ECLI:NL:RBOBR:2014:7273

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
01/845578-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en openlijk geweld in vereniging

Op 28 november 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag, openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij op 26 juli 2014 te Helmond, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en getrapt, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 32 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van dubbele vervolging en oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank achtte de verklaringen van getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk verantwoordelijk waren voor het geweld tegen het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer dagvaarding: 01/845578-14
Parketnummers vorderingen: 01/087762-12 en 01/197389-12
Datum uitspraak: 28 november 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1],

geboren te [geboorteplaats] op [1993],
nu preventief gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 oktober 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 juli 2014 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht),
- in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of
- ( nadat deze [slachtoffer 1] op straat was gevallen) (met geschoeide voet) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft getrapt/gestampt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juli 2014 te Helmond tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd[slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus en/of gekneusde ribben), heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht),
- in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan/stompen en/of
- ( nadat deze [slachtoffer 1] op straat was gevallen) (met geschoeide voet) in het gezicht en/of tegen het hoofd te trappen/stampen/schoppen
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juli 2014 te Helmond tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd[slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht)
- in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of
- ( nadat deze [slachtoffer 1] op straat was gevallen) (met geschoeide voet) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft getrapt/gestampt/geschopt,
2.
hij op of omstreeks 26 juli 2014 te Helmond met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Hemelrijksdijkje/Heistraat, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen[slachtoffer 1], welk geweld bestond uit
- het meermalen met kracht slaan/stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het meermalen met kracht schoppen/trappen/stampen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het bijten in de hand van die [slachtoffer 1].
3.
hij op of omstreeks 26 juli 2014 te Helmond opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/087762-12 is aangebracht bij vordering van 13 oktober 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch
d.d. 27 maart 2014.
De zaak met parketnummer 01/197389-12 is aangebracht bij vordering van 13 oktober 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch
d.d. 1 november 2013.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding en de oproepingen geldig zijn.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde en de vorderingen tenuitvoerlegging kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er sprake is van een dubbele vervolging van verdachte doordat hetzelfde feitelijk gebeuren door het openbaar ministerie onder zowel 1 als 2 ten laste wordt gelegd. Welke consequentie hieraan verbonden moet worden, laat de raadsman aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verstaat het verweer aldus dat de verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie wegens strijd met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht in de vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor in ieder geval één van de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2. Een beroep op schending van art. 68 Sr kan – indien gehonoreerd – immers redelijkerwijs niet tot een andere eindconclusie leiden.
De rechtbank verwerpt het verweer. Het verweer miskent in de eerste plaats dat voor een beroep op het verbod van dubbele vervolging als verwoord in art. 68 Sr slechts plaats is indien één en hetzelfde feit waarover door een strafrechter ten gronde onherroepelijk is geoordeeld, voor de tweede maal voorwerp is van strafvervolging. Daarvan is in dit geval van gelijktijdige vervolging geen sprake. Het verweer miskent bovendien dat de wetgever uitdrukkelijk heeft voorzien in de mogelijkheid van een gelijktijdige vervolging van de verdachte terzake van feit 1 en 2 door de samenloopregeling. Reeds daarop stuit het verweer af.
Voor het overige zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. [1]
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Inleiding.
