In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 november 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die eerder ter beschikking was gesteld na het plegen van ernstige misdrijven, waaronder verkrachting en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De terbeschikkingstelling was voor het laatst verlengd op 22 november 2012 en de officier van justitie heeft op 22 september 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaren. Tijdens de openbare terechtzitting zijn de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman, de officier van justitie en deskundige H. Heijs gehoord. De deskundige heeft in zijn verlengingsadvies aangegeven dat de terbeschikkinggestelde zich gedurende een lange periode heeft onttrokken aan behandelingen, maar dat er na de start van dwangmedicatie enige verbetering is opgetreden. De rechtbank heeft de noodzaak van de verlenging van de terbeschikkingstelling onderbouwd met de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen, en heeft geconcludeerd dat de terbeschikkingstelling met twee jaren dient te worden verlengd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het advies van de kliniek en de huidige situatie van de terbeschikkinggestelde, die zich in een proces van verbetering bevindt, maar nog steeds begeleiding en structuur nodig heeft. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.