ECLI:NL:RBOBR:2014:7475

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
01/038085-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens bekrassen van auto door ernstige inbreuken op procesorde

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 8 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk bekrassen van een auto. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 18 februari 2014, en de verdachte was op 9 februari 2014 in Heusden aangehouden. De politierechter heeft vastgesteld dat er ernstige inbreuken zijn gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.

De politierechter oordeelde dat het proces-verbaal, waarin de betrokkenheid van de verdachte op basis van camerabeelden werd vastgesteld, in strijd met de waarheid was opgesteld. De verbalisant had de beelden niet volledig bekeken en had cruciale informatie weggelaten, wat de indruk wekte dat de verdachte de enige persoon was die bij de auto was gezien. Dit leidde tot een onterecht verhoor van de verdachte, waarbij de verbalisant blijk gaf van vooringenomenheid.

De politierechter concludeerde dat de handelswijze van de politie het recht op een eerlijk proces in ernstige mate had aangetast. De officier van justitie had, na kennisname van de beelden, zelfs vrijspraak gevorderd. Gezien deze omstandigheden werd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, en werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De kosten van partijen werden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01.038085.14
Datum uitspraak: 08 december 2014
Vonnis van de politierechter 's-Hertogenbosch, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 mei 2014 en 24 november 2014.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 februari 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 9 februari 2014 te Heusden`, gemeente Heusden, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto ([kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

Geldigheid van de dagvaarding

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.

