ECLI:NL:RBOBR:2014:6901

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
01/879447-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling en poging tot doodslag tijdens vechtpartijen in Boxtel

Op 17 november 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met mededaders betrokken was bij twee vechtpartijen in Boxtel op 27 februari 2014. Tijdens deze incidenten zijn vier willekeurige voorbijgangers slachtoffer geworden van geweld. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders het initiatief tot het geweld hebben genomen en dat de verdachte daarbij een mes heeft gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht van de reclassering. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft eerder geweldsdelicten gepleegd en is licht verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. De rechtbank heeft de teruggave van een in beslag genomen rugzak aan het slachtoffer gelast.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879447-14
Datum uitspraak: 17 november 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 augustus 2014 en 3 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van (onleesbare datumaanduiding) juli 2014
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 november 2014 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Boxtel tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n)
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- meerdere malen, althans éénmaal met geschoeide voet tegen het hoofd en/of
rug en/of buik en/of lichaam van [slachtoffer 1], heeft/hebben geschopt en/of getrapt
en/of
- meerdere malen, althans éénmaal met gebalde vuist(en) tegen het hoofd en/of
rug en/of buik en/of lichaam van [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Boxtel, ter uitvoering van het door
verdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven
te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- [slachtoffer 1] meerdere malen, althans éénmaal, met een mes, althans een hard
en/of puntig voorwerp, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Boxtel met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, op of aan [adres 2] te Boxtel, in elk geval op of
aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het door verdachte(n)
- meerdere malen, althans éénmaal met geschoeide voet schoppen en/of trappen
tegen het hoofd en/of rug en/of buik en/of lichaam van [slachtoffer 1], en/of
- meerdere malen, althans éénmaal met gebalde vuist(en) slaan tegen het hoofd
en/of rug en/of buik en/of lichaam van [slachtoffer 1];
2.
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Boxtel tezamen en in vereniging met
(een) ander(en) ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet
- meerdere malen, althans éénmaal met geschoeide voet tegen het hoofd en/of
rug en/of buik en/of lichaam van [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt en/of getrapt
en/of
- meerdere malen, althans éénmaal met gebalde vuist(en) tegen het hoofd en/of
rug en/of buik en/of lichaam van [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Boxtel met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, op of aan [adres 3] te Boxtel, in elk geval op of
aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 2], welk geweld bestond uit
- meerdere malen, althans éénmaal met geschoeide voet schoppen en/of trappen
tegen het hoofd en/of rug en/of buik en/of lichaam van [slachtoffer 2], en/of
- meerdere malen, althans éénmaal met gebalde vuist(en) slaan tegen het hoofd
en/of rug en/of buik en/of lichaam van [slachtoffer 2];
3.
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Boxtel met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, op of aan [adres 3] te Boxtel, in elk geval op of
aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit slaan in en/of
tegen het gezicht en/of hoofd en/of tegen het lichaam en/of duwen van
voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4];
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Boxtel opzettelijk mishandelend twee,
althans een of meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
), (meermalen) tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel
heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en/of aangevuld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag en poging tot doodslag. Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie het medeplegen van poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De onder feit 3 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen. Wel acht de officier van justitie de onder 3 subsidiair ten laste gelegde mishandelingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1], gepleegd met anderen, acht de raadsman niet bewezen.
Ten aanzien van deze vechtpartij met anderen, waarbij [slachtoffer 1] is geschopt en geslagen, acht de raadsman de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wel bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman voorts bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte een mes heeft gebruikt. Het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel kan zijn ontstaan door een scherp voorwerp dat op de grond heeft gelegen. De raadsman heeft vrijspraak van het steken met het mes bepleit.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling. Het onder 2 ten laste gelegde openlijk geweld kan naar de mening van de raadsman wel worden bewezen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman bepleit dat verdachte niet het opzet heeft gehad [slachtoffer 4] te mishandelen. Verdachte dient dan ook ten aanzien daarvan te worden vrijgesproken. De mishandeling van [slachtoffer 3] kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1.

Op 27 februari 2014 heeft [slachtoffer 1]aangifte gedaan van poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling.
