ECLI:NL:RBOBR:2014:7020

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
C/01/276617 / HA ZA 14-244
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot onroerend goed en levensverzekering

In deze zaak betreft het de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, waarbij een appartement en een voormalige echtelijke woning aan de orde zijn. Gedurende de procedure heeft de huurder van het appartement de huur opgezegd, waarna de vrouw het appartement zonder instemming van de man opnieuw heeft verhuurd. De rechtbank oordeelt dat het niet billijk is om het appartement tegen de waarde in verhuurde staat aan de vrouw toe te delen, gezien haar zelfstandige beslissing om het appartement te verhuren en te speculeren op een waardestijging. Daarom wordt het appartement aan de vrouw toegewezen tegen de waarde in onverhuurde staat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning € 238.000,00 bedraagt, met een hypotheekschuld van € 196.886,00, wat betekent dat de vrouw een bedrag van € 20.557,00 aan de man moet voldoen. Voor het appartement is de waarde in onverhuurde staat vastgesteld op € 171.000,00, met een hypotheekschuld van € 190.941,00, wat resulteert in een onderwaarde van € 19.941,00. De vrouw moet de man in dit geval € 9.970,50 voldoen.

Daarnaast is er een levensverzekeringpolis die aan de hypotheken is verbonden, waarvan de waarde op 31 december 2012 € 38.073,99 was. De rechtbank heeft bepaald dat deze polis aan de vrouw moet worden toebedeeld, mits de hypotheken aan haar kunnen worden toebedeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de woning en het perceel grond in het buitenland aan een derde moeten worden verkocht, met een gelijke verdeling van de opbrengst tussen partijen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/276617 / HA ZA 14-244
Vonnis van 19 november 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te[woonplaats]
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.J.A. Grosfeld te Oosterhout,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C. Verfuurden te Best.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 mei 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 oktober 2010.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie

2.1.
[eiseres] vordert, na vermeerdering van eis, zakelijk en sterk verkort weergegeven, dat de rechtbank de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verdeelt op de door haar voorgestane wijze. [eiseres] vordert voorts dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
2.3.
[gedaagde] vordert – zakelijk en sterk verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap verdeelt op de door hem voorgestane wijze. Kosten rechtens.
2.4.
[eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie

3.1.
In deze zaak draait het – kort gezegd – om het navolgende: Partijen zijn op [datum] in het huwelijk getreden in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van [datum] is het huwelijk, naar aanleiding van het echtscheidingsverzoek van [datum], ontbonden. Deze echtscheidingsbeschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Partijen twisten over de vraag uit welke goederen de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bestaat en op welke wijze de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap moet worden verdeeld. De rechtbank zal in het onderstaande puntsgewijs de geschilpunten bespreken. De rechtbank zal daarbij de vorderingen in conventie en in reconventie, in verband met de onderlinge verwevenheid, zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen.
Echtelijke woning te [plaats]
3.3.
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort de voormalige echtelijke woning aan de [adres]. Tussen partijen is niet in geschil dat deze woning moet worden toebedeeld aan [eiseres] onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op deze woning rustende hypothecaire geldlening. De rechtbank zal [eiseres] een termijn van vier maanden geven om dit te bewerkstelligen. De woning zal vervolgens binnen vier weken nadat de hypotheekbank heeft bericht dat [gedaagde] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid aan [eiseres] dienen te worden overgedragen. De rechtbank zal, zoals door [eiseres] gevorderd, aan de verplichting van [gedaagde] om mee te werken aan deze overdracht op de na te vermelden wijze een dwangsom verbinden. De overdrachtskosten (zoals de kosten van de benodigde notariële aktes) komen voor rekening van [eiseres]. In de regel komen de kosten van overdracht van een bestaande woning immers als zijnde kosten koper voor rekening van de verkrijger.
3.4.
