ECLI:NL:RBOBR:2014:7193

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
01/879820-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoer van MDMA en ketamine vanuit Nederland

Op 26 november 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA en ketamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 juni 2014 te Eindhoven, samen met medeverdachten, opzettelijk ongeveer 510 gram MDMA en 10.218 MDMA-pillen heeft uitgevoerd, evenals 2010 gram ketamine, zonder de vereiste vergunningen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de rolverdeling tussen de verdachte en zijn medeverdachten duidelijk naar voren kwam. De verdachte was verantwoordelijk voor het regelen en verpakken van de drugs, terwijl de medeverdachten betrokken waren bij het transport naar de luchthaven.

De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 36 maanden had geëist, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie van de drugshandel een zwaardere straf rechtvaardigden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid harddrugs, wat aanzienlijke schade toebrengt aan de gezondheid van gebruikers en bijdraagt aan crimineel gedrag in de samenleving. De rechtbank heeft daarom een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, met inachtneming van de geldende bepalingen voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voor de overtreding van de Geneesmiddelenwet werd geen straf opgelegd, maar de verdachte werd wel schuldig verklaard. De rechtbank heeft de gevangenneming van de verdachte bevolen met ingang van de datum van de uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879820-14
Datum uitspraak: 26 november 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 september 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2014 te Eindhoven opzettelijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 510 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 10.218 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 2A Opiumwet).
2.
hij op 14 juni 2014 te Eindhoven en/of elders in Nederland, op het vliegveld Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) zonder handelsvergunning van de Minister van Volksgezondheid een geneesmiddel te weten een hoeveelheid van 2010 gram ketamine, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
(Artikel 40 lid 2 Geneesmiddelenwet).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden MDMA en ketamine heeft uitgevoerd. De officier van justitie acht daartoe redengevend de vijfde en zesde verklaring van [medeverdachte 2] die daarin gedetailleerd verklaard over de feiten. De verklaringen van [medeverdachte 2] worden op meerdere redengevende punten ondersteund door ander bewijsmateriaal, zoals ondermeer camerabeelden van Eindhoven Airport, het in de koffer aantreffen van (naast de verdovende middelen) plastic zakjes, carbonpapier en strijkzakken en door verklaringen van [medeverdachte 1].
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn. Er is volgens de raadsman onvoldoende bewijs voor medeplegen en verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat dit alleen gebaseerd kan worden op de verklaringen van [medeverdachte 2]. Mocht de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 2] toch tot het bewijs willen bezigen, heeft de raadsman subsidiair verzocht de zaak aan te houden en te verwijzen naar de rechter-commissaris voor het horen van [medeverdachte 2] als getuige. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat het gaat om een poging en niet om een voltooid delict, aangezien het aanwezig hebben van drugs op een vluchthaven geen uitvoer is in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet en artikel 1 lid 1 onder jj Geneesmiddelenwet. Ook daarom dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen.
Het oordeel van de rechtbank.
Ter beoordeling staat de vraag of verdachte samen met anderen, te weten medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], zich schuldig heeft gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en ketamine. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Dit oordeel baseert zij op het navolgende. [1]
Op 14 juni 2014 werd op Eindhoven Airport [medeverdachte 2], geboren op [1993] te [geboorteplaats] (hierna: [medeverdachte 2]) aangehouden voor poging tot uitvoer van verdovende middelen. [2] Tijdens de veiligheidscontrole in de bagagekelder van het vliegveld werden in de door [medeverdachte 2] ingecheckte koffer vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Het ging om acht zakken met pillen, vier zakken met witte substantie en een zak met bruine substantie. [3] Na onderzoek aan de aangetroffen middelen kon worden vastgesteld dat het ging om naar schatting 10.218 pillen bevattende MDMA, 510 gram MDMA en 2010 gram ketamine. [4] [medeverdachte 2] heeft geen handelsvergunning voor de ketamine. [5]
Ook verdachte en [medeverdachte 1] beschikken niet over een dergelijke vergunning. [6]
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] op 14 juni 2014 van Eindhoven Airport naar Ibiza zou reizen met Transavia Airlines, vluchtnummer HV6513. Ook medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte waren passagiers op deze vlucht. [7]
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van [medeverdachte 2] overweegt de rechtbank als volgt.