Hij verklaarde dat hij op 27 februari 2014 omstreeks 02.30 uur vanuit een feestje in ‘[bedrijf 1]’ in Boxtel samen met enkele vrienden naar een afterparty liep. Ergens onderweg naar die afterparty werd hij uit het niets vastgepakt en aangesproken door een jongen die tegen hem zei: ‘doorlopen want anders krijg je problemen of woorden van gelijke strekking’.
Toen hij daarop vroeg waarom hij zou weggaan, zag hij dat die jongen meteen een mes trok. Hij zag dat dit een vlindermes was. Hij zag dat de jongen met het mes zwaaide en dat het mes zich ontvouwde. Hij zag dat hij direct werd geslagen door een andere jongen. Hij werd geraakt op de linkerzijkant van zijn hoofd. Hij voelde direct pijn aan zijn hoofd.
Hij viel op de grond en trok de jongen mee. Hij voelde pijn in zijn zij. Hij heeft de jongen teruggeslagen. Hij weet dat er nog een jongen bij is geweest die hem heeft geschopt en geslagen. Die jongen bemoeide zich er pas mee toen hij weerloos op de grond lag. Hij begreep van vrienden dat het ter hoogte van de [bank] op [adres 2] is gebeurd.
Hij heeft van enkele getuigen begrepen dat ze op zijn hoofd hebben staan trappen.
Hij weet er zelf niet meer zoveel vanaf. Hij denkt dat hij even zijn bewustzijn heeft verloren.
De jongens die hem hebben belaagd, hebben het op een rennen gezet. Toen hij opstond zeiden zijn vrienden dat hij een bloedneus had. Hij zag toen bloed langs zijn neus. Hij is naar [adres 4] gelopen en heeft daar nog xtc gebruikt, daarna is hij in slaap gevallen. Toen hij ’s middags wakker werd, zag hij een steekwond rechts onder op zijn rug. Hij zag dat zijn jas onder het bloed zat en dat er opeens drie gaten in zijn rugzak zaten. Deze rugzak had hij gisteren bij zich. Verder heeft hij rode plekken in zijn gelaat en een rode streep op de rechterzijde van zijn gezicht. Hij voelde ook dat zijn hele achterhoofd onder de bulten zat. Hij heeft pijn aan zijn hoofd en aan de wond op zijn rug en is misselijk.
De jongen met het vlindermes was een negroïde persoon, ongeveer 20 jaar oud. Hij droeg een zwarte jas met capuchon.
De jongen die hem in het gezicht sloeg, had blond haar.
De derde jongen, die zich ermee ging bemoeien toen hij op de grond lag, kan hij niet beschrijven. [2]
Het proces-verbaal van aangifte bevat voorts een verwijzing naar foto 1, welke foto op pag. 140 is gevoegd bij de aangifte: Het proces-verbaal vermeldt: Foto 1: Openstaande wond van ongeveer 3 centimeter.
In de medische verklaring, ondertekend door M.G.M. Wiertz, huisarts, is vermeld dat op 28 februari 2014 [slachtoffer 1] voor een consult was bij huisarts Kessler, die een steekwond van 5 cm in de rechterflank (dorsale bekkenrand) heeft geconstateerd. [3]
De rugzak van aangever [slachtoffer 1] is in beslag genomen en onderzocht.
Aan de voorzijde van de rugzak zijn drie beschadigingen geconstateerd en aan de achterzijde van de rugzak één beschadiging.
Beschadiging 1. Bevond zich tussen de 2 ritssluitingen. Rafelige beschadiging van ongeveer 3,4 centimeter.
Beschadiging 2. Lijnvormige scherprandige beschadiging. Tussen de 2 ritssluitingen. Breedte van ongeveer 3,8 centimeter.
Beschadiging 3 . Lijnvormige scherprandige beschadiging. Onder de ritssluiting van het aparte vak van de rugzak. Breedte van ongeveer 3,4 centimeter.
Beschadiging 4. Lijnvormige scherprandige beschadiging. Achterzijde van de rugzak. Breedte van ongeveer 2,3 centimeter.