Op 26 juli 2014, omstreeks 03.55 uur, kwamen er bij de meldkamer van de politie diverse meldingen binnen van buurtbewoners dat er op de kruising Hemelrijksdijkje/Heistraat te Helmond een vechtpartij gaande was waarbij een drietal personen waren betrokken. [2]
De politie ging ter plaatse en trof een gewonde man aan. De man zat op de grond, zijn gezicht zat onder het bloed en hij probeerde te praten maar kon niet uit zijn woorden komen. Omdat de man in ademnood verkeerde werd hij met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. De echtgenote van de man, genaamd [slachtoffer 2], vertelde tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten dat de gewonde man haar echtgenoot[slachtoffer 1] betrof en dat hij door twee jongens in elkaar was geslagen. [3] Aan de hand van de verklaring van een getuige van de vechtpartij, [getuige 1], die 3 dagen later op 29 juli 2014 bij de politie verklaart dat [verdachte 1] en [medeverdachte] bij de vechtpartij met [slachtoffer 1] betrokken waren [4] , ontstaat de verdenking dat zij zich aan de mishandeling van [slachtoffer 1] hebben schuldig gemaakt. Beide verdachten worden vervolgens op 6 augustus 2014 buiten heterdaad aangehouden. Zij erkennen bij de politie vervolgens allebei bij de vechtpartij betrokken te zijn geweest. [5] Ook ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid bij de mishandeling van [slachtoffer 1] bekend. [6]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat beide verdachten aangever tijdens de vechtpartij meermalen tegen het hoofd en het lichaam hebben geschopt en geslagen. Naar zijn oordeel hebben de verdachten zich daardoor schuldig gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging doodslag en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Het standpunt van de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging doodslag, wegens gebrek aan bewijs dat aangever [slachtoffer 1] met geschoeide voet tegen het hoofd is getrapt of geschopt of gestampt. Bovendien kunnen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet geacht worden te zijn gericht op de dood van aangever [slachtoffer 1], ook niet via de constructie van het medeplegen.
De gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend te bewijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte erkent dat hij en zijn medeverdachte betrokken zijn geweest bij een vechtpartij met aangever [slachtoffer 1], hij erkent dat hij in een worsteling met aangever is geraakt, maar ontkent stellig hem te hebben geslagen of te hebben getrapt. Hij heeft aangever zeker niet tegen het hoofd getrapt.
De rechtbank gaat echter voorbij aan de lezing van de verdachte. Zij overweegt daartoe als volgt.
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de politie aangifte gedaan van het geweldsincident en daarbij zijn lezing van het gebeuren gegeven. Hij verklaart bij die gelegenheid onder meer het volgende. Aangever werd vanwege een ruzie op straat ter hoogte van zijn woning wakker en zag dat twee jongens ruzie met elkaar hadden. Eén van de jongens probeerde te ruzie te ontlopen, de ander bleef op een agressieve manier bezig en ruzie maken. Hij is op enig moment naar buiten gegaan om de eerstgenoemde te helpen. Toen hij buiten kwam, is hij door de agressieve jongen, die intussen met ontbloot bovenlijf liep, meerdere keren met vuistslagen tegen het gezicht geslagen. Aangever probeerde zich te verweren en op enig moment had hij deze jongen zo vast had dat hij klem zat. Deze jongen riep vervolgens naar de andere jongen “Sla hem, sla hem” waarop die andere jongen aangever van achteren tegen zijn achterhoofd en rug begon te slaan. Door de klappen heeft aangever de agressieve jongen losgelaten. Deze nam vervolgens een paar passen naar achteren en heeft aangever daarna met een aanloop en een vliegende trap tegen het bovenlichaam getrapt. Aangever zakte daardoor door zijn knieën waarna beide jongens met geschoeide voet op hem in begonnen te trappen. Hij werd daarbij op zijn hoofd geraakt en kwam languit op de grond te liggen. Beide jongens bleven vervolgens op hem in schoppen. De agressieve jongen riep daarbij woorden als “op zijn hoofd stampen, op zijn hoofd stampen”. Aangever is vervolgens naar eigen zeggen meerdere keren tegen zijn hoofd geschopt en er is ook gestampt op zijn hoofd. [7]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de jongen is die als de agressieve jongen wordt omschreven. [8]
Van de vechtpartij tussen [slachtoffer 1] en de verdachten zijn meerdere personen getuige geweest die bij de politie een verklaring hebben afgelegd over hetgeen zij met betrekking tot de vechtpartij hebben waargenomen.
