In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 december 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, die sinds 2000 onder deze maatregel valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling voor het laatst was verlengd op 16 november 2012, maar dat deze verlenging door het gerechtshof te Arnhem op 30 september 2013 was vernietigd, waarna de terbeschikkingstelling met twee jaar werd verlengd. De officier van justitie heeft op 22 september 2014 een verzoek ingediend voor een verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar, wat op 17 november 2014 ter openbare terechtzitting werd behandeld.
De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde, de officier van justitie en deskundigen gehoord. De terbeschikkingstelling is opgelegd vanwege diefstal met geweld en bedreiging met geweld, waarbij de veiligheid van anderen in het geding was. De deskundigen hebben aangegeven dat het recidivegevaar hoog is zonder een beschermend kader, en dat de betrokkene een lange voorgeschiedenis heeft van drugsgerelateerde geweldplegingen en impulsief gedrag. Ondanks de positieve ontwikkeling in de afgelopen maanden, waarbij de betrokkene geen tekenen van drugsgebruik vertoonde, is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling moet worden verlengd om de veiligheid van de samenleving te waarborgen.
De rechtbank heeft ook de belangen van de terbeschikkinggestelde in overweging genomen, maar concludeert dat de ernst van de delict en het recidivegevaar zwaarder wegen. De rechtbank heeft besloten de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen en heeft de officier van justitie opgedragen om bij een volgend verlengingsverzoek een maatregelenrapport op te stellen. Dit rapport moet de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling onderzoeken. De rechtbank heeft de verzoeken van de raadsvrouwe om de mogelijkheden van een overgang naar de GGZ te onderzoeken afgewezen, aangezien dit prematuur werd geacht.