De beschadigingen kunnen zijn veroorzaakt door een scherp voorwerp. Er was telkens sprake van perforatie door de buitenste textiellaag van de rugzak.
Gezien de situering van de lijnvormige scherprandige beschadigingen (perforaties) 2 en 4 kunnen deze zijn veroorzaakt door één scherp voorwerp, gezien de afmetingen van de beschadigingen 2 en 4 en gezien dat het slachtoffer heeft aangegeven dat hij de rugzak op zijn rug droeg, kan gesteld worden dat het scherp voorwerp van nummer 2 richting nummer 4 gestoken is. [4]
Op 27 februari 2014 om 15.30 uur heeft [getuige 1] verklaarddat hij die nacht getuige is geweest van een incident in Boxtel waarbij zijn vriend [slachtoffer 1] betrokken was. Vanaf [bedrijf 1] zijn ze in de richting van [bedrijf 2] gelopen. Onderweg kwamen ze drie jongens tegen. [slachtoffer 1] werd aangesproken door een jongen. Jongen 1 was een buitenlandse jongen met een halfbloed Afrikaans uiterlijk.
Jongen 1 zei, ‘wat kijk je nou’ en ‘ken ik jou ergens van’. Jongen 1 gaf [slachtoffer 1] een klap met de platte hand. Jongen 1 pakte een mes uit zijn linker zak. Jongen 2 was op een herenfiets.
Hij zei ‘pas maar op, hij maakt je kapot’. Hij zag jongen 2 van zijn fiets springen en zag dat hij [slachtoffer 1] tegen de grond sloeg. Hierop kwam jongen 3 er bij en hij zag dat jongen 2 en 3 [slachtoffer 1] aan het schoppen en slaan waren. Hij zag dat [slachtoffer 1] zich verweerde door zijn handen op zijn hoofd te houden. Vervolgens zag hij jongen 1 aan komen lopen en zag hij dat hij teekbewegingen (de rechtbank leest hier: steekbewegingen) maakte op de rug van [slachtoffer 1]. Hierna zag hij dat de drie jongens weggerend zijn. Hij zag bloed op het achterhoofd van [slachtoffer 1] zitten. [5]
Op 25 maart 2014 heeft [getuige 2] verklaarddat hij in de nacht van 27 februari 2014 rond 02.15 uur vanuit [bedrijf 3] aan [adres 2] te Boxtel naar buiten keek. Buiten zag hij een jongen op de grond liggen, die werd door drie jongens geschopt. Een jongen had een petje op. Hij kon duidelijk zien dat die jongen tegen het hoofd van het slachtoffer schopte. Hij zag dat de jongen met het petje samen met [medeverdachte 1] wegliep. Hij zag de derde jongen op een fiets stappen.
Het slachtoffer probeerde alleen met zijn handen zijn hoofd te beschermen. Hij zag daarna dat het slachtoffer wat bloed in zijn gezicht had. De jongens die het slachtoffer sloegen, waren [medeverdachte 1], een jongen die hij via Facebook herkende als [medeverdachte 2] en een donkere jongen van wie hij geen naam heeft. Die donkere jongen had een negroïde uiterlijk en droeg een baseball cap. [6]
[getuige 3] heeft op 28 februari 2014verklaard dat zij in de nacht van 26 februari 2014 op 27 januari (de rechtbank leest hier: februari, gelet op de inhoud van het dossier) in [bedrijf 3] in [adres 2] te Boxtel was. Zij hoorde buiten herrie en ging kijken.
