ECLI:NL:RBOBR:2014:7699

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
01/839052-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Deurne

Op 17 december 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 11 januari 2013 in Deurne het slachtoffer met een mes in de hals en het gezicht heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven, wat resulteerde in een bewezenverklaring van poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer, die blijvende schade heeft opgelopen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van ontoelaatbare beïnvloeding van getuigen, ondanks de verdediging van de verdachte die dit had aangevoerd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit nader onderzoek zou vereisen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/839052-13
Datum uitspraak: 17 december 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1984],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: PI Rijnmond, De Schie, R'dam.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 december 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 oktober 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2013 te Deurne ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp voorwerp, in de hals
en/of het gezicht van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2013 te Deurne aan een persoon genaamd
[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (zenuwbeschadiging in
de linkerwang en/of doorgesneden speekselklier en/of een litteken in het gezicht),
heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans een scherp
voorwerp, in het gezicht en/of de hals van die [slachtoffer] te steken en/of
snijden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs ten aanzien van het primair ten laste gelegde.

Bronnen.
Een eindproces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, proces-verbaalnummer PL2200-2013006036-76, opgemaakt en afgesloten d.d. 10 augustus 2014, in totaal 294 doorgenummerde bladzijden.
Een werkverslag FCM fotobewijsconfrontatie van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, met proces-verbaalnummer 20130060636, in totaal 6 doorgenummerde bladzijden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] (hierna te noemen: aangever) met een mes heeft gestoken en voldoet op onderdelen niet aan het signalement dat aangever van de dader gaf. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting d.d. 3 december 2014 gesteld dat aangever begin 2013 (januari / medio maart) samen met een ander persoon aan zijn deur stond en dat, nadat verdachte in de deuropening was verschenen, de andere persoon aan aangever vroeg: “Is dit hem?”. Beide personen vertrokken daarna meteen weer. Verdachte herkende aangever toen, naar eigen zeggen, omdat hij diens foto (met litteken) eerder had waargenomen via WhatsApp. Daarenboven heeft verdachte aangevoerd dat de politie tegen [getuige 1] heeft gezegd dat hij niet bang hoefde te zijn voor verdachte omdat verdachte vast zat. Deze getuige is door deze mededeling van de politie ontoelaatbaar beïnvloed.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat, gelet op vorenstaande, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en verzoekt derhalve de rechtbank om verdachte daarvan vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet op deze plaats opgenomen, maar in bijlage A bij dit vonnis, welke bijlage als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Ontoelaatbare beïnvloeding van getuige [getuige 1]?
Met betrekking tot de gestelde beïnvloeding van [getuige 1] overweegt de rechtbank dat indien door verhorend politieambtenaren tijdens een verhoor wordt gevraagd naar de identiteit van de dader van een strafbaar feit en deze verhorend ambtenaren vervolgens een naam noemen, daarvan een bepaalde suggestie kan uitgaan. Van ontoelaatbare beïnvloeding van een getuige is hierdoor echter niet zonder meer sprake. Dat hangt af van de omstandigheden van het geval. De rechtbank stelt in dit geval vast dat [getuige 1] (pag. 237) reeds voor de bedoelde mededeling van de politie - die overigens niet meer inhield dan dat verdachte op dat moment vastzat – had verklaard dat hij wist wie aangever had neergestoken, maar dat hij de naam van de dader op dat moment niet durfde te noemen. Ook na de bedoelde mededeling van de politie heeft de getuige de naam van verdachte niet direct genoemd maar pas in een verhoor dat twee dagen later plaatsvond. Verder weegt de rechtbank mee dat [getuige 1] door de verdere inhoud van zijn verklaring ook zichzelf heeft belast. Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of anderszins aannemelijk geworden die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is geweest van beïnvloeding van [getuige 1]. Onder deze omstandigheden, bijeengenomen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat sprake is geweest van de door de verdediging gestelde beïnvloeding waardoor aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] zou kunnen worden getwijfeld. De rechtbank zal deze verklaringen mede gebruiken tot bewijs.
Fotoconfrontatie gebruiken voor het bewijs?
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangever na het steekincident bij verdachte aan de deur is geweest. Voor zover de verdachte hiermee heeft beoogd aan te voeren dat deze fotoconfrontatie geen of slechts een geringe bewijswaarde heeft, is het volgende van belang.
De rechtbank stelt vast dat verdachte pas ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat aangever begin 2013 bij verdachte aan de deur is geweest. Het dossier en het overige ter terechtzitting verhandelde, bieden geen aanknopingspunten voor de juistheid van deze stelling van verdachte. De rechtbank acht deze daarom niet aannemelijk. Er is geen reden om de fotoconfrontatie van het bewijs uit te sluiten en de rechtbank zal deze ook daadwerkelijk gebruiken voor het bewijs.
