In voornoemd rapport van de psychiater is - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende gesteld:
“(…)Er is bij betrokkene in diagnostisch opzicht sprake van schizofrenie van het paranoïde type.
Betrokkene is chronisch psychotisch en heeft een zeer uitgebreid religieus waansysteem met
god-, almacht- en grootheidswanen. Zijn copingvaardigheden zijn beperkt. Er is nauwelijks
ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Betrokkene is er nog steeds van overtuigd ten onrechte te
zijn veroordeeld en in de TBS te verblijven. Hij gedoogt echter de behandeling en het verblijf.
Met behulp van een combinatie van incisieve antipsychotische medicatie en de geboden
structuur is betrokkene thans vrij goed gestabiliseerd. Het bereikte evenwicht is echter zeer
kwetsbaar en fragiel.
Het recidiverisico wordt onder het huidige tbs-kader ingeschat als laag en optimaal
gereduceerd, Wanneer het kader zou wegvallen en betrokkene op zichzelf is aangewezen
bestaat er een grote kans dat betrokkene zal afglijden in sociaal isolement, waarbij spanningen zullen oplopen en hij zal stoppen met zijn medicatie. De kans dat betrokkene dan opnieuw verder psychotisch zal ontregelen is maximaal. Hiermee zal het recidiverisico voortkomend uit de ziekelijke stoornis snel oplopen tot een zeer hoog recidiverisico. M.a.w. betrokkenes min of meer stabiele functioneren is in grote mate afhankelijk van het huidige kader met een hoge mate van externe structuur en medicatie. Betrokkene zal naar verwachting zeer lange tijd (mogelijk levenslang) afhankelijk zijn van psychiatrische zorg, begeleiding en toezicht. De kliniek heeft hier goed zicht op en onderschat de problematiek van betrokkene zeker niet.
Onderzoeker ondersteunt het traject van de kliniek om te onderzoeken in hoeverre een
geleidelijke overgang naar de reguliere GGZ, middels een BOPZ-kader (RM) haalbaar is,
Onderzoeker adviseert derhalve de maatregel van TBS te verlengen voor de periode van één
jaar en de verpleging van overheidswege te continueren. Het komende jaar kan dan benut
worden om te onderzoeken in hoeverre een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging en voorts aansluitend overgang naar een BOPZ-kader tot de mogelijkheden behoort.(…)”