Zij zag dat een jongen op de grond lag. Zij zag dat deze jongen in het gezicht werd getrapt door een negroïde jongen. Er stonden nog twee Nederlandse jongens om de jongen die op de grond lag. De blanke jongens herkende zij als [medeverdachte 1] en vermoedelijk [medeverdachte 2]. De negroïde jongen had een witte baseball pet op. [7]
Op 3 maart 2014 heeft [getuige 4]verklaard dat zij op 27 februari 2014 omstreeks 02.30 uur bij [bedrijf 2] te Boxtel liep. Zij was met een paar vrienden. Zij zag dat een jongen die hen tegemoet kwam lopen zonder reden een mes trok. Deze persoon begon met het mes te zwaaien. Op enig moment werd [slachtoffer 1] op de grond gegooid. De jongen met het mes was een negroïde jongen. [8]
Op 25 maart 2014 heeft [getuige 5]verklaard dat zij op 27 februari 2014 omstreeks 02.30 uur drie jongens zag in Boxtel. Eén donkere en twee blanke jongens. Ze zag dat de blanke jongens op [slachtoffer 1] stonden in te slaan. Ze zag dat ze hem, toen hij op de grond lag, met veel kracht schopten. Er werd geroepen dat de donkere jongen een mes had. Ze zag wel dat die jongen ergens mee rond zwaaide. Ze zag dat die donkere jongen dicht bij [slachtoffer 1] was toen hij nog stond en toen hij al op de grond lag. [9]
Op 25 maart 2014 heeft [getuige 6]verklaard dat hij op 27 februari 2014 voor [bedrijf 2] te Boxtel liep. Een jongen sprak hen, waaronder [slachtoffer 1], aan. Dit was een jongen met een donkere huidskleur. De jongen trok iets. Hij heeft niet gezien wat. Hij stond op een afstand van 15 tot 20 meter. [10]
Van de vechtpartij zijn camerabeelden. Deze beelden zijn bekeken door [verbalisant 1]. De verbalisant relateert dat zij heeft waargenomen dat er één jongen achterwaarts liep, het latere slachtoffer. Het slachtoffer werd geschopt door de personen 1, 2 en 3. Persoon 1 bleef wijzen naar het slachtoffer toen hij achterwaarts liep. Persoon 2 was op de fiets. Persoon 2 sprong van zijn fiets en rende naar het slachtoffer, Persoon 2 maakte veelvuldig slaande bewegingen naar het slachtoffer. Persoon 1 kwam ineens aanrennen en maakte een voorwaartse trap richting het slachtoffer dat al in gevecht was met persoon 2. Hierna kwam persoon 3 erbij. Alle drie maakten slaande en schoppende bewegingen richting het slachtoffer. Het slachtoffer werd op de grond gegooid door personen 1 en 2. Personen 1 en 3 liepen om het slachtoffer heen. Persoon 1 maakte drie keer een onderhandse stekende beweging richting het slachtoffer, die op dat moment op de grond lag. Verbalisant relateert dat dit duidelijk geen slaande beweging was. Terwijl persoon 1 dit deed, bleven personen 2 en 3 slaande bewegingen maken naar het slachtoffer.
Persoon 1 rende naar persoon 2 en het slachtoffer en schopte diverse keren tegen het slachtoffer aan. Persoon 1 maakte verticale trapbewegingen richting het hoofd van het
slachtoffer. Persoon 1 trapte vervolgens diverse keren in de zij van het slachtoffer, toen het slachtoffer op zijn buik op de grond lag. Persoon 2 lag op het slachtoffer en het slachtoffer kon geen kant op.
Persoon 3 kwam intussen weer bij de personen 1 en 2 en het slachtoffer en maakte ook trappende bewegingen richting het slachtoffer. [11] De rechtbank heeft deze camerabeelden tijdens het onderzoek ter terechtzitting getoond.
Verdachte heeft ter terechtzittingvan 3 november 2014, geconfronteerd met de camerabeelden en het proces-verbaal van bevindingen als hiervoor bedoeld, verklaard dat hij de onder feit 1 in de tenlastelegging genoemde persoon heeft geschopt en geslagen en dat hij onderhandse bewegingen met zijn arm heeft gemaakt. Hij is de persoon waarvan op de camerabeelden is te zien dat hij uit beeld loopt en naar het slachtoffer wijst, waarop hij met een been vooruit komt aanrennen en die meermalen onderhandse bewegingen met de arm maakt richting slachtoffer en deze ook raakt op het lichaam. [12]
[medeverdachte 1]heeft op 24 april 2014 bij de politie verklaard dat hij met twee vrienden betrokken is geweest bij een vechtpartij ergens op [adres 2].
