ECLI:NL:RBOBR:2014:7221

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
3164776
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot loonbetaling en werkhervatting na ziekte van een triagiste

In deze zaak vordert eiseres, een triagiste die sinds 23 maart 1998 in dienst is bij de Coöperatie Coöperatieve HuisartsenDienst Noord-Brabant Noordoost U.A. (HOV), betaling van loon en werkhervatting na een langdurige ziekteperiode. Eiseres is sinds 3 juni 2011 uitgevallen wegens ziekte, eerst door fysieke klachten en later door psychische problematiek. Ondanks een deskundigenoordeel van het UWV dat eiseres op 28 maart 2013 arbeidsongeschikt verklaarde, heeft zij zich per brief van 28 maart 2013 beter gemeld en beschikbaar gesteld voor werk. HOV heeft echter geweigerd haar te werk te stellen, met als argument dat er juridische risico's verbonden zijn aan haar terugkeer in de functie van triagiste.

De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende deskundigenverklaringen zijn ingediend. De verzekeringsarts van het UWV heeft op 11 juli 2013 geconcludeerd dat eiseres geschikt is voor haar eigen werk, maar de bedrijfsarts van HOV heeft aangegeven dat er juridische bezwaren zijn. Eiseres heeft in kort geding loon gevorderd, en de kantonrechter heeft in een eerdere uitspraak HOV veroordeeld tot betaling van 70% van het brutoloon. De zaak is verder gecompliceerd door een psychiatrisch rapport van een psychiater, die de kans op recidive van de psychische aandoening klein inschat, maar wel een preventief signaleringsplan adviseert.

De kantonrechter heeft behoefte aan nadere voorlichting van de verzekeringsarts van het UWV over de arbeidsgeschiktheid van eiseres en de voorwaarden waaronder zij weer kan worden tewerkgesteld. De zaak is aangehouden in afwachting van de antwoorden op de gestelde vragen aan de verzekeringsarts. De beslissing van de kantonrechter is dat de verzekeringsarts uiterlijk 8 januari 2015 schriftelijk moet rapporteren, waarna de zaak op 22 januari 2015 opnieuw zal worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 3164776/417
Rolnummer : 14-5515
Uitspraak : 4 december 2014
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J.G. van Strien,
tegen
DE COÖPERATIE COÖPERATIEVE HUISARTSENDIENST NOORD-BRABANT NOORDOOST U.A.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.J.H. van den Dungen.
Partijen zullen hierna “[eiseres]” en “HOV” worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 juni 2014 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de akte wijziging eis en inbrengen stukken,
  • de brieven van 16 oktober 2014 met producties van HOV,
  • de brieven van 22 oktober en 29 oktober 2014 met producties van [eiseres],
  • de comparitie van 30 oktober 2014.
1.2.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen inbrenging van het memo bij brief van 16 oktober 2014 door HOV omdat dit naar haar mening aan te merken is als een verkapte conclusie van repliek. Het memo is beperkt tot één onderwerp (namelijk een reactie op het rapport van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep[naam arbeidsdeskundige]). Ter comparitie is [eiseres] in de gelegenheid gesteld op dit memo te reageren van welke gelegenheid ook gebruik is gemaakt. Het bezwaar acht de kantonrechter daarmee ongegrond. Het memo maakt dus tevens deel uit van het procesdossier.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Bij de beoordeling van het geschil neemt de kantonrechter de navolgende feiten tot uitgangspunt. Deze feiten staan vast omdat ze niet, of onvoldoende gemotiveerd, zijn betwist.
2.1.
HOV organiseert en faciliteert huisartsdiensten (in de avond, nacht en weekends) van bij HOV aangesloten huisartsen.
2.2.
[eiseres] is sinds 23 maart 1998 in dienst van HOV in de functie van triagiste, tegen een brutosalaris van laatstelijk € 1.125,05 per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Het dienstverband is niet beëindigd.
2.2.
[eiseres] is per 3 juni 2011 uitgevallen wegens ziekte, eerst wegens fysieke klachten, later wegens psychische problematiek.
