ECLI:NL:RBOBR:2014:753
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na hennepteelt
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie, die oorspronkelijk € 141.735,30 bedroeg, werd verlaagd tot € 45.275,--. De veroordeelde was niet aanwezig tijdens de zitting, maar haar raadsman was gemachtigd om haar belangen te behartigen. De rechtbank had eerder, op 7 februari 2014, de veroordeelde schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde, in de periode van 1 januari 2010 tot halverwege juli 2011, betrokken was bij de hennepkwekerij en dat zij voordeel had genoten van de opbrengsten daarvan. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.000,--, dat de veroordeelde had ontvangen voor haar werkzaamheden in de hennepkwekerij. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank wees de overige vorderingen af, waaronder de hoofdelijke toewijzing van het bedrag aan de voormalig partner van de veroordeelde. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis, voor het geval er hoger beroep wordt ingesteld.