ECLI:NL:RBOBR:2014:7024

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
01/845956-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, mishandeling en onttrekking van een minderjarige aan wettig gezag

Op 19 november 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 24 november 2013 in Asten gewapend met een mes en een spuitbus verf de woning van haar ex-partner binnenging. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte geprobeerd haar ex-partner, [slachtoffer 1], met het mes te steken, terwijl zij ook hun dochter, [slachtoffer 3], zonder toestemming van de vader heeft meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, mishandeling van [slachtoffer 2] en het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk deel zijn voorwaarden verbonden, waaronder een contactverbod met [slachtoffer 1] en een behandelverplichting. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot schadevergoeding van € 1.032,26 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, met ingang van het moment waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845956-13
Datum uitspraak: 19 november 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1974],
thans gedetineerd te: PI Zuid Oost - HvB Ter Peel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 maart 2014, 14 mei 2014, 2 juli 2014, 17 september 2014 en 5 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 februari 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

zij op of omstreeks 24 november 2013 te Asten ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat
opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp in de richting van de (linker)zij, althans het lichaam en/of in de
(linker)hand en/of in de (rechter)pols, althans de (rechter)arm van die [slachtoffer 1]
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 november 2013 te Asten tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans
eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in
de richting van de (linker)zij, althans het lichaam en/of in de (linker)hand
en/of in de (rechter)pols, althans (rechterarm) van die [slachtoffer 1] heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 november 2013 te Asten tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te
weten [slachtoffer 1]) heeft geslagen en/of gestompt en/of met een scherp en/of
puntig voorwerp in de (linker)hand en/of in de (rechter)pols, althans de
(rechter)arm heeft gestoken, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2.

zij op of omstreeks 24 november 2013 te Asten opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;

3.

zij op of omstreeks 24 november 2013 te Asten, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een
minderjarige, te weten[slachtoffer 3], geboren op [2007], heeft
onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het
opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
welk wettig gezag berust(te) bij [slachtoffer 1], immers heeft verdachte daar
toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die
minderjarige zonder toestemming en/of medeweten van [slachtoffer 1] meegenomen
naar de auto van [medeverdachte] en/of voornoemde minderjarige in
die auto gezet en/of geplaatst en/of gezegd: "Geef gas" en/of de auto gestart
en/of gas gegeven en/of (een stukje) is weggereden met die minderjarige in de
auto;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs. [1]

Feit 1 primair.

