In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf dat in de periode van 31 juli 2007 tot en met 31 december 2007 afvalstoffen van Nederland naar Hong Kong heeft geëxporteerd. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf de Europese Verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA) heeft overtreden door op de exportformulieren niet de juiste recovery facility te vermelden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,--, waarbij de boete met 20% werd verlaagd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de afhandeling van de zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldeed aan de wettelijke eisen en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie werd niet in twijfel getrokken, ondanks de argumenten van de verdediging over de schending van de redelijke termijn en de onjuiste informatie over de recovery facility. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de EVOA, door afvalstoffen te exporteren zonder de juiste informatie te verstrekken over de verwerking van deze stoffen. De rechtbank achtte bewezen dat het bedrijf niet de juiste procedures volgde en dat de opgegeven recovery facility niet beschikte over de benodigde faciliteiten voor recycling. De rechtbank heeft de ernst van de overtredingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf.
Uiteindelijk legde de rechtbank een geldboete op van € 40.000,--, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de EVOA en de verantwoordelijkheden van bedrijven bij de export van afvalstoffen.