Bevoegdheid van de rechtbank

De politierechter is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft als verweer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Aan dit verweer heeft hij verscheidene argumenten ten grondslag gelegd. Samengevat komen deze argumenten er op neer dat de verbalisant die de beelden bekeken heeft en daarvan een proces-verbaal heeft gemaakt, dit proces-verbaal in strijd met de waarheid heeft opgesteld en dat deze verbalisant vervolgens op een onjuiste wijze het verhoor met verdachte heeft gevoerd. Er is sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en in ieder geval met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak tekort is gedaan.
De officier van justitie heeft zich hiertegen verweerd door te stellen dat de verbalisant haar constateringen wellicht onhandig heeft geformuleerd en dat een verhoor kritisch mag zijn, maar dat er geen sprake van is dat de belangen van verdachte doelbewust of op grove wijze zijn geschonden.
De politierechter overweegt als volgt.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 18 februari 2014 (dossier blz. 52) vormt, afgezien van de constatering dat veel auto’s bekrast zijn die geparkeerd stonden in de omgeving van de woning van verdachte (dossier blz. 5) en het gegeven dat een getuige heeft verklaard dat zij verdachte bij de auto heeft gezien en
het gevoel heeftdat verdachte vijf seconden bij de auto heeft stilgestaan (dossier blz. 38), het enige stuk in het dossier waaruit de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit zou kunnen blijken. In dit proces-verbaal heeft [verbalisant] vastgelegd wat zij op camerabeelden heeft gezien. Deze camerabeelden komen van camera’s die waren geplaatst aan [adres 2] te Heusden, om de dader te vinden die verantwoordelijk zou zijn voor de vele beschadigingen van auto’s aldaar.
[verbalisant] schrijft op dat zij de beelden heeft bekeken vanaf het moment waarop de personenauto (waarop later krasschade werd geconstateerd) voor de woning aan [adres 2] werd geparkeerd. Dit was volgens de beelden op 8 februari 2014 omstreeks 12.00 uur. [verbalisant] verbaliseert dat zij omstreeks 20.16 uur een vrouw ziet, gelijkend op de vrouw die later verdachte blijkt te zijn, die met haar lichaam tegen de auto is gedraaid. Ze bedoelt hiermee dat ze zag dat de vrouw in de richting kijkt van de auto, zo legt zij uit. Hiervan is ook een schermafdruk gemaakt, die aan het dossier is toegevoegd. Vervolgens zag ze, zo schrijft ze op, dat de vrouw zich wegdraait van de auto en wegloopt in de richting van haar woning.
Vervolgens verbaliseert ze dat op de beelden alleen de vrouw, zoals hierboven vermeld, te zien is bij de auto. Het is aannemelijk dat deze vrouw de schade heeft veroorzaakt aan dit voertuig, zo vervolgt [verbalisant].
Verdachte heeft verklaard dat zij zeer waarschijnlijk de hiervoor bedoelde vrouw is die op de beelden is te zien. Zij ontkent de auto bekrast te hebben.
Met de raadsman van verdachte en de officier van justitie heeft de politierechter ter terechtzitting aan de hand van de aldaar vertoonde beelden geconstateerd dat de vrouw, waarvan aangenomen kan worden dat het verdachte is, omstreeks 20.16 uur in de nabijheid van de betreffende auto is te zien. Opvallend is echter dat op de beelden niet te zien is hoe zij in de nabijheid van die auto komt. Ze verschijnt opeens midden in beeld. Ze is dan te zien aan de linker zijkant van de auto. Volgens de aangifte is de auto die avond/nacht aan het linker achterportier bekrast. Met de raadsman en de officier van justitie heeft de politierechter geconstateerd dat verdachte op de beelden niet te zien is ter hoogte van het linker achterportier. Ook de beschrijving van [verbalisant], dat de vrouw wegdraait van de auto, kan na het zien van de beelden niet onderschreven worden. Te zien is dat verdachte opeens ter hoogte van de auto in beeld verschijnt en langs de voorzijde van de auto richting haar eigen voordeur loopt en die opent, waarna ze haar woning binnengaat.
Met de raadsman en de officier van justitie heeft de politierechter geconstateerd dat op de beelden te zien is dat kort na de hiervoor genoemde situatie, nota bene in dezelfde minuut nog, een persoon van links naar rechts door het beeld rent, vlak langs de betreffende auto.
Voorts is op de beelden van nog geen kwartier later, ongeveer om 20:29 uur, te zien dat er een fietser aan de rechterkant het beeld binnenrijdt, dicht langs de betreffende auto rijdt en precies voorbij het linker achterportier afbuigt – kennelijk de weg oversteekt – en links uit beeld verdwijnt.
Gelet op deze constateringen moet geconcludeerd worden dat de genoemde bevinding van [verbalisant]; “op de beelden is alleen de vrouw zoals hierboven vermeld te zien bij de auto”, feitelijk onjuist is. Toch wordt daar door [verbalisant] de volgende conclusie aan toegevoegd: “Het is aannemelijk dat deze vrouw de schade heeft veroorzaakt aan dit voertuig.”
Deze conclusie vormde kennelijk de basis om verdachte (om 6.00 uur ’s morgens) aan te houden en te onderwerpen aan een tweetal verhoren als verdachte. Deze werden afgenomen door [verbalisant]. Tijdens deze verhoren is verdachte geconfronteerd met de bevindingen van deze verbalisant, waarbij zij er naar het oordeel van de politierechter blijk van geeft er van uit te gaan dat het verdachte is die als dader van de bekrassing moet worden aangemerkt. Dit blijkt onder meer uit de vragen: “Deze zelfde auto heeft daarna nog een keer bij jou voor de deur gestaan. Ook toen is hij weer bekrast. Waarom doe jij dat?” en “Mij en ook diverse getuige(
n, pr) is opgevallen dat het vooral de nieuwe en duurdere voertuigen zijn die worden bekrast. Ben je jaloers?” en “De beelden zijn nogmaals bekeken. Duidelijk is te zien dat jij je wegdraait van de auto. Ik bedoel hiermee dat je dus niet gewoon langs de auto loopt, maar dat je daadwerkelijk iets doet bij de auto. Wat wil je hierop verklaren?” en “Wat is er zo leuk aan het bekrassen van auto’s?” (dossier blz. 69).
Ondanks de ontkenning van verdachte heeft de politie kennelijk niet geschroomd om getuigen, die benaderd werden voor een verhoor, bij aanvang van het verhoor mede te delen dat de bewoonster van [adres 1] is aangehouden voor het bekrassen van auto’s in [adres 2] te Heusden (dossier blz. 40 en 42). Tegen de getuige woonachtig aan [adres 3] heeft [verbalisant] zelfs bij aanvang van het verhoor gezegd: “Uw buurvrouw [verdachte] is vanmorgen aangehouden omdat zij verdacht wordt van het bekrassen van de personenauto’s hier in [adres 2].”(dossier blz. 48)
Alhoewel deze getuigen vervolgens hooguit vermoedens over verdachte wisten te benoemen en niets verklaarden dat in het licht van de verdenking als belastend voor verdachte zou kunnen worden opgevat, acht de politierechter deze verhoormethode - bezien in samenhang met de hiervóór weergegeven wijze waarop verdachte is verhoord - zodanig in strijd met de wijze waarop een verhoor in het kader van de waarheidsvinding plaats moet vinden, dat deze handelswijze van de politie het recht op een eerlijk proces in ernstige mate heeft aangetast.
De niet tegengesproken vooringenomenheid van de verbalisant heeft uiteindelijk ook geleid tot de strafrechtelijke vervolging van verdachte. Het is aannemelijk te achten dat de officier van justitie, indien zij op voorhand van de onjuistheid van de conclusie van [verbalisant] op de hoogte was geweest, besloten had niet tot vervolging over te gaan. Ter terechtzitting vorderde de officier van justitie immers, nadat zij van de beelden kennis had genomen, vrijspraak.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de politierechter sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij aan het recht op een eerlijke behandeling van de zaak van verdachte is tekortgedaan.
Om tot het door de raadsman bepleitte gevolg te concluderen dient deze inbreuk ook doelbewust, of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte te zijn verricht.
De politierechter stelt dienaangaande vast dat [verbalisant] niet alleen een onjuiste conclusie heeft getrokken in haar proces-verbaal op blz. 52, maar dat het ook niet anders kan zijn dan dat zij wist dat het niet juist was wat zij verbaliseerde.
Twee mogelijkheden zijn denkbaar; óf zij heeft de beelden, direct na het moment dat zij verdachte op de beelden nabij de auto zag, niet verder bekeken, óf zij heeft bewust achterwege gelaten dat kort daarna nog twee personen in de nabijheid van de auto zijn geweest, zoals hiervoor aan de orde is geweest.
In het eerste geval heeft zij met het proces-verbaal op blz. 52 de volstrekt verkeerde indruk gewekt dat zij alle beelden bekeken heeft en alleen verdachte op de beelden in nabijheid van de auto heeft gezien. In het andere geval heeft zij welbewust potentieel ontlastende informatie uit het ambtsedig proces-verbaal weggelaten.
Voor beide gevallen geldt naar het oordeel van de politierechter dat de genoemde inbreuk, gelet op het voorgaande, met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte is verricht. Deze vaststelling kan slechts tot de conclusie leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

