ECLI:NL:RBOBR:2014:7542

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
14 _ 175
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding voor aanleg aanrijroutes en interne aanpassingen bij school voor speciaal onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Kempenhaeghe en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze en Leende. De stichting had verzocht om vergoeding van kosten voor de aanleg van aanrijroutes en in- en uitstapplaatsen voor taxi's bij de school De Berkenschutse, alsook voor interne aanpassingen in het hoofdgebouw van de school. Het college had deze verzoeken afgewezen bij besluit van 14 november 2012, en het bezwaar van de stichting werd ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 3 december 2013.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 14 mei 2014 is het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven tot overeenstemming te komen, maar deze is niet bereikt. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting te houden.

De rechtbank overwoog dat de weigering van de gevraagde vergoedingen terecht was, omdat de aanrijroutes en in- en uitstapplaatsen niet als voorzieningen in de huisvesting werden beschouwd volgens de Wet op de expertisecentra. De rechtbank heeft de argumenten van de stichting, die stelde dat de voorzieningen noodzakelijk waren voor de veiligheid en functionaliteit van de school, niet gevolgd. De rechtbank concludeerde dat het college op juiste wijze had gehandeld door de aanvragen af te wijzen, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de strikte interpretatie van de wetgeving omtrent bekostiging van voorzieningen in het onderwijs.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/175

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2014 in de zaak tussen

Stichting Kempenhaeghe, te Heeze, eiseres

(gemachtigde: mr. F.J.J.M. Janssen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze en Leende, verweerder
(gemachtigden: mr. R.J.J. Lavrijsen en H.G.W. van Heugten).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten voor de aanleg van de aanrijroute en in- en uitstapplaatsen van taxi’s bij de school De Berkenschutse afgewezen. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van een interne aanpassing in het hoofdgebouw van de school De Berkenschutse afgewezen.
Bij besluit van 3 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2014. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Namens eiseres zijn tevens verschenen [persoon 1] (algemeen directeur onderwijs) en [persoon 2] (voormalig algemeen directeur onderwijs). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Het onderzoek is geschorst om partijen de gelegenheid te geven tot overeenstemming te komen. Bij brief van 10 juni 2014 heeft eiseres, mede namens verweerder, de rechtbank bericht dat geen overeenstemming is bereikt en verzocht de behandeling van het beroep voort te zetten. Na daartoe van partijen verkregen toestemming heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting te houden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet weersproken, feiten.
Eiseres is het bevoegd gezag van het onderwijscentrum De Berkenschutse, gevestigd in Heeze. De Berkenschutse is een school voor (Voortgezet) Speciaal Onderwijs. Op de school zitten leerlingen tussen de vier en twintig jaar met een verschillend leerniveau.
De Berkenschutse is gevestigd op het terrein van De Kempenhaeghe, een expertisecentrum voor epilepsie, slaapproblemen en neurologische leer- en ontwikkelingsstoornissen.
Bij brief van 7 april 2008 heeft de bestuurder/algemeen directeur van De Berkenschutse verweerder onder meer het volgende bericht:
“(…) Zoals bij u bekend maakt het grootste deel van onze leerlingen gebruik van aangepast leerlingenvervoer. De hiervoor benodigde taxi’s maakten voor het brengen en ophalen van de leerlingen gebruik van de gezamenlijke Kempenhaeghe/Berkenschutse parkeerplaats. (…)
Door de groei van Kempenhaeghe en de Berkenschutse in de afgelopen jaren werd het gebruik van deze parkeerplaats steeds intensiever: meer personeel, meer patiënten, meer leerlingen en dus ook meer taxi’s. Dit had tot gevolg dat de situatie op de parkeerplaats en op de Sterkselweg steeds onveiliger werd. (…)
Het bestuur van de stichting Kempenhaeghe besloot in verband met de ontstane gevaarlijke situatie, de taxibusjes van haar terrein te weren. (…)
Een en ander heeft geresulteerd in een nieuwe aanrijroute voor de taxi’s die met ingang van schooljaar 07/08 in gebruik is genomen.
