ECLI:NL:RBOBR:2014:7191

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
01/845432-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoer van MDMA en ketamine vanuit Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 juni 2014 op Eindhoven Airport werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA en ketamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de uitvoer van ongeveer 10.218 MDMA-pillen en 510 gram MDMA, evenals 2010 gram ketamine, zonder de benodigde vergunningen. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en de formele verweren van de verdediging verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de dagvaarding voldoende duidelijk was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachten in overweging genomen, evenals het bewijs dat werd geleverd door camerabeelden en andere getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op actieve wijze betrokken was bij de uitvoer van de drugs en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met de medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Voor de overtreding van de Geneesmiddelenwet werd geen straf of maatregel opgelegd. De rechtbank heeft geen toepassing van het adolescentenstrafrecht overwogen, ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte, en heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845432-14
Datum uitspraak: 26 november 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2014 en 12 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 augustus 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 14 juni 2014 te Eindhoven opzettelijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 510 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 10.218 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 2A Opiumwet)

2.

hij op 14 juni 2014 te Eindhoven en/of elders in Nederland, op het vliegveld Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) zonder handelsvergunning van de Minister van Volksgezondheid een geneesmiddel te weten een hoeveelheid van 2010 gram ketamine, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
(Artikel 40 lid 2 Geneesmiddelenwet).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De raadsman heeft bepleit dat de inleidende dagvaarding nietig is, omdat de dagvaarding niet nader omschrijft welke handelingen bedoeld worden met het buiten het grondgebied van Nederland brengen. Aldus is volgens de raadsman de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 1 en 2.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet gebleken is dat voor verdachte of zijn raadsman onvoldoende duidelijk was welke feiten aan verdachte verweten worden. Bovendien heeft het begrip ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ voldoende feitelijke betekenis. De eis door de raadsman gesteld dat in de tenlastelegging een nadere omschrijving van de handelingen met betrekking tot het buiten het grondgebied van Nederland brengen moet worden gegeven vindt geen steun in het recht.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden MDMA en ketamine heeft uitgevoerd. De officier van justitie acht daartoe redengevend de vijfde en zesde verklaring van verdachte waarin hij gedetailleerd verklaart over de feiten. De verklaringen van verdachte worden op meerdere redengevende punten ondersteund door ander bewijsmateriaal, zoals onder meer camerabeelden van Eindhoven Airport, het in de koffer aantreffen van (naast de verdovende middelen) plastic zakjes, carbonpapier en strijkzakken en door verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2]. Verdachte wist dat er verdovende middelen in de koffer zaten, dus hij had op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid van de totale hoeveelheid.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat de koffer niet opengemaakt had mogen worden, omdat de Douanewet daartoe onvoldoende grondslag biedt en omdat toestemming van verdachte ontbrak. Volgens de raadsman dient dit te leiden tot bewijsuitsluiting van al het daaruit verkregen bewijsmateriaal, inclusief de verklaringen van verdachte zelf.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dusdanig door [medeverdachte 1] onder druk is gezet om de koffer met drugs naar Ibiza te brengen dat hij daaraan geen weerstand kon bieden.