2.3.
Op 5 maart 2013 heeft [naam bedrijfsarts], bedrijfsarts van HOV, geconcludeerd dat [eiseres] niet geschikt is door ziekte voor het eigen werk.
2.4.
[eiseres] heeft zich vanaf 28 maart 2013 bij schrijven van haar advocaat beter gemeld en beschikbaar gesteld voor de verrichten arbeid. In deze brief staat:
“(…) Mijn cliënte bericht u door deze dat zij thans volledig is hersteld en meldt zich per ommegaande beter. Zij stelt zich per omgaande beschikbaar voor het verrichten van werkzaamheden. Ik verzoek en zo nodig sommeer ik mijn cliënte binnen tien dagen na heden opnieuw te werk te stellen (…)”
2.5.
[eiseres] heeft op 3 april 2013 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Op 24 april 2013 heeft het UWV geoordeeld dat [eiseres] haar eigen werk op 28 maart 2013 niet kon voldoen.
2.6.
HOV heeft de re-integratie inspanningen verricht op het tweede spoor. Op 13 mei 2013 is het spoor 2 traject beëindigd.
2.7.
In het kader van de WIA-keuring heeft het UWV [eiseres] bij besluit van 25 juli 2013 de WIA-aanvraag opgeschort. Bij besluit van diezelfde datum heeft het UWV aan HOV een loonsanctie opgelegd inhoudende doorbetaling van het loon tot 27 juli 2014.
2.8.
Verzekeringsarts[naam verzekeringsarts] heeft in verband met voornoemd besluit op 11 juli 2013 een verzekeringsgeneeskundige rapportage uitgebracht. Daarin staat onder meer:
“(…) Inmiddels heeft cliënt al meer dan een jaar geen recidief meer gehad en mag worden verondersteld dat de kans daarop niet zodanig verhoogd meer is dat dit tot een vorm van preventieve arbeidsongeschiktheid hoeft te leiden. Er is daarom inmiddels geen reden meer waarom cliënt niet normaal psychisch belastbaar geacht kan worden. Het is daarom ook niet aannemelijk dat zij haar eigen werk niet adequaat zou kunnen uitvoeren (…) De klant is in staat om het eigen werk volledig uit te voeren.”
2.9.
In het bij het UWV-besluit behorende arbeidsdeskundig rapport staat het volgende:
“( …) Op 24 juli 2013 heeft de verzekeringsarts telefonisch contact gehad met bedrijfsarts de heer [naam bedrijfsarts]. De bedrijfsarts geeft aan dat werknemer niet terug in haar eigen werk kan wegens juridische aansprakelijkheid in het geval ze fouten maakt in haar werk. Vanwege haar verleden met een psychische aandoening heeft werknemer dan de schijn tegen en de werkgever wil dat risico niet aangaan, omdat de inspectie voor de volksgezondheid mee zal kijken. Ze mag daarom van de werkgever geen patiëntencontact meer hebben en kan daardoor haar functie niet meer uitvoeren. De bedrijfsarts ziet verder, los van juridische implicatie, geen medische reden waarom ze momenteel haar eigen werk als triagiste niet zou kunnen verrichten en acht het risico op recidief ook niet als verhoogd. Het zijn dus alleen maar juridische aspecten van aansprakelijkheid waarom de werkgever haar het eigen werk niet meer laat verrichten (…) Op 16 juli 2013 had ik overleg met verzekeringsarts de heer[naam verzekeringsarts] inzake de functionele mogelijkheden van werknemer. Hij geeft desgevraagd aan dat werknemer ten aanzien van haar psychische belastbaarheid in staat kan worden geacht op hetzelfde ‘niveau’ te functioneren als dat zij deed voor haar eerste ziektedag. (…)
Arbeidsdeskundige beoordeling geschiktheid eigen werk.