Een van zijn vrienden liep in de richting van een groep. Hij zag dat deze vriend met een ander op de grond terecht kwam. Hij is naar hun toegelopen en heeft de jongen van de andere groep twee maal in zijn gezicht geschopt met de binnenkant van zijn voet. Hij droeg op dat moment Nike gympen. Hij schopte wel redelijk hard. [13]
[medeverdachte 2]heeft op 24 april 2014 bij de politie verklaard dat hij betrokken is geweest bij de vechtpartij. De jongen en hij vielen op de grond en ze eindigden in een worstelpartij. Hij zag in zijn ooghoeken dat [medeverdachte 1] (rechtbank: [medeverdachte 1]) en [verdachte] (rechtbank: verdachte) ook op hem insloegen en inschopten. Hij wilde zelf de eerste klap uitdelen maar miste; toen zijn ze op de grond gevallen. Het slachtoffer en hij hadden elkaars armen vast zodat het slachtoffer zich verder niet kon verdedigen tegen wat [medeverdachte 1] en [verdachte] deden. [14]
De
afbeeldingen van de verdachten, gevoegd bij de ID-staten van de drie aangehouden verdachten, geven weer dat [verdachte] een donkere/negroïde huidskleur heeft en beide medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een blanke huidskleur hebben. [15]

De overwegingen ten aanzien van feit 1.

De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de hiervoor genoemde getuigenverklaringen en zal deze dan ook gebruiken voor het bewijs.
Gelet op de bevindingen van de verbalisant omtrent de camerabeelden als hiervoor -voor zover relevant- weergegeven en gelet op de inhoud van de overige hiervoor opgesomde bewijsmiddelen, waaronder met name verdachtes verklaring ter terechtzitting, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ‘persoon 1’ betrof op de camerabeelden.
T.a.v. het schoppen en slaan van [slachtoffer 1], al dan niet in vereniging gepleegd:
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een vechtpartij waarbij het slachtoffer [slachtoffer 1] is geschopt en geslagen tegen het hoofd en tegen het lichaam, waaronder de zij. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij het slachtoffer twee keer redelijk hard met geschoeide voet tegen zijn gezicht heeft geschopt. [getuige 2], die de rechtbank beschouwt als een onafhankelijke getuige, heeft verklaard dat hij alle drie de jongens heeft zien schoppen. Voorts heeft hij gezien dat een van de jongens het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte doelbewust heeft deelgenomen aan de ernstige geweldshandelingen. De rechtbank concludeert op basis van de afbeelding bij verdachtes ID-staat dat hij die donkere/negroïde jongen was, waarover is verklaard. In dat verband stelt de rechtbank vast dat bij de vechtpartij ook maar één donkere/negroïde jongen betrokken was. Verdachte kwam als persoon 1 onder andere met gestrekt been naar voren op het slachtoffer afgerend en heeft hem geschopt en geslagen, terwijl het slachtoffer op de grond werd vastgehouden door een van de medeverdachten, zodat hij niet weg kon en zich ook niet kon verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de twee medeverdachten dat gesproken moet worden van medeplegen van het geweld, bestaande in het schoppen en slaan van het slachtoffer.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij het plegen van deze gezamenlijke geweldshandelingen het opzet -al dan niet in voorwaardelijke zin- op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen met welke kracht is geschopt en op welke plaatsen van het gezicht en/of hoofd en/of lichaam het slachtoffer precies is geraakt. Noch uit de getuigenverklaringen, noch uit het letsel van het slachtoffer kan dit worden afgeleid. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat met zodanige kracht en op zodanige wijze tegen het hoofd en/of het lichaam van het slachtoffer is geschopt en/of geslagen dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer daardoor dodelijk letsel zou oplopen.
Met betrekking tot het eerste gedeelte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van de poging tot doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door samen met de medeverdachten tegen het hoofd te schoppen wel op zijn minst het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg
-zoals hier zwaar lichamelijk letsel- is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat in ieder geval met enige kracht tegen het hoofd van het slachtoffer is geschopt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en de kans dat het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd zal leiden tot ernstig letsel, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Door te handelen als hiervoor omschreven hebben verdachte en zijn medeverdachten die aanmerkelijke kans aanvaard. Het overige geweld dat door de groep van verdachte is gepleegd tegen het slachtoffer, heeft aan die kans alleen maar bijgedragen. De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. het steken van [slachtoffer 1] met een mes:
Verdachte ontkent een mes te hebben gebruikt.