Het oordeel van de rechtbank.
Ter beoordeling staat de vraag of verdachte samen met anderen, te weten medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], zich schuldig heeft gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en ketamine. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Dit oordeel baseert zij op het navolgende. [1]
Op 14 juni 2014 werd op Eindhoven Airport [verdachte], geboren op [1993] te [geboorteplaats] (
hierna: verdachte) aangehouden voor poging tot uitvoer van verdovende middelen. [2] Tijdens de veiligheidscontrole in de bagagekelder van het vliegveld werden in de door verdachte ingecheckte koffer vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Het ging om acht zakken met pillen, vier zakken met witte substantie en een zak met bruine substantie. [3] Na onderzoek aan de aangetroffen middelen kon worden vastgesteld dat het ging om naar schatting 10.218 pillen bevattende MDMA, 510 gram MDMA en 2010 gram ketamine. [4] Verdachte heeft geen handelsvergunning voor de ketamine. [5]
De raadsman heeft aangevoerd dat de koffer niet open gemaakt had mogen worden.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Op grond van de Algemene Douanewet heeft de Douane ruime controlebevoegdheden. Meer in het bijzonder heeft de Douane op grond van de artikelen 1:26 jo. 1:24 van de Algemene Douanewet de goederen op vliegvelden aan controle (tevens inhoudende doorzoeking) te onderwerpen. In onderhavige zaak bestond daar ook zeker aanleiding toe, aangezien met behulp van een scanapparaat was geconstateerd dat de koffer zeer veel kleine ronde voorwerpen bevatte. Er was dus ook alle reden om deze koffer aan een nadere controle te onderwerpen. Daarbij hoefde geen toestemming aan de eigenaar van de koffer te worden gevraagd. Het verweer wordt verworpen.
Verdachte heeft als volgt verklaard. Op 12 juni 2014 werd verdachte door [medeverdachte 1] gevraagd een bepaalde hoeveelheid pillen (
de rechtbank begrijpt: XTC-pillen) mee te nemen naar Ibiza. Verdachte is op dat verzoek ingegaan. Op 13 juni 2014 sprak verdachte medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die zeiden dat zij de spullen zouden ophalen en klaarmaken. [6]
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] degene is die de drugs heeft geregeld, bij hem thuis heeft verpakt en gereed zou maken voor vervoer. [7] Op 13 juni 2014 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een blender, strijkijzer en meerdere weegschalen gekocht bij de [bedrijf 1] te Rotterdam. Ook zijn zij naar een winkel gereden in Rotterdam, [bedrijf 2] genaamd, waar artikelen worden verkocht om drugs te verpakken, te vervoeren en te gebruiken. Daar hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] plastic zakjes, carbonpapier en strijkzakken gekocht.
Verdachte is de nacht van 13 op 14 juni 2014 samen met [medeverdachte 2] gaan slapen bij de zus van [medeverdachte 2]. Die nacht is door een ander een ticket geboekt voor de vlucht van verdachte naar Ibiza. [medeverdachte 1] heeft het ticket betaald. Op 14 juni 2014 is verdachte in de ochtend samen met [medeverdachte 2] naar het huis gereden van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] wist waar [medeverdachte 1] woonde en heeft daar naartoe gereden. [medeverdachte 1] kwam toen uit zijn huis met een koffer met daarin pillen. De koffer is in de kofferbak gelegd van de zwarte Volkswagen, de auto waarin ze reden. [medeverdachte 2] heeft toen een persoon gebeld die hen naar het vliegveld zou brengen. Zij zijn toen eerst naar een woning in Rotterdam gereden waar de koffer is geopend. [medeverdachte 1] heeft toen nog spullen in de koffer gedaan, onder andere een blender en een snoer voor stroom, en kleding van [medeverdachte 2]. Nadat de koffer was ingepakt, zijn zij in de zwarte Volkswagen vertrokken naar Eindhoven Airport. Een vrouw die [medeverdachte 2] kende en heeft geregeld, heeft hen daar naartoe gereden en op de parkeerplaats afgezet. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vertelden verdachte even te wachten en zijn eerst naar binnen gelopen. Verdachte is even later ook naar binnen gelopen en in een andere rij ingecheckt dan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Vanaf dat moment hebben zij gedaan of zij elkaar niet kenden. Verdachte heeft de koffer met drugs ingecheckt als ruimbagage en is hierna doorgelopen naar de security check. Toen Verdachte in de vertrekhal aan het wachten was op de vlucht, hoorde hij dat zijn naam werd omgeroepen. Vervolgens is verdachte door de Koninklijke Marechaussee aangehouden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn geboard op de vlucht naar Ibiza. [8]
