ECLI:NL:RBOBR:2014:7303

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
01/035309-99
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene met een lange voorgeschiedenis van geweldpleging en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 december 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, die sinds 2000 onder deze maatregel valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling voor het laatst was verlengd op 16 november 2012, maar dat deze verlenging door het gerechtshof te Arnhem op 30 september 2013 was vernietigd, waarna de terbeschikkingstelling met twee jaar werd verlengd. De officier van justitie heeft op 22 september 2014 een verzoek ingediend voor een verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar, wat op 17 november 2014 ter openbare terechtzitting werd behandeld.

De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde, de officier van justitie en deskundigen gehoord. De terbeschikkingstelling is opgelegd vanwege diefstal met geweld en bedreiging met geweld, waarbij de veiligheid van anderen in het geding was. De deskundigen hebben aangegeven dat het recidivegevaar hoog is zonder een beschermend kader, en dat de betrokkene een lange voorgeschiedenis heeft van drugsgerelateerde geweldplegingen en impulsief gedrag. Ondanks de positieve ontwikkeling in de afgelopen maanden, waarbij de betrokkene geen tekenen van drugsgebruik vertoonde, is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling moet worden verlengd om de veiligheid van de samenleving te waarborgen.

De rechtbank heeft ook de belangen van de terbeschikkinggestelde in overweging genomen, maar concludeert dat de ernst van de delict en het recidivegevaar zwaarder wegen. De rechtbank heeft besloten de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen en heeft de officier van justitie opgedragen om bij een volgend verlengingsverzoek een maatregelenrapport op te stellen. Dit rapport moet de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling onderzoeken. De rechtbank heeft de verzoeken van de raadsvrouwe om de mogelijkheden van een overgang naar de GGZ te onderzoeken afgewezen, aangezien dit prematuur werd geacht.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/035309-99
Uitspraakdatum: 1 december 2014

Beslissing verlenging terbeschikkingstelling

Beslissing in de zaak van:

[terbeschikkinggestelde],

geboren te [geboorteplaats] op [1964],
verblijvende [kliniek 1].

Het onderzoek van de zaak.

Bij vonnis van de rechtbank van 12 oktober 2000 is betrokkene ter beschikking gesteld. Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst door deze rechtbank, bij beslissing van
16 november 2012 met een jaar verlengd. Deze beslissing is bij uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 30 september 2013 vernietigd. Het gerechtshof te Arnhem heeft de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar verlengd.
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 22 september 2014 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van een jaar.
Deze vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van
17 november 2014.
Hierbij zijn de officier van justitie, de deskundige en de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouwe gehoord.
In het dossier bevinden zich onder andere:
  • het advies van de inrichting waar betrokkene verblijft d.d. 27 augustus 2014;
  • de omtrent de terbeschikkinggestelde gehouden wettelijke aantekeningen;
  • het persoonsdossier van de terbeschikkinggestelde.

De beoordeling.