Aangever [slachtoffer 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 4] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat de negroïde jongen tijdens de vechtpartij een mes heeft getrokken en [slachtoffer 1] en [getuige 4] verklaren dat hij ook met het mes zwaaide.
[getuige 5] heeft gehoord dat er geroepen werd dat de donkere jongen een mes had en
[getuige 6] heeft gezien dat de donkere jongen iets, hij weet niet wat, heeft getrokken. Uit het dossier blijkt dat één negroide jongen bij het incident was betrokken. De rechtbank concludeert op basis van de afbeelding bij verdachtes ID-staat dat hij die donkere/negroïde jongen was.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte als persoon 1 met zijn arm meermalen een onderhandse beweging maakte in de richting van het slachtoffer, hetgeen verdachte op zitting ook heeft bekend, waarbij hij zichzelf op die beelden heeft aangewezen.
Het slachtoffer had die nacht een rugzak op zijn rug. In die rugzak zijn vier beschadigingen geconstateerd, die kunnen zijn veroorzaakt door een scherp voorwerp. De beschadigingen 2 en 4 kunnen zijn veroorzaakt door één scherp voorwerp, gezien de afmetingen van de beschadigingen en het feit dat het slachtoffer de rugzak op zijn rug droeg. Gezien de locaties van deze 2 beschadigingen, kunnen deze zijn veroorzaakt door een mes dat aan de voorkant in de rugzak is gestoken en aan de achterkant weer naar buiten is gekomen.
Op de rug van het slachtoffer is een steekwond geconstateerd.
Op grond van deze bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte tijdens dit incident een mes in zijn hand heeft gehad en meermalen met dit mes in de richting van het slachtoffer heeft gestoken, waarbij hij meermalen de rugzak van het slachtoffer heeft geraakt en het slachtoffer één keer door die rugzak heen in zijnrug heeft geraakt. Het verweer dat de beschadigingen en de verwonding aan de rug zouden zijn veroorzaakt door een ander scherp voorwerp dat op de grond zou hebben gelegen, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
De rugzak bevond zich op de rug van het slachtoffer en moet ook goed zichtbaar zijn geweest voor verdachte. Dit leidt de rechtbank mede af uit de bevindingen omtrent de camerabeelden, nu daarin het slachtoffer ook wordt omschreven als een man met een rugzak. Uit de plaatsen waar verdachte met het mes heeft gestoken, namelijk telkens in de rugzak, kan niet worden afgeleid dat het opzet van verdachte erop was gericht om het slachtoffer dodelijk letsel toe te brengen. Ook uit het feit dat eenmaal het mes, door de rugzak heen, is terechtgekomen in de rug van het slachtoffer, kan dat opzet niet zonder meer worden afgeleid. Daarbij is van belang dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt met welke kracht verdachte in de rugzak heeft gestoken en evenmin is gebleken met welk mes verdachte heeft gestoken, nu dit mes niet is aangetroffen door de politie, zodat onbekend is gebleven hoe lang het lemmet was. Ook uit de verwonding, waarvan niet meer bekend is dan dat het een steekwond van 5 cm is en uit het beperkte medisch handelen nadien kan niet worden afgeleid dat verdachte heeft gestoken met een kracht die kennelijk was gericht op het steken in het lichaam, dwars door de rugzak heen.Uit de voorhanden bewijsmiddelen kan dan ook niet worden afgeleid of en in hoeverre de aanmerkelijke kans bestond dat verdachte door het steken dieper gelegen vitale organen zou raken of slagaderlijke bloedingen zou kunnen veroorzaken bij het slachtoffer en hem daarmee zou doden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel op zijn minst het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gehad.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte opzet had op zware mishandeling dient te worden nagegaan of verdachte met zijn gedraging de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. De beantwoording van die vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] door zijn rugzak heen rechts onder in zijn rug gestoken, waardoor het slachtoffer een steekwond in de onderrug van 5 cm heeft opgelopen. Verdachte moet dus in ieder geval met enige kracht hebben gestoken: het mes ging immers door 2 lagen stof van de rugzak heen en stak vervolgens in de rug.