Kijkend naar de huidige belastbaarheid van werknemer die enkel nog beperkt is ten aanzien van het (frequent) hanteren van gewichten zwaarder dan 10 kilo, zijn er geen enkele medische en/of arbeidsdeskundige knelpunten te constateren die een herstelmelding blokkeren. Dit wordt nota bene aan de verzekeringsarts bevestigd door de bedrijfsarts in het gesprek d.d. 24 juli 2013. De verzekeringsarts geeft aan dat de functionele mogelijkheden op psychisch vlak normaal zijn en niet door ziekte of gebrek verminderd. (…)
Beoordeling re-integratie-inspanningen
Is het re-integratieresultaat voldoende?
Nee, want werknemer werkt niet terwijl zij geschikt is voor eigen werk.
Zijn de inspanningen van werkgever voldoende geweest?
Nee, want de werkgever weigert werknemer hersteld te melden voor haar eigen werk.
Heeft de werkgever hiervoor een deugdelijke grond?
Het argument dat er een recidief bestaat is geen deugdelijk argument. De verzekeringsarts geeft immers aan dat werknemer inmiddels al meer dan een jaar geen recidief heeft gehad en dat mag worden verondersteld dat de kans daarop niet zodanig verhoogd meer is dat dit tot een vorm van preventieve arbeidsongeschiktheid hoeft te leiden. Er is volgens de verzekeringsarts geen medische reden meer waarom werknemer niet normaal psychisch belastbaar geacht kan worden. Het is dan ook niet aannemelijk dat zij haar eigen werk niet adequaat zou kunnen uitvoeren.
Het argument van werkgever dat er in april 2013 nog een deskundigenoordeel is afgegeven waaruit blijkt dat er geen sprake is van volledige geschiktheid voor het eigen werk, is evenmin een deugdelijk argument. Op 11 juli 2013, circa 3 maanden later, is de situatie veranderd en dit had zijn effect moeten hebben op de re-integratie spoor 1 eigen werk. Wederom geldt hier dat naast de vaststelling van de verzekeringsarts óók de bedrijfsarts in het gesprek met de verzekeringsarts verwoord heeft dat er geen medische redenen meer zijn om nog ongeschiktheid voor het eigen werk aan te nemen.
Voornoemde tekortkoming van werkgever is reparatoir en werkgever krijgt ook de gelegenheid werknemer alsnog hersteld te melden voor haar eigen werk. De loondoorbetalingsverplichting van de werkgever moet daarom worden verlengd met maximaal 52 weken.
Hoe kan de werkgever zijn tekortkoming herstellen? Welk resultaat verwachten wij?
Tekortkoming: De werkgever heeft het verkeerde aan re-integratie gedaan; de werknemer is ten onrechte (nog) niet hersteld gemeld voor het eigen werk.
Hoe te repareren?
Alsnog hersteld melden voor het eigen werk
Wat wordt na reparatie als bevredigend re-integratieresultaat gezien?
Werknemer werkt structureel en volledig in haar eigen werk als triagiste (…)”
2.10.
HOV heeft tegen het besluit van het UWV van 25 juli 2013 bezwaar gemaakt.
2.11.
Bij dagvaarding van 6 september 2013 heeft [eiseres] in kort geding betaling van loon alsmede wedertewerkstelling gevorderd. HOV heeft in diezelfde procedure in reconventie onder meer gevorderd dat de kantonrechter [eiseres] gebiedt tot medewerking aan een onafhankelijk onderzoek door een psychiater, alvorens beoordeeld kan worden of werkhervatting in de functie van triagiste verantwoord is.
2.12.
Bij vonnis van 9 oktober 2013 heeft de kantonrechter in conventie HOV veroordeeld tot betaling van 70% van het brutoloon vanaf 1 juni 2013 en in reconventie [eiseres] geboden medewerking te verlenen aan een onderzoek door psychiater [naam psychiater] te Wijchen.
2.13.