[medeverdachte 2] heeft een viertal verklaringen afgelegd, voordat hij naar eigen zeggen, vanaf zijn vijfde verklaring, de waarheid is gaan vertellen. Deze latere verklaringen van [medeverdachte 2] (vanaf de vijfde verklaring d.d. 16 juni 2014) worden op belangrijke redengevende punten ondersteund door andere in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft daarbij onder meer gekeken naar de ondersteuning van de verklaring van [medeverdachte 2] door de aanwezigheid van aankoopbonnen van onder andere weegschalen bij de [bedrijf 1], vluchtgegevens van de vlucht naar Ibiza, het aantreffen van de verdovende middelen in de koffer en de camerabeelden van het vliegveld Eindhoven, waaruit blijkt dat verdachte tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het vliegveld is aangekomen. Voorts heeft [medeverdachte 2] in deze verklaringen belastend over zichzelf verklaard. Dit alles, in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van [medeverdachte 2] zoals hierna aangehaald, wel betrouwbaar zijn en tot het bewijs gebezigd kunnen worden. Op voornoemde bewijsmiddelen zal hieronder nog nader worden ingegaan.
De raadsman heeft subsidiair verzocht [medeverdachte 2] als getuige te mogen horen. De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
De dagvaarding is aan verdachte in persoon betekend op 22 september 2014, te weten bijna twee maanden voor de zitting. Verdachte heeft voldoende de tijd gehad om zich op de zitting voor te bereiden en heeft hiertoe ook een advocaat in de arm genomen. Op de zitting op 12 november 2014 is mr. O.J. Much als gemachtigd raadsman opgetreden. Ter gelegenheid van deze zitting is [medeverdachte 2] als getuige gehoord. Hoewel in de gelegenheid gesteld, heeft mr. Much zich onthouden van het stellen van vragen aan [medeverdachte 2]. Gelet op deze omstandigheid vindt de rechtbank het verzoek van de raadsman onvoldoende onderbouwd, ook gelet op de antwoorden die [medeverdachte 2] heeft gegeven op de vragen die ter zitting aan hem gesteld zijn, dat het noodzakelijk is om [medeverdachte 2] als getuige te horen. De rechtbank zal het verzoek van de raadsman dan ook niet honoreren.
[medeverdachte 2] heeft als volgt verklaard. Op 12 juni 2014 werd [medeverdachte 2] door verdachte gevraagd een bepaalde hoeveelheid pillen (
de rechtbank begrijpt: XTC-pillen) mee te nemen naar Ibiza. [medeverdachte 2] is op dat verzoek ingegaan. Op 13 juni 2014 sprak [medeverdachte 2] verdachte en [medeverdachte 1] die zeiden dat zij de spullen zouden ophalen en klaarmaken. [8]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte degene is die de drugs heeft geregeld, bij hem thuis heeft verpakt en gereed zou maken voor vervoer. [9]
Op 13 juni 2014 hebben verdachte en [medeverdachte 1] een blender, strijkijzer en meerdere weegschalen gekocht bij de [bedrijf 1] te Rotterdam. Ook zijn zij naar een winkel gereden in Rotterdam, [bedrijf 2] genaamd, waar artikelen worden verkocht om drugs te verpakken, te vervoeren en te gebruiken. Daar hebben verdachte en [medeverdachte 1] plastic zakjes, carbonpapier en strijkzakken gekocht. Verdachte was degene die alles betaalde.
[medeverdachte 2] is de nacht van 13 op 14 juni 2014 samen met [medeverdachte 1] gaan slapen bij de zus van verdachte. Die nacht is door een ander een ticket geboekt voor de vlucht van [medeverdachte 2] naar Ibiza. Verdachte heeft het ticket betaald. Op 14 juni 2014 is [medeverdachte 2] in de ochtend samen met [medeverdachte 1] naar het huis gereden van verdachte. [medeverdachte 1] wist waar verdachte woonde en is daar naartoe gereden. Verdachte kwam toen uit zijn huis met een koffer met daarin pillen. Tenminste, dat was volgens [medeverdachte 2] de afspraak. De koffer is in de kofferbak gelegd van de zwarte Volkswagen, de auto waarin [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] reden. [medeverdachte 1] heeft toen een persoon gebeld die hen naar het vliegveld zou brengen. Zij zijn toen eerst naar een woning in Rotterdam gereden waar de koffer is geopend. Verdachte heeft toen nog spullen in de koffer gedaan, onder andere een blender en een snoer voor stroom, en kleding van [medeverdachte 1]. Nadat de koffer was ingepakt zijn zij in de zwarte Volkswagen van de zus van [medeverdachte 1] met zijn drieën vertrokken naar de luchthaven Eindhoven Airport. Een vrouw die [medeverdachte 1] kende en heeft geregeld, heeft hen daar naartoe gereden en op de parkeerplaats afgezet. [medeverdachte 1] en verdachte vertelden [medeverdachte 2] even te wachten en zijn eerst naar binnen gelopen. [medeverdachte 2] is even later ook naar binnen gelopen en in een andere rij ingecheckt dan verdachte en [medeverdachte 1]. Vanaf dat moment hebben zij gedaan of zij elkaar niet kenden. [medeverdachte 2] heeft de koffer met drugs ingecheckt als ruimbagage en is hierna doorgelopen naar de security check. Toen [medeverdachte 2] in de vertrekhal aan het wachten was op de vlucht, hoorde hij dat zijn naam werd omgeroepen. Vervolgens is [medeverdachte 2] door de Koninklijke Marechaussee aangehouden. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn geboard op de vlucht naar Ibiza. [10]