Is er sprake van poging tot doodslag?
Verdachte heeft aangever met een mes in het gezicht en de hals gestoken / gesneden. Bij het steken /snijden in de hals van aangever heeft, zo volgt uit de medische informatie over aangever, verdachte een slagader van aangever geraakt, ten gevolge waarvan een slagaderlijke bloeding is ontstaan die bij een acute operatie werd gestelpt. Het met een mes steken / snijden in de halsstreek waarbij een slagaderlijke bloeding ontstaat, is een gedraging die naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijk te achten kans in het leven roept dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Dat in dit geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer wordt verder onderstreept door de medische informatie, voor zover daarin wordt aangegeven dat een acute operatie is uitgevoerd ter stelping van de slagaderlijke bloeding.
Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan kan het niet anders zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg, de dood van aangever, bewust heeft aanvaard. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de hals slagaders bevinden. De rechtbank acht derhalve het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht poging tot doodslag bewezen zoals hierna is vermeld.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in bijlage A genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 11 januari 2013 te Deurne ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, in de hals en het gezicht van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde: gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank subsidiair, voor het geval de rechtbank tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde zou komen, om aansluiting te zoeken bij het rapport van de reclassering en aan verdachte een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden zoals de reclassering die in deze geraden acht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 11 januari 2013 te Deurne heeft verdachte met een mes in het gezicht / de hals van aangever gestoken / gesneden, ten gevolge waarvan een slagaderlijke bloeding in de hals van aangever is ontstaan, alsmede een zeer forse snijwond over de linkerwang vanaf het midden van het onderooglid tot in de hals. Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust aangever ernstig verwond. Dat de slagaderlijke bloeding niet heeft geleid tot de dood van aangever, is niet aan verdachte te danken. De reden waarom verdachte tot zijn handelen is gekomen is voorts, in essentie, niet meer dan een financieel geschil geweest, over de verkoop / levering van drugs. Het leed dat verdachte aangever heeft aangedaan is echter enorm te noemen. Bij aangever is, zo volgt al uit de medische informatie, sprake van blijvend functieverlies van de mondhoek. Daarnaast is sprake van een groot, mogelijk blijvend, litteken in het aangezicht van aangever. Door het feit is het leven van aangever totaal veranderd. Aangever ervaart tot op heden nog steeds de gevolgen van het feit, zoals aanhoudende pijn en psychische problemen, alsook problemen bij het vinden van werk en bij de omgang met anderen. In de schriftelijke slachtofferverklaring van aangever zijn deze gevolgen treffend verwoord.
Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat een ernstig gewelddadig delict als het onderhavige, te meer nu het gepleegd is op of aan de openbare weg, veel maatschappelijke onrust veroorzaakt en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Uit het uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 30 augustus 2014 volgt dat verdachte in het verleden meerdere malen is veroordeeld ter zake van het plegen van strafbare feiten, waaronder feiten waarbij de lichamelijke integriteit van personen in het geding is. Zo is verdachte in 2010 veroordeeld voor mishandeling en in 2014 voor zowel bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht als voor bedreiging met zware mishandeling. Ter zake van dit laatste feit liep verdachte ook nog in een proeftijd.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank voorts gelet op de straffen die voor vergelijkbare feiten in het recentere verleden zijn opgelegd.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan de duur zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf bestaat geen mogelijkheid om een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.

De vordering van de benadeelde partij.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie refereert zich voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts dient artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht te worden toegepast.
Het standpunt van de verdediging.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] in zijn geheel niet ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Subsidiair stelt de verdediging dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade disproportioneel is. De verdediging betwist voorts ter zake van de materiële schade de post verlies aan inkomen. Het inkomen van [slachtoffer] kan volgens de verdediging niet worden ontleend aan de beperkte gegevens uit 2013 die zijn overgelegd. De verdediging heeft voorts vraagtekens geplaatst bij de hoogte van de post beschadigde goederen. Tot slot betwist de verdediging dat de kosten voor juridische bijstand dienen te worden begroot op € 1.500,--; matiging van dit bedrag is op zijn plaats.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 12.500,--. De rechtbank heeft daarbij met name gelet op de hoogte van immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken is toegekend, in het bijzonder het door de benadeelde partij genoemde vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2000. De andere door de benadeelde partij genoemde uitspraken acht de rechtbank minder goed vergelijkbaar. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering dat betrekking heeft op immateriële schade, nu onderzoek naar de gegrondheid van dit gedeelte nader onderzoek zou vergen, waardoor de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
De rechtbank acht verder toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het deel van de vordering dat betrekking heeft op reis- en parkeerkosten (€ 171,34), medische kosten (€ 737,40) en kosten voor de rapportage van de psycholoog (€ 94,50). De toewijsbaarheid van deze drie posten is door verdachte als zodanig niet betwist.