De advieskosten alsmede de aanlegkosten van bovenstaande voorziening bedroegen
€ 308.000,=. Deze kosten zijn door ons voorgefinancierd. Wij hadden gehoopt dit bedrag mee te kunnen nemen in de huidige uitbreiding van de school. Maar de financiering is hiertoe ontoereikend. Daar veiligheid rond de school onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt verzoeken wij u de mogelijkheid tot vergoeding van genoemde kosten te bezien. (…)”
Bij brief van 17 december 2009 heeft de bestuurder/algemeen directeur van De Berkenschutse verweerder onder meer het volgende bericht:
“(…) Het College en uw Raad hebben ingestemd met het realiseren van een nevenvestiging van De Korenaer bij De Berkenschutse op het terrein van Kempenhaeghe. (…)
De realisering van deze nevenvestiging heeft consequenties voor de huisvesting van De Berkenschutse. Om o.m. goed zicht te houden op de huisvestingsfinanciering van De Berkenschutse (…) en van de nevenvestiging zal een deel van de nevenvestiging ingericht worden in het gebouw van Kempenhaeghe dat nu door De Berkenschutse wordt gebruikt. De lesgroepen die nu gebruik maken van deze locatie zullen worden gehuisvest in het hoofdgebouw van De Berkenschutse. Tevens zullen twee 2 groepen wisselend gebruik maken van het AOT zoals hierna omschreven.
Momenteel maken 6 lesgroepen gebruik van bedoelde locatie (Boelen Beempt). Eén lesgroep van De Berkenschutse is gehuisvest in het Tovernest.
De plaatsing van meerdere lesgroepen, vanuit de Boelen Beempt, in het hoofdgebouw kan uitsluitend plaats vinden aan de hand van bouwkundige aanpassingen. (…)
De herplaatsing van deze 6 lesgroepen kunnen we als volgt realiseren:

2 lesgroepen maken gebruik van het AOT/De Berkenschutse (centrum voor arbeidsonderzoek en – training). Deze activiteiten worden uitgevoerd in een bedrijfspand op het industrieterrein te Heeze. Dit pand wordt gehuurd door De Berkenschutse. De lesgroepen van De Boelen Beempt maken gebruik van de diensten van het AOT; het gebouw biedt voldoende ruimte.

Met enkele bouwkundige aanpassingen in het hoofdgebouw, w.o. het bijbouwen van 2 leslokalen en een aantal interne aanpassingen, waardoor we ruimte beter kunnen benutten, zijn de overige 4 lesgroepen te plaatsen. (…)

Zo spoedig mogelijk willen we offertes laten maken van de interne bouwkundige aanpassingen. (…)“
Bij brief van 17 juni 2010 heeft de bestuurder/algemeen directeur van De Berkenschutse verweerder een overzicht van de stichtingskosten van de bouwaanpassingen toegestuurd, zijnde € 412.626,08, inclusief BTW.
2. Aan de orde is of verweerder terecht heeft geweigerd de aanleg van aanrijroutes en in- en uitstapplaatsen voor de taxi’s die dagelijks de leerlingen van De Berkenschutse brengen en ophalen te bekostigen en of verweerder terecht heeft geweigerd de uitvoering van een aantal interne aanpassingen in het hoofdgebouw De Berkenschutse te bekostigen.
3. Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (WEC) – ten tijde hier van belang – worden de openbare en de bijzondere scholen door het Rijk bekostigd volgens de bepalingen van titel IV van de wet met uitzondering van afdeling 3 van de wet.
4. Ingevolge artikel 89, eerste lid, van de WEC onder Afdeling 3 Voorziening in huisvesting door de gemeente, draagt de gemeenteraad onderscheidenlijk dragen burgemeester en wethouders ten behoeve van de door de gemeente in stand gehouden scholen en ten behoeve van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling. Hij behandelt onderscheidenlijk zij behandelen daarbij de door de gemeente in stand gehouden scholen en de niet door de gemeente in stand gehouden scholen op gelijke voet.
5. Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de WEC worden voor de toepassing van Afdeling 3 onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:
a. voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:
1°. nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van onderwijsleerpakketten en meubilair,
2°. uitbreiding van de onder 1° bedoelde voorzieningen, en
3°. medegebruik van een ruimte die geschikt is voor het onderwijs, dan wel een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;
voorzieningen, bestaande uit:
1°. aanpassingen met uitzondering van het aanbrengen van een invalidentoilet en het toegankelijk maken van het gebouw voor gehandicapten, en
2°. vervanging binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang- en sluitwerk, algehele vervanging radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming alsmede onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw met uitzondering van het buitenschilderwerk;
herstel van constructiefouten aan het gebouw, alsmede herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakketten en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.
6. Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de WEC – voor zover hier van belang – wordt een voorziening in de huisvesting slechts geweigerd, indien:
a. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 90,
(…)
op andere wijze dan wordt gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt,
het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 91, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, van dat artikel, (…).
7. Ingevolge artikel 100, eerste lid, sub a, van de WEC stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling vast met betrekking tot de voorzieningen die ingevolge artikel 90 voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht.
8. Verweerder heeft bij het bestreden besluit – kort en zakelijk weergegeven – het standpunt gehandhaafd dat de gevraagde vergoedingen moeten worden afgewezen. Over de gevraagde vergoeding voor de aanleg van aanrijroutes en in- en uitstapplaatsen voor de taxi’s heeft verweerder gesteld dat dit geen voorziening in de huisvesting is omdat het niet gaat om een aanpassing van een gebouw, zijnde een lesgebouw, of een voorziening voor lichamelijke oefening. Wat betreft de gevraagde vergoeding voor de interne verbouwing heeft verweerder gesteld dat dit ook geen voorziening in de huisvesting is omdat de terugloop van het aantal leerlingen niet de reden is voor het indienen van de aanvraag en, als dit wel zo is, de voorziening niet noodzakelijk is omdat verweerder al op andere wijze in de huisvestingsbehoefte heeft voorzien, door het plaatsen van semipermanente units.
9. Eiseres heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoedingen ten onrechte zijn afgewezen. Zij heeft daartoe gesteld dat reeds op grond van artikel 11, derde lid, van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heeze-Leende 2003 (hierna: Verordening 2003) de hiervoor bedoelde voorzieningen voor bekostiging in aanmerking moeten worden gebracht, in aanmerking genomen dat geen bekostigingsplafond, programma of overzicht is vastgesteld en de aanvragen niet buiten behandeling zijn gesteld. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heeze-Leende 2002 (hierna: Verordening 2002) toegepast. Eiseres heeft te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen toepassing van de Verordening 2002 door verweerder omdat de voor de beoordeling relevante bepalingen niet verschillen van die van de Verordening 2003. Over de gevraagde vergoeding voor de aanleg van aanrijroutes en in- en uitstapplaatsen voor de taxi’s heeft eiseres gesteld dat verweerder een te strikte uitleg van het begrip ‘gebouw’ hanteert. Zij heeft daarbij gewezen op artikel 2, sub a onder 5 en artikel 2 sub b van de Verordening 2002, juncto artikel 2.9 sub e en g, van bijlage I, deel A, van de Verordening 2002. Over de gevraagde vergoeding voor de interne verbouwing heeft eiseres gesteld dat deze enerzijds met name ziet op het inrichten van praktijklokalen voor de praktijk- en beroepsopleidingen die binnen De Berkenschutse worden gegeven en het realiseren en concentreren van medische en verpleegvoorzieningen ten behoeve van de doelgroep epilepsieleerlingen en leerlingen met ernstige somatische aandoeningen. Anderzijds was de verbouwing volgens eiseres noodzakelijk om de uitbreiding van de school met de semipermanente units en de komst van de leerlingen uit de locatie Boelen Beempt functioneel mogelijk te maken. Volgens eiseres kan daarom de plaatsing van de semipermanente units zelf niet als vervanging dienen voor de gevraagde voorzieningen en bijbehorende investeringen. Volgens eiseres heeft verweerder in het bestreden besluit zich onvoldoende rekenschap gegeven van de bijzondere populatie van De Berkenschutse en de eisen die een dergelijke populatie stelt aan een schoolgebouw. Verder heeft eiseres gesteld dat het bestreden besluit in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, is genomen nu zij meer dan respectievelijk vier en drie jaar heeft moeten wachten voordat op de aanvragen werd beslist en de bezwaarprocedure zonder duidelijke redenen bijna een jaar heeft moeten duren.