Op de videobewakingsbeelden van Eindhoven Airport is onder andere te zien dat op 14 juni 2014 een voertuig van het merk Volkswagen, type Bora, de parkeerplaats van Eindhoven Airport oprijdt. Uit dit voertuig stappen drie personen. Uit onderzoek is gebleken dat één van deze personen [verdachte] is. [verdachte] pakt een koffer uit de kofferbak van de Volkswagen. Nadat de personen uit de auto zijn gestapt, lopen eerst de twee andere mannen als eerste de terminal van Eindhoven Airport binnen. [verdachte] loopt ongeveer 30 meter achter de twee andere mannen. [verdachte] heeft geen zichtbaar contact meer met de twee andere mannen. [9]
Verdachte heeft verklaard dat de twee andere mannen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn. [10]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] naar de winkel is geweest om spullen te kopen en dat hij samen met verdachte bij zijn zus heeft geslapen. Voorts heeft hij verklaard dat het klopt dat hij samen met verdachte in de ochtend in de auto van de zus van [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] is gereden die met een koffer naar buiten kwam. Dat zij vervolgens naar een vrouw zijn gereden die [medeverdachte 2] had gebeld die hen naar de luchthaven zou brengen. Dat zij samen bij de vrouw in de woning zijn binnengegaan en dat [medeverdachte 1] nog spullen in de koffer heeft gestopt waaronder ook kleding van [medeverdachte 2]. [11]
Op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte op een actieve wijze betrokken is geweest bij het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid pillen bevattende MDMA, een hoeveelheid MDMA en een hoeveelheid ketamine. Daarbij hanteerden verdachte en zijn mededaders een duidelijke rolverdeling. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen hen dat sprake is van medeplegen. [medeverdachte 1] is degene geweest die de drugs regelde, heeft verpakt en verstopt in de koffer. Daarbij is verpakkingsmateriaal gebruikt dat door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kort voor het transport is aangeschaft. [medeverdachte 2] is naar het huis van [medeverdachte 1] gereden om hem met de koffer op te halen en heeft het transport geregeld naar de luchthaven en verdachte is degene geweest die de koffer incheckte op de luchthaven.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Uitvoer. Voltooid delict?
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat geen sprake was van buiten het grondgebied van Nederland brengen en dat daarom vrijspraak dient te volgen. Hooguit zou er van poging sprake kunnen zijn, maar dat is niet ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer van de raadsman uitgaat van een te beperkte uitleg van het bepaalde bij artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. Het ten vervoer aanbieden van de koffer met verdovende middelen is begrepen onder het ‘buiten het grondgebied brengen van Nederland’.
Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank evenzeer met betrekking tot het middel ketamine, hoewel dat (nog) niet voorkomt op een van de lijsten van de Opiumwet. Het in artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet genoemde begrip ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ is niet opgenomen in de begripsomschrijving van artikel 1 van die wet. Niet valt in te zien waarom aan dit begrip een andere betekenis moet worden toegekend dan het in artikel 2 onder A Opiumwet opgenomen begrip ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’. Het verweer van de raadsman faalt dan ook.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1.