Het standpunt van de officier van justitie.
De aard en opeenvolging van concrete handelingen is dusdanig dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte het opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, heeft gehad om [slachtoffer 1] (hierna: aangever) van het leven te beroven. Hierbij was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] (hierna:[medeverdachte]). Feit 1 kan primair wettig en overtuigend worden bewezen in de medeplegen variant.
Het standpunt van de verdediging.
Aan de hand van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte met een mes heeft gestoken in de richting van de zij of in de richting van vitale lichaamsdelen van aangever. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte gelet op vorenstaande vrij te spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel de hierna te noemen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
Het incident.
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van poging doodslag en het onttrekken van een kind aan het ouderlijk gezag gepleegd op 24 november 2013 te Asten. Hij heeft verklaard dat [verdachte] (lees: verdachte) samen met haar vriend de woning van aangever kwam binnengelopen en aangever, terwijl hij in de keuken stond, met een spuitbus een blauwe vloeistof in zijn gezicht spoot. Aangever hoorde verdachte naar de kinderen roepen “Mama heeft een wapen bij”. Aangever trok verdachte en haar vriend naar buiten via de achterdeur. Eenmaal buiten had aangever de vriend van verdachte nog steeds vast. Verdachte was al los gekomen. Op dat moment zag aangever dat verdachte een mes in haar rechterhand vasthield. Hij zag dat dit mes leek op een soort vleesmes. Aangever zag dat het scherpe deel van het mes ongeveer 5 à 7 cm lang was. Aangever zag dat verdachte voor hem kwam staan en dat ze op hem in begon te steken. Hij hoorde haar daarbij zeggen dat ze hem neer zou steken. Aangever zag dat ze probeerde hem in zijn linkerzij te steken, maar doordat hij de vriend nog vast had, kon ze er niet goed bij. Hij gebruikte die vriend op een gegeven moment als schild. Aangever zag en voelde dat verdachte meerdere malen uithaalde. Hij voelde dat hij werd gestoken in zijn linkerhand. Van het steekincident heeft aangever een snee in zijn linkerhand opgelopen en later zag hij dat hij ook sneeën in zijn rechterpols heeft. Aangever had ook een snee net onder zijn rechterduim. Hij ondervindt van de sneeën heel veel pijn. [2]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 24 november 2013 waargenomen dat aangever een snee bovenop zijn linkerhand heeft, alsmede twee sneeën in zijn rechterpols. Voorts heeft deze verbalisant een wondje op het uiteinde van de rechterduim van aangever waargenomen. [3]
[medeverdachte] heeft op 25 november 2013 verklaard dat hij op 24 november samen met verdachte naar Asten, naar de woning van de ex-man van verdachte en haar vier kinderen, is gegaan. Onderweg naar de woning vroeg verdachte aan[medeverdachte] waar haar mes was. Bij het inladen van haar spullen had[medeverdachte] gezien dat er een mes lag en hij had dat mes in zijn zak gestopt. Nadat verdachte dat mes aan[medeverdachte] vroeg, heeft[medeverdachte] dat mes uit zijn zak gepakt en aan verdachte gegeven.
In Asten gekomen, zag[medeverdachte] dat verdachte een spuitbus in haar rechterhand had en hij zag dat zij de man zijn gezicht volspoot met de inhoud van de spuitbus.[medeverdachte] zag dat het gezicht van de man helemaal blauw gekleurd werd en hij zag dat de man verdachte nog steeds vasthield. Daarop is[medeverdachte] tussen beide gekomen.[medeverdachte] zag dat verdachte vanuit de keuken naar de woonkamer wilde gaan en[medeverdachte] zag dat de man verdachte vasthield en haar tegenhield om de kinderen te beschermen. De man had[medeverdachte] en verdachte vast en[medeverdachte] voelde dat de man hen met kracht naar buiten duwde. Buiten gekomen hadden ze elkaar alle drie nog vast. Op een gegeven moment zag[medeverdachte] dat verdachte een mes in haar hand had en[medeverdachte] zag dat zij met dat mes stekende bewegingen maakte in de richting van de man.[medeverdachte] riep tegen verdachte dat ze weg moest gaan. Hij zag dat verdachte toen wegliep naar binnen. Het mes dat verdachte heeft gebruikt is haar mes en is niet van de man.[medeverdachte] heeft alleen met blote handen gevochten en de man ook. [4]
Voorwaardelijk opzet.
De verklaring van aangever wordt op essentiële onderdelen door andere bewijsmiddelen - de verklaring van[medeverdachte] en het geconstateerde letsel – ondersteund, terwijl geen concrete aanknopingspunten voor de onjuistheid van de verklaring van aangever aannemelijk zijn geworden. De rechtbank ziet daarom geen grond voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. De rechtbank ziet evenmin grond om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van[medeverdachte] te twijfelen. De rechtbank weegt daarbij mee dat[medeverdachte] op dat moment de partner van verdachte was, alsmede dat[medeverdachte] ook op andere punten openheid van zaken heeft gegeven, waarbij hij ook zichzelf heeft belast. Gelet op de verwondingen van aangever moet verdachte in de directe nabijheid van aangever hebben gestaan toen zij meermalen met een mes op hem instak. Het in de directe nabijheid van aangever meermalen met een mes steken in de richting van diens linkerzij, derhalve in de nabijheid van vitale lichaamsdelen, zoals de darmen, en de omstandigheid dat aangever met iemand anders ([medeverdachte]) in worsteling was en dus bewoog, leidt tot het oordeel dat er sprake is van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat aangever dodelijk zou worden verwond. Door zo te handelen kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg, de dood van aangever, bewust heeft aanvaard. Ook het steken met een mes in de rechterpols, derhalve nabij een slagader, van aangever levert naar het oordeel van de rechtbank in de omstandigheden waaronder deze gedraging is verricht naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijk te achten kans op dat aangever dodelijk zou worden verwond. Ook door dit handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust aanvaard.
De rechtbank acht derhalve de tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen. Zij acht echter niet bewezen dat verdachte dit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd omdat van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en[medeverdachte] niet is gebleken.

Feit 2.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] en het waargenomen letsel kan de onder 2 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij flink op zijn gezicht is gemept, dit is niet in overeenstemming met het letsel dat de politie bij het slachtoffer heeft waargenomen. Er is voldoende wettig bewijs maar de overtuiging ontbreekt. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel de hierna te noemen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
De mishandeling van [slachtoffer 2].
[slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2]) heeft verklaard dat hij op 24 november 2013omstreeks 18.00 uur in de varkensstal achter de woning van zijn broer, [slachtoffer 1], was. [slachtoffer 2] zag vijftien meter voor hem verdachte lopen met [slachtoffer 3] in de richting van de [straatnaam]; [slachtoffer 2] is in de richting van [slachtoffer 3] gelopen, hij wilde haar vastpakken om haar mee te nemen richting de woning. Op dat moment kwam verdachte in zijn richting gelopen. Hij zag dat verdachte direct uithaalde en hem opzettelijk en met kracht in zijn gezicht sloeg. [5]
De verwonding van [slachtoffer 2].
Verbalisant [verbalisant 2] zag op 24 november 2013 dat [slachtoffer 2] linksonder een klein wondje heeft op zijn lip, voorts was zijn neus blauw. [6]
De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het door verbalisant [verbalisant 2] bij [slachtoffer 2] geconstateerde letsel verenigbaar is met de door [slachtoffer 2] geschetste gang van zaken. De rechtbank acht de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.