10. De rechtbank zal eerst ambtshalve beoordelen of verweerder het bestreden besluit op de op dat moment van toepassing zijnde wettelijke bepalingen heeft gebaseerd. De rechtbank overweegt dat in artikel 40, tweede lid, van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heeze-Leende 2009, onder ‘Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen’, is bepaald dat de verordening in werking treedt op de dag na bekendmaking. In dat artikel is tevens bepaald dat gelijktijdig met de inwerkingtreding van de verordening de laatstelijk bij besluit van 15 december 2003, voorstelnummer 03.105, gewijzigde “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heeze-Leende” (dit is de Verordening 2003) wordt ingetrokken. De rechtbank overweegt voorts dat de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heeze-Leende 2009 op 27 mei 2010 in werking is getreden en ten tijde van het bestreden besluit nog steeds gold. Gelet op het voorgaande, en nu daaromtrent in voormelde overgangsbepaling overigens niets is bepaald, was zowel ten tijde van het primaire besluit (dat op 14 november 2012 is genomen) als ten tijde van het bestreden besluit (dat op 3 december 2013 is genomen) de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heeze-Leende 2009 van toepassing. De rechtbank gaat bij de beoordeling dan ook uit van de bepalingen uit de laatstgenoemde verordening (hierna: de Verordening).
11. Ingevolge artikel 2 van de Verordening – voor zover hier van belang – worden bij de toepassing van deze verordening de volgende voorzieningen onderscheiden:
a. de voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:
1°. nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;
2°. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;
3°. gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;
4°. verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;
5°. terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;
(…)
b. aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I (voor zover niet zijn doorgedecentraliseerd aan de schoolbesturen);
c. onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I (voor zover niet zijn doorgedecentraliseerd aan de schoolbesturen);
(…)
12. In Bijlage I bij de Verordening is onder 2.6 (Terrein) van deel A2 (School voor (voortgezet) speciaal onderwijs) bepaald dat de noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
13. In Bijlage I bij de Verordening is onder 2.9 (Aanpassing) van deel A2 (School voor (voortgezet) speciaal onderwijs) bepaald dat de voorziening aanpassing bestaat uit:
a. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;
b. verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;
c. verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;
d. functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen voortgezet speciaal onderwijs);
e. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;
f. vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie en
g. het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.
14. Volgens de in Bijlage I vermelde toelichting bij voormeld subonderdeel b blijkt de noodzaak voor deze activiteit uit het feit dat het aantal leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.
15. Volgens de in Bijlage I vermelde toelichting bij voormeld subonderdeel d blijkt de noodzaak voor deze activiteit uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.
De gevraagde vergoeding voor de aanleg van aanrijroutes en in- en uitstapplaatsen voor de taxi’s.
