In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 december 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die sinds 19 augustus 2004 onder deze maatregel valt vanwege diefstal met bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd, na een vordering van de officier van justitie om deze met twee jaar te verlengen. De rechtbank heeft de beslissing over een mogelijke voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging aangehouden voor maximaal drie maanden, in afwachting van een rapport van de reclassering.
De terbeschikkinggestelde, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en middelenafhankelijkheid, heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij geen therapieën meer wil volgen en dat hij zich klaar voelt om de kliniek te verlaten. De deskundige A.M. Kuijken heeft echter aangegeven dat de terbeschikkinggestelde nog begeleiding nodig heeft en dat het risico op recidive aanwezig is. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde, die pleitte voor een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de veiligheid van anderen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er een gebrek aan recente wettelijke aantekeningen en risicotaxaties in het dossier is, wat de beoordeling van de voortgang van de terbeschikkinggestelde bemoeilijkt. Daarom is besloten dat de reclassering een rapport moet opstellen over de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling verlengd om zicht te houden op de voortgang van de resocialisatie van de terbeschikkinggestelde.