Zo is daar in de eerste plaats de echtgenote van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], die tegelijkertijd met aangever [slachtoffer 1] naar buiten is gegaan direct voorafgaand aan de vechtpartij. Haar tegenover de politie afgelegde verklaring houdt onder meer het volgende in. Zij zag dat aangever probeerde om twee jongens – klaarblijkelijk doelt de getuige daarbij op de verdachten – uit elkaar te halen. Zij ziet dan dat jongen 1 – die zij omschrijft als een jongen die geen bovenkleding droeg – zich tegen aangever keerde en hem met zijn vuisten tegen het hoofd begon te slaan. Zij ziet vervolgens dat aangever jongen 1 vast heeft en dan hoort ze dat jongen 1 tegen de andere jongen roept dat hij aangever moest slaan. Zij ziet dan dat de andere jongen aangever begint te slaan. Zij ziet dat beide jongens haar echtgenoot slaan en ziet dat beide jongens hem op enig moment op de grond hadden gewerkt. Zij hoort jongen 1 tegen de andere jongen roepen “stamp hem op zijn hoofd”. Vervolgens ziet zij dat beide jongens aangever, die dan op de grond ligt, gedurende enige tijd tegen zijn rug en tegen zijn hoofd schoppen. [9]
De [getuige 1], die samen met een vriendin en de twee verdachten ter plaatse was kort voorafgaand aan het ontstaan van en tijdens de vechtpartij, bevestigt de lezing van aangever wat betreft de aanleiding van de vechtpartij. Maar ook overigens vindt de verklaring van aangever bevestiging in de verklaring van deze getuige. Zij verklaart immers dat de verdachte helemaal “flipte” toen aangever naar buiten kwam, op hem afrende en hem begon te schoppen en te slaan, dat aangever vervolgens boven op de verdachte lag en dat de medeverdachte begon te schoppen. Ook verklaart zij dat de verdachte op enig moment de zogenaamde vliegende trap heeft gegeven en dat beide verdachten, toen aangever op de grond lag, aan het schoppen waren. [10]
[getuige 2] zat op zijn balkon ten tijde van de vechtpartij en had daar naar eigen zeggen goed zicht op. Ten aanzien van de geweldshandelingen verklaart hij bij de politie dat hij zag dat een van de twee jongens – daarmee kennelijk doelende op de verdachten – in de richting van aangever rende, in de lucht sprong en aangever in de rug trapte. Ook ziet hij een worsteling ontstaan. Hij hoort een van de jongens roepen “schop hem, schop hem”. Hij ziet vervolgens dat aangever meerdere keren hard tegen het hoofd en het lichaam wordt getrapt. [11]
De [getuige 3] bevond zich in een nabijgelegen woning en heeft de vechtpartij ook waargenomen. Zij verklaart dat zij heeft gezien dat een man – met wie kennelijk aangever wordt bedoeld – in gevecht raakte met 2 jongens – met wie kennelijk de verdachten worden bedoeld – en dat zij heeft gezien dat aangever meerdere malen tegen het hoofd werd geslagen en meerdere malen tegen het hoofd werd getrapt. [12]
Ten slotte wijst de rechtbank nog op de verklaring van de [getuige 4]. Haar bij de politie afgelegde verklaring houdt onder meer in dat één van de twee jongens, die zij als de dronken jongen omschrijft en waarmee klaarblijkelijk de verdachte wordt bedoeld – aangever in het gezicht heeft geslagen en toen aangever op de grond lag hem tegen het gezicht en tegen het lichaam heeft geschopt. Over de andere jongen, dus de medeverdachte, verklaart zij dat hij de aangever, toen hij op de grond lag, ook meerdere keren heeft geschopt. [13]
De rechtbank constateert dat de verklaring van aangever aldus op essentiële punten bevestiging vindt in de verklaringen van meerdere getuigen. Ambtshalve merkt de rechtbank op dat zij deze getuigenverklaringen kritisch tegemoet is getreden aangezien hun verklaringen niet op alle onderdelen onderling geheel gelijkluidend zijn, bijvoorbeeld wat betreft welke specifieke geweldshandelingen door welke verdachte zijn verricht. De rechtbank is desondanks van oordeel dat hun verklaringen betrouwbaar zijn en tot het bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de getuigen hun waarnemingen hebben moeten doen in de mêlee van een vechtpartij waarin de gebeurtenissen elkaar in snel tempo opvolgden, zodat van een onoverzichtelijke situatie sprake was. Het wekt derhalve geen verwondering dat hun verklaringen op onderdelen niet geheel met elkaar in overeenstemming zijn. Dit laat echter onverlet dat deze verklaringen qua strekking en in de kern met elkaar in overeenstemming zijn, in ieder geval daar waar het de op aangever toegepaste geweldshandelingen betreft en dat beide verdachten geweld op aangever hebben toegepast, en aldus in ieder geval in zoverre de verklaring van aangever ondersteunen. Daargelaten het feit dat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen bewezen acht dat beide verdachten aangever tegen het hoofd hebben getrapt, verdient het in dit verband nog opmerking dat irrelevant is welke verdachte precies welke geweldshandeling heeft verricht. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers onomstotelijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, zodat
hen - vanwege dat medeplegen - over en weer de door de ander gepleegde geweldshandelingen kunnen worden toegerekend.