De officier van justitie heeft, in verband met haar vrijspraakverweer, tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij gerekwireerd.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit, subsidiair niet-ontvankelijkverklaring.
Voorts heeft hij de politierechter verzocht om, in het geval dat de vordering van de benadeelde partij integraal of voor het merendeel niet ontvankelijk wordt verklaard, de benadeelde partij in de kosten te veroordelen, waaronder begrepen de kosten voor rechtsbijstand van verdachte.
De raadsman heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd de stelling dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten moet worden veroordeeld, waaronder begrepen de kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft volgens de raadsman de vordering onnodig opgeklopt en probeert uit deze zaak een slaatje te slaan. Gelet op het feit dat verdachte dient te reageren op de civiele vordering, heeft zij naar mening van de verdediging onnodige kosten moeten maken.
De politierechter zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien het openbaar ministerie niet ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De politierechter is van oordeel dat, gelet op het feit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en de politierechter derhalve niet toekomt aan de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij, niet gezegd kan worden dat de benadeelde partij als de in het ongelijk gestelde partij moet worden gezien. De politierechter ziet dan ook geen aanleiding om de benadeelde partij te veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand van verdachte. Derhalve zal de politierechter de kosten van partijen compenseren, aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

DE UITSPRAAK

Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, politierechter,
in tegenwoordigheid van S. Meerman, griffier,
en is uitgesproken op 08 december 2014.