[naam psychiater] heeft op 6 maart 2014 een psychiatrisch expertiserapport uitgebracht. Daarin staat het volgende:
“(…) Aangezien de gediagnosticeerde bipolaire stoornis sinds het voorjaar van 2012 in remissie is, stel ik thans geen beperkingen meer vast als gevolg van deze stoornis (…) Het werken in nachtdiensten en/of in onregelmatigheid kan de kans op recidive van de beperkingen en/of afwijkingen ( met name t.g.v. manische symptonen) enigszins vergroten, maar (…) [ik] schat het risico in zijn geheel nochtans klein in (…) [Ik] geef (…) het advies om de HOV collega’s ( inclusief huisartsen en de bedrijfsarts) deelgenoot te maken van een preventief signaleringsplan, als een vorm van psycho-educatie, waarbij er door de behandelend of een onafhankelijke psychiater een expliciete beschrijving wordt gegeven van de manische en depressieve symptomen, zoals die bij betrokkene herkend zouden kunnen worden bij een recidive (…)”
2.14.
Vanaf 1 augustus 2014 is HOV gestopt met betalen van loon.
2.15.
Bij beslissing op bezwaar van 15 september 2014 heeft het UWV het bezwaar van HOV tegen de loonsanctie ongegrond verklaard.
2.16.
Het tot dat besluit behorende medisch onderzoek in bezwaar van verzekeringsarts in bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] houdt het navolgende in:
“ (…) De bestreden beslissing is gebaseerd op het verzekeringsgeneeskundige oordeel van de verzekeringsarts, dat betrokkene geschikt zou zijn voor haar maatgevende werk. Uit de nadien ter beschikking gekomen diverse stukken, waaronder met name de expertise rapportage d.d. 6 maart 2014 van psychiater [naam psychiater] is echter af te leiden, dat betrokkende op psychiatrisch gebied weliswaar sinds de beoordelingsdatum 28 maart 2013 geen beperkingen meer heeft, maar ook dat er een –weliswaar kleine- recidiefkans aanwezig is van het ziektebeeld waarvan betrokkende intussen hersteld is. Bovendien verbindt de psychiater een aantal te organiseren voorwaarden aan een werkhervatting in het maatgevende werk in de vorm van het installeren van een preventief signaleringsplan (…) De getrokken conclusie van de verzekeringsarts dat belanghebbende geschikt is te achten voor haar maatgevende werk acht ik niet correct, althans niet zonder dat aan de voorwaarde is voldaan dat er een preventief signaleringsplan geïnstalleerd moet zijn voordat gesteld kan en kan worden dat betrokkene geschikt is voor haar arbeid. (…) De beperkingen en de hierboven genoemde situatie zijn van toepassing sinds 28 maart 2013 en achteraf gezien, feitelijk ook sinds juli 2012 (…).”
2.17.
In het tot dat besluit behorende arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar staat het navolgende:
“ (…) De loonsanctie is opgelegd omdat de primaire arbeidsdeskundige van mening is dat werknemer geschikt te achten is voor haar eigen functie van triagist en werkgever geen deugdelijke grond kan aanvoeren waarom werknemer niet hersteld gemeld is. Cruciaal punt in deze bezwaarzaak is dan ook de geschiktheid van werknemer voor de eigen functie van triagist. Daartoe dient de belastbaarheid van werknemer afgezet te worden tegen de belasting in functie. Belastbaarheid. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep conformeert zich aan de belastbaarheid zoals vastgelegd door de primaire verzekeringsarts in de FML d.d. 11-7-2013.
