachte van het onder 8 en 9 tenlastegelegde geheel en van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde gedeeltelijk vrijspreekt en de officier van justitie niet ontvankelijk is voor wat betreft de onder 7 tenlastegelegde belediging. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [bedrijf 1] integraal dient te worden toegewezen met daarbij toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [bedrijf 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen.
Beoordeling.
De vordering komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders aldus samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Ten aanzien van het beslag.
Ten aanzien van feit 1: verbeurdverklaring in beslag genomen goederen.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
Ten aanzien van feit 3: teruggave in beslag genomen goed aan rechthebbende.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
Ten aanzien van feit 3: teruggave in beslag genomen goederen aan verdachte.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/825556-11.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Anders dan de verdediging stelt, is de rechtbank van oordeel dat bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan niet aanwezig zijn. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.