Feit 3

Het standpunt van de officier van justitie.
Verdachte heeft haar dochter [slachtoffer 3] zonder toestemming en medeweten van de vader (aangever) meegenomen naar de auto, in de auto gezet en is een stukje weggereden. Hierbij
was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. Feit 3 kan wettig en overtuigend worden bewezen in de medeplegenvariant.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte nam [slachtoffer 3] mee in het belang van[slachtoffer 3] eigen veiligheid, dan wel om verdere confrontatie met haar vechtende ouders te voorkomen, niet om haar te onttrekken aan het gezag. Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat geen sprake was van opzet op het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat gelet op de feitelijke gang van zaken hooguit sprake is van een poging daartoe. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte gelet op vorenstaande vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel de hierna te noemen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
Het incident.
Aangever heeft verklaard dat verdachte op een gegeven moment ineens stopte met steken en ze naar binnenliep. Aangever hoorde haar roepen dat [slachtoffer 3] moest komen. Aangever kon later [slachtoffer 3] niet vinden en trok de conclusie dat verdachte [slachtoffer 3] mee had genomen. Dit mocht niet omdat aangever als enige de voogdij had over de kinderen. Er was ook geen omgangsregeling. Verdachte heeft [slachtoffer 3] derhalve aan zijn ouderlijk gezag onttrokken. [7]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij verdachte korte tijd later in de verte bij zijn auto zag staan. Nadat[medeverdachte] de auto had geopend, zag hij een klein meisje bij de auto staan. Hij hoorde het meisje gillen. Zij zijn toen in de auto gestapt. [8] [medeverdachte] hoorde verdachte zeggen: “Geef gas”, hij startte de auto en trachtte weg te rijden. [9]
Verdachte heeft op 25 november 2013 bij de politie verklaard dat zij [slachtoffer 3], haar dochter, had meegenomen naar de Peugeot van[medeverdachte]. Korte tijd nadat verdachte bij de auto stond, zag zij dat[medeverdachte] ook naar de auto kwam gelopen. Verdachte riep nog tegen hem dat zij bij de auto was en dat[medeverdachte] de auto moest openen. Vervolgens zag zij dat[medeverdachte] de autodeur opende en toen is verdachte samen met [slachtoffer 3] op de achterbank van de auto gaan zitten. [10]
Het wettig gezag.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 5 september 2013 is in de zaak van aangever tegen verdachte besloten om het gezamenlijk gezag over (onder meer) de minderjarige[slachtoffer 3], geboren op [2007], te beëindigen en te bepalen dat het gezag over deze minderjarige voortaan aan de man alleen toekomt. [11]
Op grond van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor vermeld, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 november 2013 opzettelijk haar dochter [slachtoffer 3] heeft onttrokken aan het wettig over die dochter gestelde gezag. Zij acht echter niet bewezen dat verdachte dit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd omdat van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en[medeverdachte] niet is gebleken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1.

op 24 november 2013 te Asten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in de richting van de (linker)zij en in de (rechter)pols van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

op 24 november 2013 te Asten opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

3.

op 24 november 2013 te Asten, opzettelijk een minderjarige, te weten[slachtoffer 3], geboren op [2007], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, welk wettig gezag berustte bij [slachtoffer 1], immers heeft verdachte daar toen die minderjarige zonder toestemming en medeweten van [slachtoffer 1] meegenomen naar de auto van [medeverdachte] en voornoemde minderjarige in die auto gezet en gezegd: "Geef gas".