Dit betekent (
volgen enige fysische beperkingen die voor het onderhavige geschil verder niet relevant zijn, opmerking kantonrechter).In afwijking van de primaire verzekeringsarts stelt de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep wel een aanvullende voorwaarde die gerealiseerd moet zijn om werknemer in staat te stellen om in arbeid te functioneren. De aanvullende voorwaarde behelst de realisering van een preventief signaleringsplan, waardoor naasten en collega’s kenmerkende recidiverende gedragssymptonen bij werknemer kunnen herkennen en realiseren. (…) Geschiktheid voor de eigen functie: Als de belastbaarheid van werknemer zoals verwoord in FML d.d. 11-7-2013 wordt afgezet tegen de kenmerkende functiebelasting van triagist, kom ik tot de conclusie dat er geen enkele overschrijding is van de belastbaarheid van werknemer. De functie spreekt immers overwegend het persoonlijk en sociaal functioneren aan, terwijl dat niet beperkt is (het fysiek handelen is immers beperkt). In zoverre deel ik de visie van de primaire arbeidsdeskundige, dat werknemer geschikt is te achten voor haar eigen werk. Anders dan in het primaire proces is door de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep een aanvullende voorwaarde gesteld, die gerealiseerd moet zijn om werknemer in staat te stellen om in arbeid te functioneren. Op de werkplek dient een preventief signaleringsplan te worden gerealiseerd. Dat betekent dat de eigen functie niet zonder meer als passend beoordeeld kan worden, omdat voor de beoordeling van de geschiktheid van het eigen werk ook deze voorwaarde meegewogen moet worden. Het is de vraag in hoeverre een dergelijk plan praktisch gezien op de werkplek te realiseren is én in hoeverre een dergelijke aanpassing/voorziening in alle redelijkheid van een werkgever gevergd kan worden. Concreet betekent het preventief signaleringsplan dat de naaste collega’s worden geïnformeerd over de medische situatie van werknemer. Verder wordt aan de directe collega’s gevraagd om een bijdrage te leveren aan het herkennen van symptomen in het gedrag van werknemer die zouden kunnen wijzen op een recidive. Ik ben van mening dat in onderhavige casus de vereiste gerichte voorlichting aan de collega’s dan wel psycho-educatie niet belastend is voor de voortgang van bedrijfsprocessen en ook in financieel opzicht geen onevenredig zware belasting vormt voor werkgever. Zeker gezien de medische context van de werkomgeving, mag van de werkgever (zorgprofessionals) een dergelijke actie ook worden verwacht. De door de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep gestelde voorwaarde is naar mijn mening dus te realiseren en kan in alle redelijkheid ook van de werkgever ook worden gevergd (…)”
2.18. [eiseres] heeft op 16 september 2014 (opnieuw) bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd over de vraag of er sprake is van arbeidsongeschiktheid. Op 23 oktober 2014 heeft het UWV het deskundigenoordeel uitgebracht. Daarin staat het volgende:
“ (…) Ons oordeel is dat u uw eigen werk op 6 maart 2014 en 17 oktober 2014 inderdaad kon doen (…)”
2.19.
In het daarbij behorende medische onderzoeksverslag van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] staat:
“(…) 3. Diagnose (…) Geen ziekte. 4. Beschouwing (…) Op grond van eigen onderzoek en bestudering van alle relevante stukken kan gesteld worden dat de belastbaarheid van cliënte op dit moment hetzelfde is als op 6-3-2014 en tevens hetzelfde als ten tijde van het spreekuur bij collega[naam verzekeringsarts] op 11-7-2013. Op al deze momenten is sprake van een stabiele situatie en hebben zich geen nieuwe ziekteperioden voorgedaan. Naar mening van ondergetekende is er geen onaanvaardbaar risico indien zou worden afgezien van het door de expertise-psychiater geadviseerde signaleringssysteem. Het is immers zo dat er al zeer geruime tijd geen sprake is van enig ziektesymptoom. Cliënte is volledig stabiel. De kans op een recidief wordt ook door alle partijen zeer klein geacht. Mocht in de toekomst het al zo zijn dat er weer klachten ontstaan en cliënte symptomen uit dan mag verwacht worden dat in een organisatie als die van een huisartsenpost (waar immers voornamelijk medici en paramedici werkzaam zijn) een en ander tijdig onderkend zal worden. Er is echter, als gezegd, geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake zou zijn van een vergroot risico (…).”

3.Het geschil

3.1.