Voor wat de post beschadigde goederen betreft, overweegt de rechtbank dat zij aannemelijk acht dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen te verklaren feit rechtstreeks schade heeft geleden aan kleding en schoenen, nu niet onaannemelijk is dat deze kleding en schoenen door bloedbevuiling en/of het daaropvolgend medisch ingrijpen onbruikbaar zijn geworden. De benadeelde partij heeft de hoogte van deze schadepost echter niet met bewijsstukken (zoals aankoopbonnen) onderbouwd, terwijl verdachte de hoogte van deze post, zo begrijpt de rechtbank, heeft betwist. Voorts constateert de rechtbank dat geen rekening is gehouden met afschrijving. De rechtbank acht daarom niet het gehele in dit verband gevorderde bedrag gegrond is. De rechtbank zal de als gevolg van beschadigde goederen geleden schade naar redelijkheid en billijkheid begroten op € 200,--, onder afwijzing van het onder deze post meer gevorderde.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het deel van de vordering dat betrekking heeft op het verlies aan inkomen (€ 5.451,48), omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit deel van de vordering nader onderzoek zou vergen, waardoor behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting vormt van het strafgeding.
De benadeelde partij kan de onderdelen van de vordering die de rechtbank niet-ontvankelijk heeft verklaard slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toegewezen schadevergoeding dient voor wat betreft de toegewezen immateriële schade te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 11 januari 2013, tot de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de toegewezen materiële schade te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het voegingsformulier, 3 december 2014, tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de gemaakte kosten van de benadeelde partij, welke kosten tot op heden overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken worden begroot op € 768,-- ter zake van kosten rechtsbijstand. De rechtbank ziet in dit geval geen grond om in afwijking van het liquidatietarief kantonzaken een hoger bedrag aan kosten voor rechtsbijstand toe te kennen, zodat het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag, met uitzondering van het bedrag van € 94,50 (kosten rapportage psycholoog) en de kosten rechtsbijstand, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het bedrag ten aanzien van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Het bedrag ten aanzien van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 36f, 45, 63, 287.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair:
poging tot doodslag.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van primair:
gevangenisstrafvoor de duur van
5 jaar.
Ten aanzien van primair:
maatregel van schadevergoedingvan
€ 13.608,74 subsidiair 103 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 13.608,74 (zegge: dertienduizend zeshonderdacht euro en vierenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 103 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 12.500,00 aan immateriële schade en uit een bedrag van € 1.108,74 aan materiële schade. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het bedrag van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Het bedrag van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 13.703,24 (zegge: dertienduizend zevenhonderdendrie euro en vierentwintig eurocent). Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 12.500,00 aan immateriële schade en uit een bedrag van € 1.203,24 aan materiële schade. Het bedrag van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Het bedrag van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de gemaakte kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 768,00 ( zevenhonderdachtenzestig euro).
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het deel van de vordering dat betrekking heeft op verlies aan inkomen, alsmede op het niet toegewezen deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet ontvankelijk is.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 17 december 2014.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 12 januari 2013, p. 28 t/m 41