Indien de hypotheekbank niet bereid is [gedaagde] te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, zal de woning moeten worden verkocht aan een derde. Partijen zullen daartoe gezamenlijk opdracht moeten geven aan een makelaar. Partijen zullen in onderling overleg een vraag- en laatprijs moeten bepalen. Indien partijen hier in onderling overleg niet uitkomen, zal de makelaar partijen daarover bindend adviseren.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de woning € 238.000,00 bedraagt. Aan de hand van productie 12 van [eiseres] stelt de rechtbank vast dat de hypotheekschuld € 196.886,00 bedraagt. Dit betekent dat [eiseres] door deze toedeling voor een bedrag van € 20.557,00 (1/2 van € 238.000,00 -/- 196.886,00) wordt overbedeeld. [eiseres] is gehouden dit bedrag aan [gedaagde] te voldoen.
Appartement te [plaats]
3.6.
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort tevens het appartement aan de [adres]. Tussen partijen is niet in geschil dat dit appartement moet worden toebedeeld aan [eiseres] onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op dit appartement rustende hypothecaire geldlening. De rechtbank zal [eiseres] een termijn van vier maanden geven om dit te bewerkstelligen. Het appartement zal binnen vier weken nadat de hypotheekbank heeft bericht dat [gedaagde] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid aan [eiseres] dienen te worden overgedragen. De kosten van overdracht komen voor rekening van [eiseres].
3.7.
Indien de hypotheekbank niet bereid is [gedaagde] te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, zal het appartement moeten worden verkocht aan een derde. Partijen zullen daartoe gezamenlijk opdracht moeten geven aan een makelaar. Partijen zullen in onderling overleg een vraag- en laatprijs moeten bepalen. Indien partijen hier in onderling overleg niet uitkomen, zal de makelaar partijen daarover bindend adviseren.
3.8.
Partijen twisten over de vraag welke waarde aan het appartement moet worden toegekend: de waarde in verhuurde staat, zoals [eiseres] betoogt, of de waarde in onverhuurde staat, zoals [gedaagde] betoogt. De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt:
3.9.
Artikel 3:185 BW bepaalt dat de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt en dat hij daarbij naar billijkheid rekening houdt met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter kan op grond van de billijkheid aan een bepaald goed een hogere of lagere waarde toekennen dan de waarde in het economisch verkeer (vgl. HR 12 februari 1999, NJ 1999/551)
De rechtbank stelt voorop dat als verhuurd onroerend goed aan één van de deelgenoten van de gemeenschap wordt toebedeeld, het in beginsel wordt toebedeeld tegen de waarde in verhuurde staat. De rechtbank is echter van oordeel dat het appartement in het onderhavige geval op grond van de billijkheid moet worden toebedeeld tegen de waarde in onverhuurde staat. [eiseres] heeft er op [datum] immers zonder instemming of medeweten van [gedaagde] voor gekozen om het appartement aan een derde te verhuren in plaats van het appartement te koop aan te bieden. [gedaagde] had zich op dat moment in zijn conclusie van antwoord reeds op het standpunt gesteld dat het appartement tegen de waarde in onverhuurde staat zou moeten worden toebedeeld aan [eiseres] of anders zou moeten worden verkocht aan een derde. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat de verkoopwaarde van verhuurde woonruimte aanzienlijk lager is dan de verkoopwaarde van onverhuurde woonruimte (volgens [eiseres] is dit prijsverschil zelfs 32%).
Ter comparitie heeft [eiseres] aangegeven dat zij vreesde dat de hypotheekbank, gezien de financiële positie van [gedaagde], de restschuld die zou zijn ontstaan als de woning op dat moment was verkocht in zijn geheel op [eiseres] zou verhalen. [eiseres] heeft er daarom voor gekozen om de woning in afwachting van het aantrekken van de woningmarkt en een stijging van de waarde van de woning wederom te verhuren. In de tussenperiode kunnen met de huuropbrengsten de eigenaarslasten van het appartement worden betaald, aldus [eiseres] ter comparitie.
De rechtbank heeft (nu [gedaagde] heeft gesteld dat hij grote financiële problemen heeft) op zichzelf begrip voor de angst van [eiseres] dat zij door de hypotheekbank wordt aangesproken voor de gehele restschuld, terwijl haar regresvordering op [gedaagde] oninbaar blijkt te zijn. Dit neemt niet weg dat zij zelfstandig heeft besloten om het appartement te verhuren en te speculeren op een waardestijging van het appartement.