De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van diefstal gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eiste.
Het hiervoor genoemde misdrijf betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemd advies van het hoofd van de inrichting is onder meer het navolgende gesteld, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang:
Het recidivegevaar op langere termijn bij het ontbreken van een beschermend en begeleidend kader wordt als hoog ingeschat. De afgelopen jaren hebben laten zien dat bij ervaren frustratie of tegenwerking de spanning snel kan oplopen en betrokkene deze vaak niet adequaat kan hanteren waarbij een terugval in middelengebruik en impulsief (delict)gedrag reëel is.
Betrokkene heeft een lange voorgeschiedenis met drugsgerelateerde geweldplegingen en verwervingscriminaliteit. Eerder werd de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis gesteld, vanaf 1992 is er tevens sprake van niet-aangeboren hersenletsel als gevolg van een ongeval. Door betrokkenes geringe ziektebesef en zijn moeite met beperkingen en regels, is hulpverlening tot aan het begin van de TBS met dwang in 2000, nooit goed van de grond gekomen. Helaas heeft ook een inmiddels 14 jaar lopende TBS niet gebracht wat gehoopt werd: betrokkenes verblijf in 4 TBS- instellingen wordt gekenmerkt door impulsdoorbraken met vernielingen en bedreigingen en talloze overplaatsingen. Wel kan zonder meer vastgesteld worden dat de verslaving in remissie is. Bij betrokkene werd de afgelopen jaren geen enkel teken van drugsgebruik gezien.
Momenteel verblijft betrokkene op een structurerende afdeling van [kliniek 1]. Hij is in feite groepsongeschikt door zijn prikkelbaarheid en incidentele vernielingen. Plaatsing op een IC zou echter verlof uitsluiten, terwijl betrokkene merkbaar opleeft en beter functioneert tijdens zijn uitstapjes in [plaats 1] en [plaats 2]. Eerder werd het onbegeleide verlof ingetrokken n.a.v. vernielingen en bedreigingen, maar sinds juni 2014 heeft betrokkene weer een machtiging onbegeleid.
Wat betreft een vervolgvoorziening liggen er twee ijzers in het vuur. [instelling 1] wordt aanbevolen door een NAH-specialist van het Radboud Ziekenhuis. Met veel voorbehoud, en onder de voorwaarde dat het FPC beschikbaar blijft voor terugplaatsing, is men bereid betrokkene over te nemen. Verder heeft het FPC een goede samenwerking met de [kliniek 2]. Deze optie sluit meer aan bij het verlangen van betrokkene om weer terug te keren naar [plaats 2]. Ook hier geldt dat de vervolgvoorziening terugnamegarantie verlangt van het FPC.
Beide opties worden met betrokkene uitvoerig besproken en er wordt stil gestaan bij de voor- en nadelen. Voor een succesvolle plaatsing in een vervolgvoorziening zijn wij als kliniek afhankelijk van de medewerking van betrokkene. Wanneer er geen match is tussen hem en de vervolgvoorziening, kan er vanuit gegaan worden dat betrokkene wordt teruggeplaatst i.v.m. agressief en destructief gedrag. Betrokkene geeft hierin aan dat hij overgeplaatst wil worden naar een voorziening waar hem maximaal duidelijkheid en structuur geboden wordt, zonder dat hij voortdurend wordt beperkt en bepaald. Vanuit betrokkenes pathologie kunnen wij dit alleen maar onderschrijven. Om de aansluiting op een vervolgvoorziening goed te laten lopen, is het essentieel om als kliniek beschikbaar te blijven voor terugplaatsingen en consultatie. Om deze reden is een eventuele omzetting naar een civiele maatregel niet gewenst.
Gezien bovenstaande ontwikkelingen, de gebleken moeilijke begeleidbaarheid van betrokkene zonder dwingend kader en de gebleken risico’s voor de samenleving bij een onverhoopt abrupt einde van de TBS, adviseren we u de TBS met één jaar te verlengen.
De terbeschikkinggestelde heeft verklaard, kort en zakelijk weergegeven:
Het gaat prima met mij. Ik heb dagelijks 5 uur onbegeleid verlof en dat doet mij goed. Ik heb geen binding met de patiënten op mijn afdeling. Ik ben geen agressief mens. Mijn geheugen is goed. Mijn korte termijngeheugen was na het auto-ongeluk slecht en daar heeft men destijds misbruik van gemaakt, in combinatie met mijn naïviteit. Door mijn verloven heb ik vaardigheden ontwikkeld. Impulsief gedrag, zoals het gooien met spullen en automutilatie, is nu echt verleden tijd. Ik ben nu bij machte om sommige dingen te laten voor wat het is. Mijn therapeuten zien wel degelijk dat ik sinds 11 juni 2014 vooruitgang heb geboekt. Ik zou graag in een RIBW willen verblijven.
De deskundige H.J. de Boer, optredend namens voormelde inrichting, heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd advies.
De deskundige heeft voorts het navolgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