Op 11 januari 2013 te 21:07 werd ik op [adres 2] te Deurne overvallen. Ik wens aangifte te doen contra twee personen die mij gisteravond hebben overvallen en waarvan er eentje mij moedwillig met een mes in mijn hals heeft gestoken. Ik ben gisteravond naar het Elkerliekziekenhuis te Helmond gebracht. Doordat ik ben gestoken is een zenuw in mijn gezicht en hals geraakt. (..) Hierop kreeg ik te horen om af te spreken op de [adres 3] in Deurne en dan wel op een grasveld vlak voor de [bedrijf]. (..) De man die mij later in mijn nek heeft gestoken en die ik verder ‘de steker’ zal noemen, kan ik als volgt omschrijven. Hij was ouder dan ik en ik schat hem tussen de 21 en 25 jaar oud. Hij had een onverzorgd uiterlijk (..) hij had een klein snorretje en baard; zogenaamde stoppels. (..) hij had een dun ingevallen gezicht en een lichte kleur ogen. (..) Zijn hoofd was klein waarmee ik bedoel mager en zijn gelaat had een ‘zonnebankbruin’ kleurtje. Hij droeg een wenkbrauwpiercing. (..) Als kleding droeg hij een zwarte Nickelson jas (..) en zwart glinsterende Bikkemberg schoenen. (..) Ik ben meteen omgedraaid en ben hard weggerend. De ‘steker’ kwam achter mij aan waarbij hij heel hard riep: “Ik maak je kapot, ik maak je kapot”. Ik rende hard weg. De ‘steker’ wist mij echter in te halen en pakte mij vast. (..) Even later kwam ook de tweede man erbij en ik hoorde dat ‘de steker’ tegen hem riep: “Geef me dat ding, geef me dat ding”. De ‘steker’ kreeg toen iets van de andere man en meteen daarop werd ik in mijn hals gestoken. Het bloed gutste er meteen uit. [1]
Geneeskundige verklaring van [getuige 2] inzake [slachtoffer] d.d. 28 januari 2013, p. 33
Medische informatie betreffende [slachtoffer]. [slachtoffer] werd onderzocht op 11 januari 2013. Het uitwendig waargenomen letsel betrof een forse snijwond verlopend over de linkerwang vanaf midden onderooglid schuin onder het oor langs tot in de hals. Bij een acute operatie werd een slagaderlijke bloeding in de hals gestelpt. Er bleek een doorsnijding van een zenuwtak te bestaan, die werd gehecht. Dit zal echter blijvend functieverlies van de mondhoek opleveren. [2]
Verklaring [slachtoffer] d.d. 5 februari 2014, p. 54
De fotobewijsconfrontatie werd gestart en ik zag de foto’s voorbij komen. Ik keek aandachtig naar de foto’s en toen nummer 12 voorbij kwam, voelde ik een versnelde hartslag en woede. Ik zag meteen op deze foto de persoon die mij vorig jaar op 11 januari 2013 heeft mishandeld. Nadat de fotobewijsconfrontatie was afgelopen, zei ik nog dat ik het 100% zeker wist dat op foto nummer 12 de persoon stond die mij had mishandeld. [3]
Als relaas van bevindingen van [verbalisant] d.d. 5 februari 2014, p. 54, 55
[slachtoffer] zei binnen 1 seconde nadat foto nummer 12 op het scherm verscheen dat hij 100% zeker wist dat de persoon op foto nummer 12 de persoon was die hem had mishandeld. [4]
Werkverslag FCM fotobewijsconfrontatie
Nummer 12 betreft [verdachte] [5]
Proces-verbaal van inverzekeringstelling d.d. 1 juli 2014 van [getuige 1], p. 21
Ik ben op 11 januari 2013 aanwezig geweest bij een steekpartij in Deurne. Ik weet wie er heeft gestoken maar ik durf zijn naam niet te noemen. [6]
Verklaring [getuige 1] d.d. 1 juli 2014, p. 236-238
Ik weet dat ‘ze’ in Deurne een hebben neergestoken. Ik heb zelf niets gedaan, maar ik was er wel bij. (…) Ik was met iemand anders. (…) Het is goed dat we hem voorlopig meneer X noemen. Meneer X rende achter een kleine jongen aan. (…) Op het [adres 2] is de kleine jongen verminkt. Ik heb niet gezien wat er is gebeurd. Ik heb wel gezien dat die kleine jongen in paniek was, omdat zijn gezicht vol zat met bloed. Dat kwam omdat zijn gezicht open lag. Ik zag dat hij een flinke snee in zijn gezicht had. Volgens mij was het aan de rechterkant als je tegenover hem staat. Dus eigenlijk zijn linkeroor. (…) Ik zag dat de snee van zijn oor naar zijn kaak liep. (…) We waren toen met zijn drieën. Ik heb het niet gedaan en die kleine jongen zelf ook niet, dus… [7]
Verklaring [getuige 1] d.d. 1 juli 2014, p. 249-250
Er was een mes, ik had het bij mij. Ik heb hem (de rechtbank begrijpt: meneer X) dat mes gegeven. [8]
Verklaring [getuige 1] d.d. 2 juli 2014 p. 252
(..) meneer X vroeg dwingend aan mij om dat mes. Meneer X wist dat ik een mes bij mij had. [9]
Verklaring [getuige 1] d.d. 3 juli 2014 p. 255
V: Wat is de naam van meneer X?
A: De naam van meneer X is [verdachte]. [10]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 12 januari 2013, p. 28 t/m 31
2.Geneeskundige verklaring inzake [slachtoffer] van [getuige 2], plastisch chirurg, d.d. 28 januari2013, p. 33
3.Verklaring [slachtoffer] d.d. 5 februari 2014 p. 54
4.Relaas van bevindingen van [verbalisant] d.d. 5 februari 2014 p. 54, 55
5.Werkverslag FCM fotobewijsconfrontatie
6.Proces-verbaal van inverzekeringstelling van [getuige 1] p. 21
7.Verklaring [getuige 1] d.d. 1 juli 2014, p. 236-238
8.Verklaring [getuige 1] d.d. 1 juli 2014 p. 249 – 250
9.Verklaring [getuige 1] d.d. 2 juli 2014 p. 252
10.Verklaring [getuige 1] d.d. 3 juli 2014 p. 255