Blijkens de toelichting van de gemachtigde van [eiseres] ter zitting vordert [eiseres], na wijziging van eis, naar de kantonrechter begrijpt veroordeling van HOV tot betaling van een bedrag van € 9.450,12 bruto en tot betaling van het aan [eiseres] verschuldigde loon van € 1.125,05 per maand bruto vanaf mei 2014 tot en met de kalendermaand dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, onder verstrekking aan [eiseres] van een bruto-netto specificatie, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging ex ad. 7:625 BW van 50%, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 911,69, met veroordeling van HOV in de kosten van dit geding, met inbegrip van de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het navolgende ten grondslag. Zij is feitelijk vanaf 2012 reeds hersteld van haar ziekte en in staat om de bedongen arbeid te verrichten. Zij houdt zich vanaf voorjaar 2012, althans per 28 maart 2013, beschikbaar voor het verrichten van de bedongen arbeid. Daarom heeft zij recht op betaling van haar volledige loon.
3.3.
HOV brengt daar kort gezegd tegen in dat [eiseres] vanwege ziekte vanaf 1 maart 2012 niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten. Zij is [eiseres] dan ook geen (aanvullend) loon meer verschuldigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hieronder, voorzover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van het bepaalde in art. 7:628 lid 1 BW behoudt de werknemer het recht op loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever dient te komen. Een werknemer die zichzelf niet arbeidsongeschikt acht en zich bereid verklaart zijn arbeid te verrichten, heeft aanspraak op loon wanneer achteraf komt vast te staan dat hij inderdaad arbeidsgeschikt was.
4.2.
Daarom is allereerst aan de orde of, en zo ja per wanneer [eiseres] arbeidsgeschikt te achten is. Verschillen werkgever en werknemer daarover van mening, dan zal de rechter op grond van het bepaalde in art. 7: 629a BW pas een oordeel daarover mogen geven als er ter zake een verklaring is afgegeven door een aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) verbonden deskundige (second opinion). In het onderhavige geval zijn echter verschillende deskundigenverklaringen afgegeven, die niet leiden tot een eenduidig antwoord op de vraag of en zo ja per wanneer [eiseres] arbeidsgeschikt te achten is. In het rapport van 24 april 2013 (aangehaald in r.o. 2.5.) heeft het UWV [eiseres] op 28 maart 2013 arbeidsongeschikt verklaard, terwijl op 11 juli 2013 verzekeringsarts[naam verzekeringsarts] [eiseres] volledig in staat heeft geacht de bedongen arbeid te verrichten (zie r.o. 2.8.) De verzekeringsarts heeft overigens niet aangegeven vanaf welke datum hij [eiseres] arbeidsgeschikt acht. [naam psychiater] heeft in zijn psychiatrisch expertiserapport van 6 maart 2014 (aangehaald in r.o. 2.13) enerzijds geen beperkingen vastgesteld als gevolg van de bipolaire stoornis. Anderzijds heeft hij de kans op recidive niet uitgesloten, zij het dat hij het risico daarop klein inschat, en heeft hij geadviseerd tot het installeren van een preventief signaleringsplan. Het rapport laat echter in het midden of dit alles moet worden aangemerkt als een of meer (medische) beperkingen die leiden tot ongeschiktheid tot het verrichten van het werk als triagiste. Vervolgens heeft verzekeringsarts in bezwaar en beroep[naam verzekeringsarts 2] (zie r.o. 2.16) in het kader van de te nemen beslissing op bezwaar door het UWV, de conclusie van de verzekeringsarts[naam verzekeringsarts] dat belanghebbende geschikt is te achten voor haar maatgevende werk niet correct geacht, althans niet zonder dat aan de voorwaarde is voldaan dat er een preventief signaleringsplan geïnstalleerd moet zijn voordat gesteld kan worden dat betrokkene geschikt is voor haar arbeid. De beperkingen en die situatie zijn volgens hem van toepassing sinds 28 maart 2013 en achteraf gezien, feitelijk ook sinds juli 2012. Het lijkt erop dat[naam verzekeringsarts 2] het geïnstalleerd zijn van een preventief signaleringsplan ziet als een voorwaarde zonder welke [eiseres] medisch ongeschikt is tot het verrichten van haar werk. Die lezing zou dan weer leiden tot de gevolgtrekking dat [eiseres] sinds juli 2012 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest, als gevolg van het niet geïnstalleerd zijn van het preventief signaleringsplan. Ten slotte heeft verzekeringsarts[naam verzekeringsarts 3], bij gelegenheid van het op 23 oktober 2014 uitgebrachte deskundigenoordeel van het UWV over de arbeidsgeschiktheid van [eiseres], in zijn medisch onderzoeksverslag vastgesteld dat er géén sprake is van ziekte, dat de belastbaarheid van [eiseres] op dit moment hetzelfde is als op 6 maart 2014 en tevens hetzelfde als ten tijde van het spreekuur bij collega[naam verzekeringsarts] op 11 juli 2013 en dat er geen onaanvaardbaar risico is indien zou worden afgezien van het door de expertise-psychiater geadviseerde signaleringssysteem. ( r.o. 2.19). Dit zou, naar de kantonrechter begrijpt, dan weer moeten leiden tot de conclusie dat [eiseres], achteraf bezien, vanaf 11 juli 2013,
nietarbeidsongeschikt te achten is.