Het met enige kracht steken met een mes in de rug is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het - behoudens contra-indicaties, die hier niet aan de orde zijn - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ook heeft aanvaard.
Door bij herhaling in de richting van de rug van het slachtoffer te steken, ook al bevond zich op diens rug een rugzak, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer in zijn rug zou kunnen raken en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Bij een messteek in de (onder)rug is er een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans aanwezig dat daarbij ernstige verwondingen worden toegebracht, bijvoorbeeld ernstig nierletsel, die kunnen worden beschouwd als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht derhalve de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] door hem opzettelijk eenmaal met een mes in het lichaam te steken wettig en overtuigend bewezen.

De bewijsmiddelen ten aanzien de feiten 2 en 3.

Diezelfde nacht, kort vóór de hiervoor vermelde vechtpartij, heeft nog een andere vechtpartij plaatsgevonden.
Op 17 april 2014 deed [slachtoffer 2] aangifte. Hij heeft verklaard dat
hij op 27 februari 2014 tussen 01.45 uur en 03.00 uur met onder meer [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in Boxtel in de straat liep waar [bedrijf 2] en [bedrijf 4] zitten.
Er zaten drie jongens op een bankje. . Er werd iets geroepen door een jongen, waarop [slachtoffer 2] reageerde. [slachtoffer 2] kreeg meteen een klap met een vuist recht op zijn gezicht. [slachtoffer 3] vroeg: ‘waarom doe je dit’. De jongen die hem geslagen had, liep naar [slachtoffer 3] toe en gaf hem ook een of meerdere klappen. [slachtoffer 3] kreeg ook klappen met de vuist op zijn gezicht. De jongen kwam weer naar [slachtoffer 2]. Vervolgens sloeg de jongen [slachtoffer 2] nog een keer en probeerde hij [slachtoffer 2] op de grond te duwen. Toen dat niet lukte, gingen de twee andere jongens die jongen helpen en zij probeerden [slachtoffer 2] op de grond te krijgen. Toen [slachtoffer 2] op de grond lag, hebben ze hem met z’n drieën getrapt en geslagen. Ze stonden met drieën om [slachtoffer 2] heen. Ze hebben [slachtoffer 2] getrapt tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam. De ene jongen zat op de fiets toen hij [slachtoffer 2] trapte. [slachtoffer 2] heeft geprobeerd zich te beschermen door zijn handen voor zijn hoofd te doen. [slachtoffer 4] heeft geprobeerd de donkere jongen weg te trekken en geroepen dat zij moesten stoppen. [slachtoffer 2] heeft gezien dat [slachtoffer 4] toen een klap heeft gekregen van de donkere jongen. [slachtoffer 3] had meteen een dik oog. Bij [slachtoffer 2] kwam het blauwe oog een dag later. [slachtoffer 2] had de dag daarna veel last van zijn ribben en heeft daar zes weken last van gehad. De jongen die begon met slaan was een donkere jongen, een neger met een witte pet op.