op 14 juni 2014 te Eindhoven opzettelijk, tezamen en in vereniging met anderen buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 510 gram van een materiaal bevattende MDMA en 10.218 pillen, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA,
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2.

op 14 juni 2014 te Eindhoven, op het vliegveld Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, zonder handelsvergunning van de Minister van Volksgezondheid een geneesmiddel te weten een hoeveelheid van 2010 gram ketamine, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Door en namens verdachte is voorts aangevoerd dat hij zodanig door medeverdachte [medeverdachte 1] onder druk is gezet dat dat hij daartegen geen weerstand kon bieden. De rechtbank leest hierin een beroep op overmacht en overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niet bedreigd is om de drugs te transporteren. Hij heeft het voor het geld gedaan. In de daaropvolgende verklaring heeft Verdachte verklaard dat hij door [medeverdachte 1] werd gedwongen om de drugs naar Ibiza te brengen. [medeverdachte 1] had hem gezegd dat hij anders [verdachte] of iemand anders iets aan zou doen, en [verdachte] begreep daarmee zijn vriendin. Ook ter terechtzitting heeft [verdachte] aangevoerd onder druk te zijn gezet om dit te doen. Ter terechtzitting heeft hij evenwel desgevraagd ook verklaard dat hij de drugs niet vervoerd zou hebben als hij geweten had wat de consequenties voor hem waren geweest.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet aannemelijk is geworden dat verdachte inderdaad onder zodanige druk heeft gestaan dat hij daartegen geen weerstand kon bieden. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn overigens ook geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat ten aanzien van verdachte het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast, gelet op de inhoud van het rapport van de psycholoog.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 een gevangenisstraf geëist voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt dat verdachte een behandeling bij De Waag dient te ondergaan.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om toepassing van het adolescentenstrafrecht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht aan verdachte een passende voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan reclasseringstoezicht gekoppeld en een behandeling zoals door de psycholoog voorgesteld. Eventueel kan daarnaast een werkstraf worden opgelegd, passend bij de ernst van het feit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een forse hoeveelheid MDMA (o.a. ruim 10.000 MDMA-pillen) en een hoeveelheid van ruim 2 kilo ketamine. Door verdachte en medeverdachten is planmatig en georganiseerd te werk gegaan en er was sprake van een duidelijke rolverdeling. Verdachte is degene die de koffer heeft ingecheckt op de luchthaven en zou meenemen naar Ibiza. Verdachte heeft zich aldus beziggehouden met de uitvoer van harddrugs en ketamine. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder op het gebied van de Opiumwet met politie en justitie in aanraking is geweest. Voorts houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en de door de psycholoog gediagnosticeerde aanpassingsstoornis met een gemengd angstige en depressieve stemming.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de psycholoog d.d. 8 november 2014. De psycholoog heeft gerapporteerd dat er enkele factoren zijn die pleiten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, echter niet zodanig dat toepassing van het jeugdstrafrecht overtuigend toegepast moet worden. De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en maakt deze tot de hare. Gelet hierop zal de rechtbank niet het adolescentenstrafrecht toepassen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen een aantal bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Deze zijn erop gericht om herhaling van het plegen van strafbare feiten door verdachte in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank zal, gelet op bovengenoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat dit feit een overtreding betreft. Gelet op de straf die aan verdachte zal worden opgelegd ten aanzien van feit 1, is de rechtbank van oordeel dat een extra straf voor deze overtreding niet meer passend is. De rechtbank zal verdachte voor feit 2 dan ook schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.

Beslag.

Ter terechtzitting is aan de orde gekomen dat er beslag zou rusten op onder verdachte inbeslaggenomen goederen. De rechtbank verstaat dat de officier van justitie ervoor zorgdraagt dat deze goederen worden geretourneerd aan verdachte. Aldus onthoudt de rechtbank zich van het nemen van een beslissing hieromtrent.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9a, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, en 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 1, 40, en 134 van de Geneesmiddelenwet, artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf (feit 1) en de overtreding (feit 2):
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, lid 2, van de Geneesmiddelenwet
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1:
Gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
waarvan 10 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering, ook als dit inhoudt dat verdachte een ambulante behandeling dient te ondergaan bij een forensische poli zoals De Waag, gericht op het vergroten van copingmechanismen, psychische weerbaarheid en begeleiding naar zelfstandigheid zoals het gericht zoeken van scholing en/of werk
- zich gedurende de proeftijd bij de reclassering zal melden, zolang de reclassering dit nodig acht;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 2:
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans-Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2014.
De jongste rechter is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, district Zuid, Brigade Brabant-Zuid, Afdeling recherche & informatie, dossiernummer PL 27YZ/14-002910, sluitingsdatum 16 juni 2014, 167 doorgenummerde bladzijden, hierna Dossier.
2.Dossier, proces-verbaal van aanhouding, p. 15-17.
3.Dossier, proces-verbaal van overdracht, p. 31-32.
4.Dossier, proces-verbaal sporenonderzoek, p. 92-99 en NFI rapport d.d. 7 juli 2014, p. 100-102, met name het resultaat van de overeenkomende SIN-nummers van p. 101 met het hiervoor genoemde proces-verbaal sporenonderzoek.
5.Dossier, proces-verbaal, p. 120.
6.Dossier, verklaring [verdachte], p. 155-158.
7.Dossier, verklaring [verdachte], p. 162-163.
8.Dossier, verklaring [verdachte], p. 155-158.
9.Dossier, proces-verbaal van bevindingen, p. 39-53.
10.Dossier, verklaring [verdachte], p. 155-158.
11.Aanvulling op dossier, vijfde verklaring [medeverdachte 2], ongenummerd (achterin de map), p. 1-22.