16. Verweerder heeft met artikel 2 van de Verordening, juncto artikel 2.9 van Bijlage 1 van de Verordening invulling gegeven aan artikel 100, eerste lid, sub a van de WEC. De rechtbank ziet in het door eiseres gestelde geen grond voor het oordeel dat verweerder een te strikte uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘gebouw’ als bedoeld in artikel 2 sub b van de Verordening. Verweerder heeft in dit verband terecht gesteld dat het enkele feit dat op grond van artikel 2.9, aanhef en sub g, van Bijlage I bij de Verordening (artikel 2.9, aanhef en sub h, van Bijlage I bij de Verordening 2002), de voorziening aanpassing kan bestaan uit het toegankelijk maken van het terrein voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen, niet betekent dat op grond daarvan alle mogelijke voorzieningen aan of op het terrein voor bekostiging in aanmerking komen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat verweerder, zo is in het verweerschrift gesteld, een dergelijke oprekking in de Verordening niet heeft beoogd. De omstandigheid dat in Bijlage I bij de Verordening in het “Overzicht Onderhoud PO” allerlei voorzieningen zijn opgenomen die betrekking hebben op het terrein, zoals bestrating, riolering en de erfafscheiding, leidt niet tot een ander oordeel, nu dat de voorziening onderhoud betreft en niet de voorziening aanpassing. De omstandigheid dat verweerder zijn volledige medewerking heeft verleend aan het realiseren van de nieuwe situatie door de nodige vergunningen af te geven en mee te werken aan de aanleg van een afzonderlijke toegang tot de Sterkselseweg, brengt niet met zich dat verweerder gehouden is de voorziening te bekostigen. Die verplichting volgt naar het oordeel van de rechtbank evenmin uit artikel 2, aanhef en onder a, sub 5, van de Verordening (de tekst van deze bepaling is gelijk aan die van de door eiseres genoemde Verordening 2002). De rechtbank volgt daarbij het standpunt van verweerder dat bekostiging van een voorziening bestaande uit terrein enkel bestaat als dit noodzakelijk is voor de realisering van een onder artikel 2, aanhef en onder a, sub 1 tot en met 4 omschreven voorziening (de tekst van deze bepaling is eveneens gelijk aan die van de Verordening 2002) en dat deze situatie zich hier niet voordoet. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat verweerder vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid gehouden is de op eigen terrein van de school gevraagde voorziening te bekostigen. De beroepsgrond faalt. In wat eiseres verder heeft gesteld, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de voorziening had moeten bekostigen.
De gevraagde vergoeding voor de interne verbouwing.
17. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de verbouwing deels verband houdt met het afstoten van een dislocatie aan de Boelen Beempt, dat uit Bijlage I bij de Verordening volgt dat in die situatie een vergoeding alleen kan worden toegekend bij een daling van het aantal leerlingen en dat daarvan in dit geval geen sprake is. Volgens eiseres miskent verweerder echter dat de noodzaak voor de voorziening voortkomt uit een omstandigheid die niet aan haar is toe te rekenen. Eiseres heeft in dit verband gesteld dat de lokalen die werden gehuurd in de Boelen Beempt in een dermate slechte staat van onderhoud verkeerden dat voortzetting van het gebruik voor onderwijs aan langdurig zieke kinderen niet meer verantwoord was zonder een grondige renovatie. Deze beroepsgrond faalt, reeds omdat eiseres het gestelde niet heeft onderbouwd terwijl verweerder de juistheid van de stelling heeft betwist. Wat betreft de verwijzing door eiseres naar artikel 2.9, aanhef en sub d, van Bijlage I bij de Verordening (artikel 2.9, aanhef en sub e, van Bijlage I bij de Verordening 2002) en haar stelling dat verweerder bij de besluitvorming met dit artikel geen rekening heeft gehouden, volgt de rechtbank het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat in dit geval geen sprake is van functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak. Uit eerdergenoemde brief van 17 december 2009 van de bestuurder/algemeen directeur van De Berkenschutse aan verweerder blijkt immers dat de functieverandering van vaklokalen werd ingegeven door de plaatsing van meerdere lesgroepen vanuit de Boelen Beempt in het hoofdgebouw van De Berkenschutse. In wat eiseres verder heeft gesteld, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de voorziening had moeten bekostigen.
18. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geweigerd de gevraagde voorzieningen te bekostigen.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.