Op de videobewakingsbeelden van Eindhoven Airport is onder andere te zien dat op 14 juni 2014 een voertuig van het merk Volkswagen, type Bora, de parkeerplaats van Eindhoven Airport oprijdt. Uit dit voertuig stappen drie personen. Uit onderzoek is gebleken dat één van deze personen [medeverdachte 2] is. [medeverdachte 2] pakt een koffer uit de kofferbak van de Volkswagen. Nadat de personen uit de auto zijn gestapt, lopen eerst de twee andere mannen als eerste de terminal van Eindhoven Airport binnen. [medeverdachte 2] loopt ongeveer 30 meter achter de twee andere mannen. [medeverdachte 2] heeft geen zichtbaar contact meer met de twee andere mannen. [11] Uit onderzoek bleek dat één van de twee andere mannen verdachte is. [12] De drie verdachten staan ook allen op het manifest van de vlucht van vluchtnummer HV6513 naar Ibiza. [13]
De portemonnee van [medeverdachte 1] is inbeslaggenomen. Daarin zat onder andere een kortingspas van smartshop [bedrijf 2] te Rotterdam, een aankoopbon van [bedrijf 1] met aankoopdatum 12 juni 2014 van een weeglepel en een aankoopbon van [bedrijf 1] met dezelfde aankoopdatum van twee weegschalen, een blender en een strijk stoom (
de rechtbank begrijpt: stoomstrijkijzer). Voorts bleek uit onderzoek dat er op de locatie waarover [medeverdachte 2] heeft verklaard een [bedrijf 1] gevestigd is. Tevens werd in de koffer waarin de verdovende middelen zaten een verlengsnoer en een zilverkleurige kom aangetroffen. Uit onderzoek bleek dat de kom van de weegschaal die bij de [bedrijf 1] in Rotterdam is aangeschaft zeer waarschijnlijk dezelfde is als de kom die in de voornoemde koffer is aangetroffen. [14]
[medeverdachte 1] heeft op punten de verklaring van [medeverdachte 2] bevestigd. Zo heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij met verdachte naar de winkel is geweest om spullen te kopen, dat hij samen met [medeverdachte 2] bij zijn zus heeft geslapen en dat het klopt dat hij en [medeverdachte 2] in de ochtend in de auto van zijn zus naar de woning van verdachte zijn gereden en dat verdachte met een koffer naar buiten kwam. Dat zij vervolgens naar een vrouw zijn gereden, die door [medeverdachte 1] was verzocht hen naar de luchthaven te brengen. Dat zij samen bij de vrouw in de woning zijn binnengegaan en dat verdachte nog spullen in de koffer heeft gestopt waaronder ook kleding van [medeverdachte 1]. [15]
Op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte op een actieve wijze betrokken is geweest bij het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid pillen bevattende MDMA, een hoeveelheid MDMA en een hoeveelheid ketamine. Daarbij hanteerden verdachte en zijn mededaders een duidelijke rolverdeling. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen hen dat sprake is van medeplegen. Verdachte is degene geweest die de drugs regelde, heeft verpakt en verstopt in de koffer. Daarbij is verpakkingsmateriaal gebruikt dat door [medeverdachte 1] en verdachte kort voor het transport is aangeschaft. [medeverdachte 1] heeft het transport geregeld naar de luchthaven en [medeverdachte 2] is degene geweest die de koffer incheckte op de luchthaven.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde feiten 1 en 2 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Uitvoer. Voltooid delict.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat geen sprake was van buiten het grondgebied van Nederland brengen en dat daarom vrijspraak dient te volgen. Hooguit zou er van poging sprake kunnen zijn, maar dat is niet ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer van de raadsman uitgaat van een te beperkte uitleg van het bepaalde bij artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. Het ten vervoer aanbieden van de koffer met verdovende middelen is begrepen onder het ‘buiten het grondgebied brengen van Nederland’.
Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank evenzeer met betrekking tot het middel ketamine, hoewel dat (nog) niet voorkomt op een van de lijsten van de Opiumwet. Het in artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet genoemde begrip ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ is niet opgenomen in de begripsomschrijving van artikel 1 van die wet. Niet valt in te zien waarom aan dit begrip een andere betekenis moet worden toegekend dan het in artikel 2 onder A Opiumwet opgenomen begrip ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’.
Het verweer van de raadsman faalt dan ook.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1.

op 14 juni 2014 te Eindhoven opzettelijk, tezamen en in vereniging met anderen,
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 510 gram, van een materiaal bevattende MDMA en 10.218 pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2.

op 14 juni 2014 te Eindhoven, op het vliegveld Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, zonder handelsvergunning van de Minister van Volksgezondheid een geneesmiddel te weten een hoeveelheid van 2010 gram ketamine, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 een gevangenisstraf geëist voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
De officier van justitie heeft ook een vordering tot gevangenneming van verdachte gedaan. Een kopie van deze vordering is aan dit vonnis gehecht. Tevens is een kopie van de vordering bevattende de eis van de officier van justitie aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een forse hoeveelheid MDMA (o.a. ruim 10.000 MDMA-pillen) en een hoeveelheid van ruim 2 kilo ketamine. Door verdachte en medeverdachten is planmatig en georganiseerd te werk gegaan en er was sprake van een duidelijke rolverdeling. Verdachte is hierin degene geweest die de verdovende middelen heeft geregeld, verpakt en ingepakt in de koffer. Verdachte heeft zich aldus beziggehouden met de uitvoer van harddrugs en ketamine. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder op het gebied van de Opiumwet met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank zal een ogenschijnlijk zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening heeft gehouden met de geldende bepalingen ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat dit feit een overtreding betreft. Gelet op de straf die aan verdachte zal worden opgelegd ten aanzien van feit 1, is de rechtbank van oordeel dat een extra straf voor deze overtreding niet meer passend is. De rechtbank zal verdachte voor feit 2 dan ook schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Gelet op het bestaan van ernstige bezwaren, dat sprake is van vluchtgevaar en de aanwezigheid van de 12-jaarsgrond en een geschokte rechtsorde en voorts dat ook de recidivegrond geldt, zal de rechtbank de gevangenneming van verdachte bevelen met ingang van de datum van uitspraak van dit vonnis.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9a, 10, 47, en 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 1, 40, en 134 van de Geneesmiddelenwet, artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf (feit 1) en de overtreding (feit 2):
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, lid 2,
van de Geneesmiddelenwet
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1:
Gevangenisstrafvoor de duur van
36 maanden
Ten aanzien van feit 2:
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf

Beveelt de gevangenneming van [verdachte] met ingang van 26 november 2014.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans-Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2014.
De jongste rechter is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, district Zuid, Brigade Brabant-Zuid, Afdeling recherche & informatie, dossiernummer PL 27YZ/14-078108, sluitingsdatum 9 oktober 2014, 339 doorgenummerde bladzijden, hierna Dossier.
2.Dossier, proces-verbaal van bevindingen, p. 10.
3.Dossier, proces-verbaal van overdracht, p. 26-27.
4.Dossier, proces-verbaal sporenonderzoek, p. 299-306 en NFI rapport d.d. 7 juli 2014, p. 307-309, met name het resultaat van de overeenkomende SIN-nummers van p. 308 met het hiervoor genoemde proces-verbaal sporenonderzoek.
5.Dossier, proces-verbaal, p. 327.
6.In Dossier los opgenomen proces-verbaal van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, met nummer 14-067-I, d.d.26 september 2014.
7.Dossier, proces-verbaal van bevindingen, in het bijzonder de bijlagen van p. 18-23.
8.Dossier, verklaring [medeverdachte 2], p. 30-34.
9.Dossier, verklaring [medeverdachte 2], p. 37, 38.
10.Dossier, verklaring [medeverdachte 2], p. 30-34.
11.Dossier, proces-verbaal van bevindingen, p. 43-57.
12.Dossier, proces-verbaal van bevindingen, p. 10-17, met bijlagen, in het bijzonder p. 14-17.
13.Dossier, proces-verbaal van bevindingen, in het bijzonder de bijlagen van p. 18-23.
14.Dossier, proces-verbaal van bevindingen, p. 67, 68 en fotobijlagen, en proces-verbaal bevindingen p. 77-78 en fotobijlage p. 79.
15.Dossier, verklaring [medeverdachte 1], p. 80 e.v., in het bijzonder p. 90, 91.