De rechtbank acht het in deze situatie dan ook niet billijk om het appartement tegen de waarde in verhuurde staat aan [eiseres] toe te delen. [gedaagde] zou in dat geval immers de helft van het verschil tussen de hypotheekschuld en de waarde in verhuurde staat aan [eiseres] moeten voldoen, terwijl als het appartement op [datum] te koop zou zijn aangeboden hij de helft van het verschil tussen de hypotheekschuld en de hogere waarde in onverhuurde staat zou moeten dragen. Dit terwijl [eiseres] na afloop van de huidige huurovereenkomst het appartement tegen de waarde in onverhuurde staat kan verkopen en op deze wijze een flinke waardestijging kan realiseren. De rechtbank zal de woning dan ook tegen de waarde in onverhuurde staat aan [eiseres] toedelen. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde in onverhuurde staat € 171.000,00 bedraagt. De rechtbank stelt aan de hand van productie 15 van [eiseres] vast dat de hypotheekschuld € 190.941,00 bedraagt. Het appartement heeft dus een onderwaarde van € 19.941,00 (€ 190.941,00 -/- € 171.000,00). [gedaagde] zal [eiseres] uit hoofde van onderbedeling derhalve een bedrag van € 9.970,50 moeten voldoen.
Levensverzekering
3.10.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat aan de hypotheek op de voormalige echtelijke woning te [plaats] en aan de hypotheek op het appartement te [plaats] slechts één levensverzekeringspolis is verbonden. Partijen hebben ter comparitie afgesproken dat de datum 31 december 2012 als peildatum voor de vaststelling van de waarde van deze polis moet worden gehanteerd. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de waarde van voornoemde polis op dat moment € 38.073,99 was.
In het geval [gedaagde] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen en de woning en het appartement aan [eiseres] kunnen worden toebedeeld, zal ook deze polis aan [eiseres] moeten worden toebedeeld. [eiseres] wordt in dat geval overbedeeld en dient [gedaagde] in dat geval een bedrag van € 19.037,00 (1/2 x € 38.073,99) te voldoen. Ingeval de woning en/of het appartement aan een derde moeten worden verkocht, zal voornoemde polis (tenzij één van partijen deze polis wenst over te nemen) moeten worden opgeheven en zal de waarde moeten worden aangewend voor de aflossing van de hypothecaire geldleningen. Een eventueel restant zal gelijkelijk tussen partijen moeten worden verdeeld.
Woning te [plaats] ([land]) en perceel grond te [plaats] ([land])
3.11.
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort een woning (in aanbouw) te [land] en een perceel grond te [land]. Partijen twisten over de wijze waarop deze woning en dit perceel grond moeten worden verdeeld.
3.12.
[eiseres] heeft gevorderd dat deze woning en dit perceel aan [gedaagde] worden toebedeeld. [eiseres] heeft daartoe betoogd dat het huis in het geboortedorp van [gedaagde] ligt waar thans nog veel familie van hem woont. [gedaagde] heeft een band met dit dorp. [eiseres] niet. De woning is gelegen op het agrarische platteland in een niet-welvarend deel van [land]. De verkoop van onroerend goed geschiedt niet door tussenkomst van een makelaar, maar via-via. [eiseres] heeft, anders dan [gedaagde], geen contacten in [land]. Bovendien is zij vrouw en heeft zij niet de [naam] nationaliteit. Het is voor [eiseres] dan ook feitelijk onmogelijk om de woning te verkopen. Nu verkoop voor haar feitelijk onmogelijk is en [eiseres] ook geen enkele invloed kan uitoefenen op een spoedige verkoop door [gedaagde], dient op grond van de redelijkheid het onroerend goed in [land] aan [gedaagde] te worden toebedeeld, aldus [eiseres].