Betrokkene heeft zich sinds de onbegeleide verloven zijn ingezet positief ontwikkeld.
Hij heeft geleerd om zich bij oplopende spanningen terug te trekken op zijn kamer en zich te onttrekken aan spanningsvolle situaties. Dit lijkt samen te hangen met de onbegeleide verloven, die goed verlopen.
Betrokkene was aangemeld voor [instelling 1], maar hij wil daar niet naartoe wegens ervaringen uit het verleden. Ook de ideeën die [instelling 1] met betrokkene hebben, lijken niet bij hem aan te sluiten. Het plan is nu om op 4 december 2014 naar de RIBW’s in de buurt van GGZ-instellingen bij [instelling 2] te gaan en aldaar te praten met de medewerkers of er een plan gemaakt kan worden om te kijken of hij daar beschermd kan gaan wonen. Het is de bedoeling dat hij daar dan in eerste instantie in het huidige TBS-kader gaat wonen met de kliniek voorlopig op de achtergrond. Als het mis gaat, is een time-out in de kliniek nodig om zo snel als mogelijk alles weer op de rails te krijgen. Het kader waarin dit zou kunnen plaatsvinden is het TBS-kader met transmuraal verlof. Er zijn drie RIBW’s betrokken: een RIBW waar betrokkene zelfstandig, indien nodig, de telefoon moet pakken en contact moet opnemen met de begeleiding, een tweede RIBW waar betrokkene deels begeleid zal worden en een derde RIBW waar sprake is van 24-uurs begeleiding. De overstap naar een van deze RIBW’s is een grote stap, maar plaatsing in [kliniek 2], hoewel hij daar op papier al is geaccepteerd, lijkt ons minder geïndiceerd omdat er bij betrokkene vrijwel niet meer te behandelen valt, omdat hij een groot deel van de problemen zelf niet ziet. Ook wil men daar eerst afwachten hoe de onbegeleide verloven verlopen. Het voordeel van die FPA zou voor betrokkene zijn dat hij dan uit het TBS-kader zou raken, maar het nadeel zou zijn dat hij dan weer aan een afdeling vast zit.
Indien we met een van de RIBW’s tot overeenstemming kunnen komen met betrekking tot betrokkene, zal transmuraal verlof worden aangevraagd, zullen allerlei SIS-formulieren moeten worden ingevuld en zijn we afhankelijk van eventuele wachtlijsten bij de RIBW. Daar is op dit moment geen zicht op.
Bij het eventueel wegvallen van het kader van de terbeschikkingstelling verwijs ik naar de risicotaxatie als opgenomen in het verlengingsadvies. Betrokkene heeft behoefte aan zelfstandigheid, maar ook aan structuur. Op dit moment achten wij het te prematuur om een voorwaardelijke beëindiging te onderzoeken. Plaatsing in een RIBW in het kader van een rechterlijke machtiging lijkt ons het eindstation. Ook dan zou betrokkene terug kunnen naar de [kliniek 1] omdat zij sinds kort een BOPZ-erkenning heeft. Betrokkene ziet het nut van hersenorganisch onderzoek niet in en dat onderzoek is nog niet verricht. De verslavingsproblematiek speelt geen rol meer, maar het gaat ook nooit over. De verslaving is volledig in remissie; het is niet zo dat betrokkene met geweld moet worden weerhouden van het gebruik van middelen.
De officier van justitie heeft aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik persisteer bij de vordering om de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met een jaar. Ik sluit me aan bij hetgeen in de rapportage is vermeld en de toelichting van de deskundige. Ik vind dat er nu flinke stappen worden gezet. Sinds juni 2014 is er een stijgende lijn, hetgeen de deskundige bevestigt. Nadere behandeling is niet nodig, maar wel een kader en duidelijke structuur. De datum van 4 december 2014 is een positief punt voor betrokkene om zich aan vast te houden. Het risico is te groot om andere beslissingen te nemen, hetgeen ten nadele van betrokkene zou zijn als het fout gaat. Over een eventuele voorwaardelijke beëindiging of een rechterlijke machtiging zal in de toekomst gesproken kunnen worden. Nu is de hoop gevestigd op het vinden van een passende RIBW-setting.
De raadsvrouwe van de terbeschikkinggestelde heeft aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
De terbeschikkingstelling duurt nu al 14 jaar. Naar mijn mening moet worden bezien of de behandeling nog proportioneel is en of aan de eisen van subsidiariteit is voldaan. De belangen van mijn cliënt dienen zwaarder te wegen naarmate de terbeschikkingstelling langer duurt, resocialisatie dient centraal te staan en er moet worden toegewerkt naar een voorwaardelijke beëindiging.
Ik refereer me wat betreft de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Ik verzoek de rechtbank om in haar beslissing opdracht te geven om voorafgaand aan de volgende verlengingszitting een maatregelenrapport over te leggen waarin wordt bezien of een voorwaardelijke beëindiging aan de orde kan komen. Daarbij zou ik graag de mogelijkheden van een plaatsing van cliënt in het kader van de Wet BOPZ onderzocht willen hebben.