Nu ten opzichte van de lezing van aangever, die bevestiging vindt in betrouwbaar geachte verklaringen van meerdere getuigen, de blote ontkenning van de verdachten dat zij aangever tegen het hoofd hebben geschopt, onvoldoende gewicht in de schaal legt, stelt de rechtbank de verklaring van de verdachten terzijde.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande al met al vast, hetgeen zij ook bewezen acht, dat aangever meermalen met kracht tegen het hoofd is geslagen en dat hij, nadat hij op de grond terecht was gekomen, meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd is getrapt en dat beide verdachten als medepleger daarvoor verantwoordelijk zijn.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of het bewezenverklaarde handelen van de verdachten een poging tot doodslag of een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert.
De rechtbank stelt vast dat excessief geweld is toegepast op het hoofd van aangever. Hij is meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen en meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd getrapt. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat iemand als gevolg van dergelijk zwaar geweld tegen het hoofd, zijnde een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale levensfuncties waaronder het brein, het leven verliest. De rechtbank acht de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot het toebrengen van fataal lichamelijk letsel bij het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachten de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust hebben aanvaard. Contra-indicaties voor een ander oordeel zijn er niet. De rechtbank acht het medeplegen van poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen. Al hetgeen door of namens de verdachten in dit verband is aangevoerd, wordt door de rechtbank verworpen.
Op grond van de hierboven gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank tevens de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging bewezen in voege als hierna bewezenverklaard.
Ten aanzien van feit 3
Aangeefster [slachtoffer 2], de echtgenote van [slachtoffer 1], heeft bij de politie aangifte gedaan van mishandeling. Zij verklaart dat zij, toen zij haar echtgenoot te hulp schoot op het moment dat hij door de verdachten werd mishandeld, van de jongen zonder bovenkleding een klap met de vuist tegen haar hoofd kreeg. Zij ondervond daarvan pijn. [14]
Gelet op de hiervoor ten aanzien van feit 1 gebezigde bewijsmiddelen, die in zoverre ook ten aanzien van feit 3 worden gebezigd, moet verdachte geacht worden de persoon zonder bovenkleding te zijn geweest.
De verklaring van aangeefster, dat zij is geslagen, vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 5] [15] , voor zover inhoudende dat hij zag dat zij werd geslagen, en in de verklaring van de [getuige 4] [16] , voor zover inhoudende dat zij zag dat zij een vuistslag kreeg in het gezicht van de dronken man, waarmee kennelijk de verdachte wordt bedoeld.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster eenmaal tegen het hoofd heeft geslagen en zich aldus de ten laste gelegde mishandeling heeft schuldig gemaakt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 26 juli 2014 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met kracht,
- tegen het hoofd heeft geslagen en
- nadat deze [slachtoffer 1] op straat was gevallen met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt/
gestampt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 26 juli 2014 te Helmond met een ander, op of aan de openbare weg, Hemelrijksdijkje/ Heistraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen[slachtoffer 1], welk geweld
bestond uit
- het meermalen met kracht slaan/stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- het meermalen met kracht schoppen/trappen/stampen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1].
3.
op 26 juli 2014 te Helmond opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en dat verdachte zich houdt aan de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering in het rapport van 27 oktober 2014 zijn geformuleerd en dat al deze gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het standpunt van de verdediging.