3.13.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij niet wil dat de woning en het perceel grond aan hem worden toebedeeld. De woning en het perceel grond dienen te worden verkocht aan een derde en de verkoopopbrengst moet vervolgens gelijkelijk te worden verdeeld. [gedaagde] heeft grote financiële problemen en wil derhalve niet dat het aan hem terzake de verdeling van de woning en spaarpolis toekomend bedrag uit hoofde van overbedeling wordt verrekend met de helft van de waarde van deze woning en grond in [land]. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er wel degelijk [naam] makelaars zijn die kunnen bemiddelen bij de verkoop van de woning en het perceel grond.
3.14.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.15.
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat artikel 3:185 BW bepaalt dat de rechter de wijze van verdeling vaststelt of de verdeling zelf vaststelt, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. De rechtbank is van oordeel dat de woning en het perceel grond in [land] moeten worden verkocht aan een derde en dat de verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld. De rechtbank ziet in hetgeen door [eiseres] is betoogd geen reden om voornoemd onroerend goed tegen de wil van [gedaagde] aan hem toe te delen. Uit het door [eiseres] overgelegde taxatierapport van de woning blijkt, anders dan [eiseres] ter comparitie heeft gesteld, niet dat verkoop van de woning feitelijk onmogelijk is. Integendeel: de taxateur heeft een ‘open market value’ kunnen vaststellen waarvoor de woning binnen een redelijke termijn kan worden verkocht.
[eiseres] heeft een afschrift overgelegd van een verklaring van een [naam] advocaat inhoudende dat het perceel “unmarketable” zou zijn en “should be valued at nill”. Ter comparitie heeft [eiseres] echter verklaard dat deze verklaring is opgesteld om de Nederlandse belasting te ontwijken. Ook van dit perceel grond is dus niet gebleken dat het feitelijk onverkoopbaar is.
Partijen zullen voor deze verkoop (eventueel zoals door [gedaagde] ter comparitie geopperd met tussenkomst van de Nederlandse ambassade) een gezamenlijke opdracht moeten verstrekken aan een plaatselijke makelaar of bemiddelaar. De verkoopopbrengst van de woning en het perceel zal gelijkelijk tussen partijen moeten worden verdeeld.
Inboedel echtelijke woning en foto’s
3.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inboedel van de voormalige echtelijke woning te [plaats] aan [eiseres] moet worden toebedeeld en dat [eiseres] [gedaagde] uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 1.000,00 moet voldoen. De rechtbank merkt daarbij op dat [eiseres] terecht heeft betoogd dat zij, in het geval het appartement aan haar kan worden toebedeeld, voornoemd bedrag kan verrekenen met hetgeen zij in dat geval uit overbedeling aan [gedaagde] dient te voldoen.
Ter comparitie hebben partijen afgesproken dat [eiseres] de foto’s van de ouders van [gedaagde] en een digitale scan van de partijen genoegzaam bekende ‘gezinsfoto’ zal afgeven op het kantoor van de advocaat van [gedaagde]. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Saldi bankrekeningen
3.17.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat het saldo van de bankrekening met nummer [nummer] en het saldo van de bankrekening met nummer [nummer] zonder verrekening van de waarde aan [eiseres] moeten worden toebedeeld.
3.18.
[eiseres] heeft daarnaast (onder verwijzing naar het als productie 17 overgelegde bankafschrift) onbetwist gesteld dat partijen op 7 september 2012 een schuld van € 11.774,20 hadden bij de ABN Amro bank uit hoofde van een flexibel krediet. De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat deze schuld gelijkelijk moet worden gedragen.
3.19.
[gedaagde] heeft aan de hand van het door hem als productie 4 overlegde bankafschrift onbetwist gesteld dat partijen op voornoemde datum uit hoofde van een debetstand op de op zijn naam staande bankrekening een schuld van € 69,07 hadden aan de ING. Ook deze schuld dient gelijkelijk door partijen te worden gedragen.
3.20.
[gedaagde] heeft gesteld dat partijen ook twee gemeenschappelijke bankrekeningen hadden en dat [eiseres] ook nog een bankrekening had bij de ABN onder nummer [nummer]. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] dit standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd, terwijl [eiseres] het bestaan van deze bankrekeningen gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank verwerpt dan ook voornoemd standpunt van [gedaagde].
3.21.