Overweging van de rechtbank.

De rechtbank stelt vast dat de terbeschikkingstelling van betrokkene is ingegaan op
27 oktober 2000 en dus thans ruim 14 jaar loopt. Dit tijdsverloop in relatie tot de ernst van het delict waarvoor de terbeschikkingstelling is opgelegd, moet mede in aanmerking worden genomen bij de verlengingsbeslissing. De rechtbank is met de raadsvrouwe van oordeel dat bij een afweging tussen de belangen van de terbeschikkinggestelde en die van de maatschappij naarmate de maatregel van terbeschikkingstelling langer duurt, het belang van de terbeschikkinggestelde steeds zwaarder dient te wegen. Het tijdsverloop dient niet alleen te worden beschouwd in het perspectief van de ernst van het delict, maar tevens moeten de aard van de stoornis en het actuele recidivegevaar in aanmerking worden genomen.
Uit het verlengingsadvies van 27 augustus 2014 volgt dat bij betrokkene sprake is van onder meer een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een traumatisch hersenletsel met daaruit voortvloeiende neuropsychologische problematiek. De kans op recidive bij beëindiging van de terbeschikkingstelling wordt op langere termijn hoog geacht. Gelet hierop is een verlenging van de terbeschikkingstelling aangewezen.
De rechtbank is van oordeel dat van disproportionaliteit in het onderhavige geval geen sprake is, gelet op de aard van de stoornis en de ernst van het recidivegevaar. De rechtbank acht evenmin strijd met het beginsel van de subsidiariteit aanwezig, nu uit de stukken blijkt dat er nog geen geschikte alternatieven zijn om de terbeschikkinggestelde veilig te kunnen laten functioneren in de maatschappij zonder de structuur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Van de zijde van de verdediging is bepleit om - gelet op de ontwikkeling die de terbeschikkinggestelde in de behandeling doormaakt – in deze beslissing op te nemen dat voorafgaand aan de volgende verlengingszitting de reclassering een maatregelenrapport dient op te maken, teneinde de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege te laten onderzoeken.
De rechtbank acht, gelet op het verhandelde ter terechtzitting, het advies van de inrichting en de toelichting door de deskundige daarop en uitgaande van een voortzetting van de huidige positieve lijn bij de terbeschikkinggestelde, een dergelijk onderzoek en maatregelenrapport op zijn plaats. Wanneer dat onderzoek en die rapportage voor de (eventuele) volgende verlengingszitting gereed zijn, kan op die zitting de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging worden besproken.
De rechtbank acht het daarom aangewezen dat de officier van justitie - ingeval deze een volgend verlengingsverzoek zal doen - voor de volgende verlengingszitting door de reclassering een maatregelenrapport laat opstellen omtrent de vraag of, en zo ja, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder, de verpleging van overheidswege van de terbeschikkinggestelde kan worden beëindigd.
De rechtbank acht het aangewezen dat op die volgende zitting niet alleen een deskundige van de kliniek, maar tevens een vertegenwoordiger van de reclassering zal worden opgeroepen.
De raadsvrouwe heeft tevens verzocht om de mogelijkheden van een overgang van de
terbeschikkingstelling naar de GGZ in het kader van de Wet BOPZ te laten onderzoeken.
De rechtbank acht een dergelijk onderzoek thans prematuur, aangezien dit pas onderwerp van onderzoek kan zijn vanaf het moment dat een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege daadwerkelijk een feit is.
De rechtbank wijst dit deel van het verzoek van de raadsvrouwe daarom af.
De rechtbank verenigt zich met het advies van voornoemde inrichting en met de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundige.
Gelet op het vorenstaande, gezien artikel 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist.

DE BESLISSING

De rechtbank:
- verlengt de termijn gedurende welke [terbeschikkinggestelde] ter beschikking is gesteld met een jaar.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M. Lammers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2014.