Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[A.] Houtbedrijf BV,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak vorderde de werknemer, die van 1 januari 2007 tot 1 april 2013 werkzaam was bij A. Houtbedrijf BV, betaling van roostervrije uren die volgens hem ten onrechte niet waren toegekend. De werknemer was laatstelijk werkzaam als servicemonteur en ontving een salaris van € 3.077,05 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst viel onder de CAO Houthandel tot 1 januari 2013 en daarna onder de CAO Timmerindustrie. De werknemer stelde dat hij recht had op 184 roostervrije uren per jaar op basis van de CAO Houthandel, maar de werkgever had slechts 92 roostervrije uren toegekend. De werknemer vorderde een bedrag van € 8.302,03 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente, en ook buitengerechtelijke incassokosten van € 790,-. De werkgever voerde aan dat er een effectieve werkweek van 38 uren was afgesproken, wat in de arbeidsovereenkomst was vastgelegd, en dat de werknemer dus recht had op 92 roostervrije uren, die hij ook daadwerkelijk had genoten.
De kantonrechter oordeelde dat de cao’s uitgaan van een gemiddelde werkweek van 36 tot 37,5 uren en dat de werknemer en werkgever afspraken konden maken over de normale arbeidsduur. De rechter volgde de werknemer niet in zijn stelling dat hij recht had op 184 roostervrije uren, omdat de normale arbeidsduur van 38 uren per week was afgesproken. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, begroot op € 600,-. Het vonnis werd uitgesproken op 4 december 2014.