Op 7 maart 2012 vond er een achtervolging plaats door politieambtenaren, waaronder de verdachte, die een rode auto met meerdere inzittenden probeerden te controleren. De verdachte, een brigadier van politie, zag dat de auto met hoge snelheid de bebouwde kom van Nuland inreed en besloot de bestuurder te achtervolgen. Na het stoppen van de auto, vond de verdachte een man, het slachtoffer, die zich verstopt had. Ondanks herhaalde verzoeken om zijn handen te tonen, hield het slachtoffer zijn handen op zijn rug. De verdachte, die zijn dienstpistool had getrokken, vuurde een schot af toen hij meende dat het slachtoffer een wapen trok. Het slachtoffer raakte gewond aan zijn linkerknie, maar de rechtbank oordeelde dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De verdachte werd vrijgesproken van de primaire beschuldiging van opzettelijke zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat hij wel had geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verschoonbaar had gedwaald over de noodweersituatie en dat hij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet had overschreden. Daarom werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.