De strafeis van de officier van justitie aanzienlijk matigen, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en de jeugdige leeftijd van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader zonder enige redelijke aanleiding in een explosie van geweld[slachtoffer 1] verwond door deze, onder meer nadat hij op de grond was gevallen, meermalen tegen het hoofd en het lichaam te slaan en hem met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam te trappen. Deze handelwijze had naar algemene ervaringsregelen zeer wel tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden en het is niet aan verdachten te danken dat dit gevolg uiteindelijk niet is ingetreden.
Als gevolg van verdachtes handelen heeft het slachtoffer meerdere verwondingen opgelopen, waaraan hij zich in het ziekenhuis heeft moeten laten behandelen. Behalve de lichamelijke gevolgen heeft het delict ook op psychisch gebied grote gevolgen gehad voor het slachtoffer, zoals tot uitdrukking komt in de door het slachtoffer opgestelde schriftelijke verklaring die ter terechtzitting door de rechtbank is voorgelezen.
Ook op de andere personen die ongewild getuige zijn geworden van het voorval heeft het gebeuren een diepe indruk gemaakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zinloos excessief geweld als waarvan hier sprake is geweest tot gevoelens van onrust, onveiligheid en verontwaardiging leiden in de maatschappij.
Bovendien is verdachte er niet voor teruggedeinsd om een vrouw, die haar echtgenoot te hulp schoot, met een vuist tegen het hoofd te slaan.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de beslissing over een passende afdoening in het bijzonder
rekening gehouden met de omstandigheid dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor onder andere geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw geweldsdelicten te plegen. Bovendien heeft verdachte de bewezenverklaarde feiten gepleegd gedurende de proeftijd van eerdere veroordelingen door de politierechter.
Uit oogpunt van vergelding en normbevestiging is slechts een stevige strafrechtelijke reactie op zijn plaats. Aan verdachten, maar ook in zijn algemeenheid, moet hier duidelijk worden gemaakt dat dergelijk gedrag onder geen beding wordt getolereerd. Dat betekent dat slechts een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur hier een passende en geboden reactie kan vormen.
Tenslotte betrekt de rechtbank bij de strafoplegging de conclusies in het op 27 oktober 2014 door de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport over verdachte. Uit dit rapport blijkt dat verdachte op meerdere leefgebieden forse problemen heeft. Alcoholgebruik en problemen op het gebied van agressieregulatie lijken vooralsnog de belangrijkste criminogene factoren. Op basis van het verleden van verdachte wordt de kans op recidive hoog ingeschat.
De Reclassering heeft geadviseerd tot oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf en als bijzondere voorwaarden geformuleerd dat verdachte wordt verplicht mee te werken aan:
- verplicht reclasseringscontact.
- gedragsinterventie: GI-GGZ Alcohol en geweld en GI-RN Cognitieve Vaardigheden.
- het zoeken naar een geschikte woonvorm en het volgen van het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
- gedurende de proeftijd geen alcohol gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- meewerken aan het uitvoeren van verdiepingsdiagnostiek en indien geïndiceerd de hieruit
voortvloeiende behandeling.
De rechtbank neemt de conclusies van de reclassering over.
Verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan psychologisch onderzoek, waardoor niet duidelijk is waardoor de problemen van verdachte worden veroorzaakt en of behandeling in deze geïndiceerd is om de kans op herhaling in de toekomst te voorkomen of te beperken.
De rechtbank zal de op te leggen gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Om dat te verzekeren zal de rechtbank een proeftijd opleggen van 3 jaar, binnen welke termijn verdachte ook aan zijn behandelverplichtingen kan voldoen. Aan deze voorwaardelijke straf zal derhalve overeenkomstig het advies van de Reclassering een verplicht reclasseringscontact worden gekoppeld met na te noemen bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal daarbij
nietbevelen dat de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. Redengevend daarvoor is de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd, waardoor dadelijke uitvoerbaarheid geen enkel doel dient.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank maakt bij het opleggen van de straf onderscheid tussen de beide verdachten. Hoewel de medeverdachte zich niet onbetuigd heeft gelaten, is verdachte de aanstichter geweest van het geweld. Aan de verdachte wordt daarom een hogere gevangenisstraf opgelegd dan aan de medeverdachte.
De vordering van de benadeelde partij.