4.3.
Nu aan de hand van voorgaande deskundigenverklaringen niet eenduidig vast te stellen is of sprake is van arbeidsgeschiktheid van [eiseres], en zo ja, vanaf welke datum, heeft de kantonrechter behoefte aan nadere voorlichting hierover door de verzekeringsarts van het UWV. Zij wenst op de voet van het bepaalde in art. 7:629a lid 5 BW van het UWV antwoord op de volgende vragen te krijgen:
1. Is [eiseres] arbeidsgeschikt voor haar werk als triagiste te achten en zo ja, vanaf welke datum? Zowel een ontkennend als een bevestigend antwoord dient u goed te motiveren.
2. Is sprake van een risico op recidief?
3. Zo ja, is dit recidief risico aan te merken als een medische beperking die [eiseres] ongeschikt maakt voor het verrichten van haar werk?
4. Dient er een preventief signaleringsplan ingevoerd te worden?
5. Zo ja,
a. moet het geïnstalleerd zijn van een preventief signaleringsplan worden beschouwd als een voorwaarde zonder welke [eiseres] medisch ongeschikt is tot het verrichten van haar werk?
b. is het uitblijven daarvan aan te merken als een beperking die [eiseres] medisch ongeschikt maakt voor het verrichten van haar werk?
6. In welk opzicht wijkt uw advies af van de eerdere verklaringen van de deskundigen van het UWV?
7. Welke redenen liggen daaraan ten grondslag?
8. Zijn er nog meer feiten die naar uw oordeel van belang zijn met betrekking tot de arbeids(on)geschiktheid van [eiseres]?
4.4.
De griffier zal een afschrift van de (relevante) processtukken en de producties toesturen aan de deskundige.
4.5.
Voorts is voor de toewijsbaarheid van de vordering van belang vanaf wanneer [eiseres] zich bereid heeft verklaard voor het verrichten van arbeid. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] eerst bij brief van 28 maart 2013 voldoende duidelijk haar bereidheid daartoe kenbaar gemaakt. Het moge zo zijn dat zij zich in de periode daarvoor ook in staat achtte de bedongen arbeid te verrichten, maar zij heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij ook in die tijd eenduidig en op een voor HOV voldoende duidelijke wijze kenbaar heeft gemaakt dat zij zich beschikbaar hield voor het verrichten van de bedongen arbeid.
4.6.
De kantonrechter zal in afwachting van de antwoorden op de gestelde vragen iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
beveelt dat de verzekeringsarts bij het UWV antwoord geeft op de in r.o. 4.3. gestelde vragen,
5.2.
verstaat dat de griffier de (relevante) processtukken in kopie aan de deskundige doet toekomen,
5.3.
draagt de deskundige op om uiterlijk 8 januari 2015 een schriftelijk bericht in te leveren ter griffie van de sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch, van de rechtbank te Oost-Brabant, postbus 70584 te ’s-Hertogenbosch,
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van 22 januari 2015 voor conclusie na deskundigenbericht (desgewenst), aan de zijde van beide partijen,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.