Aan de hand van de door [eiseres] als productie 23 overgelegde accountoverzichten stelt de rechtbank vast dat het saldo op de E-trade-rekening op 7 september 2012 $ 0,03 bedroeg. Nu het saldo nagenoeg nihil is, zal de rechtbank dit saldo zonder verrekening van de waarde aan [eiseres] toedelen.
3.22.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat [eiseres] niet langer een rekening of account heeft bij [naam].
3.23.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] gedurende het huwelijk een account had bij [naam] met nummer [nummer]. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat dit account al jaren geleden is opgeheven, maar dat de rechtsopvolger van [naam] weigert dit schriftelijk aan haar te bevestigen. [gedaagde] heeft dit bij gebrek aan wetenschap betwist.
De rechtbank zal het saldo van voornoemd account per 12 september 2012 zonder verrekening van de waarde toedelen aan [gedaagde] en [eiseres] veroordelen om (de rechtsopvolger van) [nummer] te berichten dat de tenaamstelling van het account wordt gewijzigd van [eiseres] naar [gedaagde] en [gedaagde] daarbij te machtigen navraag te doen naar de door [eiseres] gestelde opheffing van voornoemd account.
3.24.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1.
bepaalt dat de woning aan de [adres] wordt toebedeeld aan [eiseres] onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op deze woning rustende hypothecaire geldlening. [eiseres] zal [gedaagde] in dat geval uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 20.557,00 moeten voldoen. Indien [eiseres] niet binnen 4 maanden na onderhavig vonnis heeft kunnen bewerkstelligen dat [gedaagde] wordt ontslagen uit voornoemde hoofdelijke aansprakelijkheid, zal de woning moeten worden verkocht aan een derde. De verkoopopbrengst zal moeten worden aangewend voor de aflossing van de hypotheek en betaling van de verkoopkosten. Een eventueel restant zal gelijkelijk tussen partijen moeten worden verdeeld. Een eventuele restschuld zal gelijkelijk door partijen moeten worden gedragen,
4.2.
bepaalt dat het appartement aan de [adres] te [plaats] wordt toebedeeld aan [eiseres] onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op dit appartement rustende hypothecaire geldlening. [gedaagde] zal [eiseres] in dat geval uit hoofde van onderbedeling een bedrag van € 9.970,50 moeten voldoen. Indien [eiseres] niet binnen 4 maanden na onderhavig vonnis heeft kunnen bewerkstelligen dat [gedaagde] wordt ontslagen uit voornoemde hoofdelijke aansprakelijkheid, zal het appartement moeten worden verkocht aan een derde. De verkoopopbrengst zal moeten worden aangewend voor aflossing van de hypotheek en betaling van de verkoopkosten. Een eventueel restant zal gelijkelijk tussen partijen moeten worden verdeeld. Een eventuele restschuld zal gelijkelijk door partijen moeten worden gedragen,
4.3.
bepaalt dat de woning binnen vier weken nadat de hypotheekbank heeft bericht dat [gedaagde] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid aan [eiseres] moet worden overgedragen en bepaalt dat de overdrachtskosten voor rekening van [eiseres] komen,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet de vereiste medewerking verleent aan de overdracht van de woning, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
4.5.
bepaalt dat het appartement binnen vier weken nadat de hypotheekbank heeft bericht dat [gedaagde] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid aan [eiseres] moet worden overgedragen en bepaalt dat de overdrachtskosten voor rekening van [eiseres] komen,
4.6.
bepaalt dat de woning te [plaats] ([land]) en het perceel grond te [plaats] ([land]) moeten worden verkocht aan een derde en dat de verkoopopbrengst (na aftrek van de verkoopkosten) gelijkelijk moet worden verdeeld,
4.7.
stelt de verdeling van de levensverzekeringpolis vast als overwogen in rechtsoverweging 3.10,
4.8.
stelt de verdeling van de inboedel en de foto’s vast als overwogen in rechtsoverweging 3.16,
4.9.
stelt de verdeling van de saldi van de bankrekeningen vast als overwogen in rechtsoverweging 3.17, 3.21 en 3.23,
4.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.11.
compenseert de kosten van deze procedure (zowel in conventie als in reconventie) tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.A. Donkersloot en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2014.