Door de benadeelde partij[slachtoffer 1] is een voegingsformulier ingediend met een vordering voor materiële schade van € 1.075,27, immateriële schade van € 1.000,- en € 196,- kosten rechtsbijstand, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde strafbare feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering, met uitzondering van de schadepost 5 (ketting van € 750,-) hoofdelijk toe te wijzen, met daarbij de schade vergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat:
- de gevorderde immateriële schade gematigd dient te worden doordat uit de stukken is af te leiden dat benadeelde wellicht ook psychische problemen heeft door andere omstandigheden dan dit feit en
-benadeelde in de gevorderde materiële schadepost 5 (ketting van € 750,-) niet ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien deze schadepost op geen enkele wijze is onderbouwd.
De rechtbank acht met uitzondering van de schadepost 5 (ketting van € 750,-) de vordering toewijsbaar, derhalve tot een totaalbedrag van € 1325,27. Voor geleden immateriële schade een bedrag van € 1.000,- en voor geleden materiële schade een bedrag van € 325,27.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de gevorderde materiële schadepost 5 (ketting € 750,-). Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde strafbare feit, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte verder veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op € 196,- ter zake van kosten rechtsbijstand.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij ten opzichte van de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Doordat aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht ten opzichte van de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling 01/087762-12 en 01/197389-12.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerleggingen gelasten.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 141, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
-feit 1 primair: medeplegen van poging tot doodslag.
-feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
-feit 3: mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid,
de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen volgend op de datum van onherroepelijk worden van het
vonnis meldt bij Reclassering Nederland, [adres]te Eindhoven, telefoonnummer
[telefoonnummer].
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering.
- meewerkt aan gedragsinterventie: GI-GGZ Alcohol en geweld en GI-RN Cognitieve
Vaardigheden.
- meewerkt aan het zoeken naar een geschikte woonvorm en het (dag)programma dat deze
voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld volgt, zolang de reclassering
dit noodzakelijk acht.
- gedurende de proeftijd geen alcohol gebruikt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- meewerkt aan het uitvoeren van verdiepingsdiagnostiek en indien geïndiceerd hieruit
voortvloeiende behandeling.
Geeft Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden
Legt op de volgende maatregel.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer[slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.325,27, bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 23 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit € 1.000,- immateriële schadevergoeding (post 6) en € 325,27
materiële schadevergoeding (posten 1,2, 3 en 4).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte tot betaling
aan de benadeelde partij van € 1.325,27. Het bedrag bestaat uit € 1.000,- immateriële
schadevergoeding (post 6) en € 325,27 materiële schadevergoeding (posten 1,2, 3 en 4).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op
€ 196,- ter zake van kosten rechtsbijstand.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is
(schadepost 5; witgouden ketting van 750 euro). De rechtbank is van oordeel dat deze post
onvoldoende is onderbouwd en dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zal
opleveren indien een nadere onderbouwing van deze post zou moeten worden afgewacht.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is
betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht tegenover de benadeelde bevrijd voor zover
hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze
schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordelingen.
- Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 27 maart 2014, gewezen onder parketnummer 01/087762-12, te weten:
een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
- Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 1 november 2012, gewezen onder parketnummer 01/197389-12, te weten:
een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 28 november 2014.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt verwezen -tenzij anders vermeld - naar het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, afdeling Best Oirschot Son, met registratienummer PL2200-2014108512 Z, afgesloten op 24 september 2014, aantal doorgenummerde bladzijden 1-100
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 56
4.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], p. 64 en 65.
5.Proces-verbaal van verhoor [verdachte 1], p. 101, 9e alinea, en proces-verbaal van verhoor [verdachte 2], p. 110
6.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 14 november 2014.
7.Proces-verbaal van aangifte van[slachtoffer 1], p. 43-44.
8.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 14 november 2014.
9.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], p. 61
10.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], p. 64-65.
11.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], p. 74.
12.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], p. 85.
13.Proces-verbaal van verhoor van[getuige 4], p. 94.
14.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], p. 117.
15.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5], p. 78.
16.Proces-verbaal van verhoor van[getuige 4], p. 94.