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en 3: een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daarbij als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [slachtoffer 1], een straatverbod voor de [adres ] te Asten, alsmede verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt het meewerken aan interventies en diagnostiek en behandeling. De officier van justitie heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft zeer beperkte documentatie. De verdediging verzoekt de rechtbank om een straf op te leggen welke gelijk is aan het voorarrest. Indien de rechtbank echter ambulante begeleiding door de reclassering of andere ambulante hulpverlening geboden acht, zal verdachte zich daaraan conformeren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 24 november 2013 is verdachte in het bezit van een spuitbus met verf en een mes naar de woning van aangever gegaan. Aldaar is een gevecht ontstaan tussen verdachte en aangever, waarbij verdachte heeft geprobeerd om aangever met een mes te steken. Vervolgens heeft verdachte, terwijl zij uit het ouderlijk gezag was ontheven, hun dochter, buiten medeweten van aangever, meegenomen en in de auto geplaatst. Toen de broer van aangever, [slachtoffer 2], haar wilde tegenhouden, heeft verdachte hem ook nog geslagen.
De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust bij de [familie] veroorzaakt en hebben gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Het moet voor de kinderen van verdachte en aangever ingrijpend zijn geweest om te zien hoe, nadat verdachte onaangekondigd de woning van aangever was binnengegaan en aldus de confrontatie had gezocht, hun ouders elkaar bejegenden. Vaak ondervinden kinderen daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 augustus 2014 blijkt dat verdachte in 2013 eerder is veroordeeld ter zake mishandeling van aangever.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf voor wat betreft feit 2 aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor wat betreft de feiten 1 en 3 zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal ambtshalve bepalen dat de hiervoor bedoelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De voorlopige hechtenis.

De verdediging heeft primair om opheffing subsidiair om schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte af omdat de rechtbank van oordeel is dat de ernstige bezwaren en de gronden waarop de voorlopige hechtenis van verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig zijn, terwijl de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich thans nog niet voordoet. Voorts wijst de rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af, omdat zij van oordeel is dat het belang van de strafvordering en het belang dat de maatschappij heeft bij het voortduren van de voorlopige hechtenis moeten prevaleren boven het belang dat verdachte heeft bij schorsing van de voorlopige hechtenis.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gesteld en, na vermindering van eis, schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 1.032,26, te vermeerderen met wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering geheel toe te wijzen, met daarbij toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] als zodanig niet betwist.
Beoordeling.
De vordering komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. Gelet op vorenstaande acht de rechtbank de vordering in zijn geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijk rente. Voor wat betreft het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op immateriële schade, tot een bedrag van € 1.000,-, zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijk rente stellen op 24 november 2013, de pleegdatum van de bewezen te verklaren feiten. Voor wat betreft het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op materiële schade, tot een bedrag van € 32,26, zal de rechtbank de ingangsdatum stellen op 7 maart 2014, de datum van ontvangst van het (eerste) voegingsformulier.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijk rente. Voor wat betreft het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op immateriële schade, tot een bedrag van € 1.000,-, zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijk rente stellen op 24 november 2013, de pleegdatum van de bewezen te verklaren feiten. Voor wat betreft het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op materiële schade, tot een bedrag van € 32,26, zal de rechtbank de ingangsdatum stellen op 7 maart 2014, de datum van ontvangst van het (eerste) voegingsformulier.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 279, 287, 300.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling.
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Gevangenisstrafvoor de duur van
2 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
1 jaarvoorwaardelijk met een proeftijd van
2jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd zal deelnemen aan onderzoek ten behoeve van psychiatrische en/of psychologische diagnostiek en behandeling.
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd (ambulant) onder behandeling zal stellen van
een nader door de reclassering te bepalen psychiater op de tijden en plaatsen als door of
namens die psychiater aan te geven;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact
zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 1], behoudens door tussenkomst van
een advocaat;
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden op of aan de
[adres ]
te Asten;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde
voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr. uit te oefenen toezicht, dadelijk
uitvoerbaar zijn.
Waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Maatregel van schadevergoedingvan
€ 1.032,26subsidiair 20 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.032,26 (zegge: duizend tweeëndertig
euro en zesentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20
dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,- en materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 32,26. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag ter zake de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Het totale bedrag ter zake de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 1.032,26 (zegge: duizend tweeëndertig euro en zesentwintig eurocent), bestaande uit € 1.000,- aan immateriële schade en € 32,26 aan materiële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 19 november 2014.
Mr. B. Poelert is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld
2.Als verklaring van [slachtoffer 1], aangever, d.d. 24 november 2013 p. 35 t/m 38
3.Als relaas van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 24 november 2013 p. 38
4.Verklaring van [medeverdachte], medeverdachte, d.d. 25 november 2013, p. 61 t/m 64
5.Verklaring van [slachtoffer 2], aangever, d.d. 24 november 2013 p. 76, 77
6.Als relaas van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 24 november 2013 p. 77
7.Als verklaring van [slachtoffer 1], aangever, d.d. 24 november 2013 p. 38
8.Verklaring van [medeverdachte], medeverdachte, d.d. 25 november 2013 p. 63
9.Als verklaring van [medeverdachte], medeverdachte d.d. 26 november 2013 p. 70
10.Verklaring van [verdachte], verdachte, d.d. 25 november 2013 p. 67
11.Beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 5 september 2013, zaaknummer C/01/260753 / FA RK 13-1511