De andere twee jongens waren Nederlandse jongens. Een daarvan was op de fiets. [16]
[slachtoffer 3] heeft op 22 april 2014 verklaarddat hij op 27 februari 2014 tussen 01.45 uur en 03.00 uur met [slachtoffer 2] en enkele anderen in Boxtel was en daar drie jongens zag staan. De jongens riepen scheldwoorden. Toen [slachtoffer 3] zich omdraaide, kreeg hij drie klappen op zijn gezicht met de vuist van de donkere jongen. [slachtoffer 3] had een blauw oog en de dagen daarna erge hoofdpijn
[slachtoffer 2] lag op de grond met om hem heen de drie jongens. De rest van hun groep was bezig om die drie jongens van [slachtoffer 2] af te trekken. De jongens zijn gestopt. [slachtoffer 3] weet dat ze [slachtoffer 4] nog een duw hebben gegeven. [slachtoffer 2] had in ieder geval een blauw oog en een dik jukbeen. [17]
[slachtoffer 4] heeft op 22 april 2014verklaard dat zij met onder anderen [slachtoffer 2] onderweg naar huis was op 27 februari 2014 te Boxtel, toen [slachtoffer 2] werd aangesproken. Toen [slachtoffer 2] zich omdraaide, begonnen ze op hem in te slaan. Op een gegeven moment lag [slachtoffer 2] op de grond. Zij is er heen gegaan en toen hebben ze haar een keer op haar neus geslagen. Ze had er de volgende dag last van. [slachtoffer 3] keek om en toen zijn ze op hem in gaan slaan. Daarna zijn ze weer naar [slachtoffer 2] gegaan en op hem in gaan slaan. Toen was het opeens over.
Ze weet dat toen [slachtoffer 2] op de grond lag, hij op zijn hoofd is geraakt en ook op zijn oog. Ze waren op hem aan het in schoppen. Er werd hard geschopt. [18]
[getuige 7]heeft op 27 maart 2014 bij de politie verklaard dat hij op 27 februari 2014 [bedrijf 2] te Boxtel was gepasseerd. Hij zag drie jongens staan. Twee blanke jongens en een donkere jongen. De donkere jongen riep iets naar de groep voor hem. De jongen uit de groep, een erg alternatief geklede jongen, zei ook iets. Uit het niets sloeg die donkere jongen die alternatieve jongen heel hard op zijn kaak. Hij kon dat goed zien. Hij zag dat die zelfde jongen door de donkere jongen en die twee blanke jongens werd getrapt en geslagen. [19]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaarddat hij denkt dat hij de jongen is geweest die [slachtoffer 2] de eerste klap heeft gegeven. Hij heeft hem geslagen. Het zou kunnen dat hij [slachtoffer 2] ook heeft geschopt. Verdachte heeft erkend ook de tweede man te hebben geslagen. Het kan zijn dat hij ook de vrouw heeft geslagen toen zij aan hem trok. [20]
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaarddat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken was bij de vechtpartijen die hebben plaatsgevonden in Boxtel op 27 februari 2014 en dat hij bij beide vechtpartijen heeft geschopt en geslagen. [21]
De
afbeeldingen van de verdachten, gevoegd bij de ID-staten van de drie aangehouden verdachten, geven weer dat [verdachte] een donkere/negroïde huidskleur heeft en beide medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een blanke huidskleur hebben. [22]

De overwegingen ten aanzien van de feiten 2 en 3.

Ook ten aanzien van de hiervoor vermelde verklaringen afgelegd ten aanzien van de feiten 2 en 3 ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan. . De rechtbank zal deze verklaringen dan ook gebruiken voor het bewijs. Dat de verklaringen pas geruime tijd na het incident zijn afgelegd, doet in casu niet af aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen, te meer nu de verklaringen consistent zijn en op hoofdlijnen en ook in relevante details voldoende met elkaar overeen komen. De rechtbank concludeert voorts op basis van de afbeelding bij verdachtes ID-staat dat hij de donkere/negroïde jongen was, waarover ten aanzien van beide feiten is verklaard.
Ten aanzien van feit 2.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] opzettelijk heeft geslagen en met geschoeide voet heeft geschopt en/of getrapt tegen het hoofd en/of het lichaam.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij het plegen van deze gezamenlijke geweldshandelingen het opzet -al dan niet in voorwaardelijke zin- op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen met welke kracht is geschopt en geslagen en op welke plekken op het hoofd en/of het lichaam het slachtoffer is geraakt. Noch uit de getuigenverklaringen, noch uit het letsel kan dit worden afgeleid. De rechtbank heeft met name ook onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat met zodanige kracht en op zodanige wijze tegen het hoofd en/of het lichaam is geschopt dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer daardoor dodelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, met name door het tezamen en in vereniging met de medeverdachten schoppen tegen het hoofd van een op de grond liggend slachtoffer, wel het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gehad.
Door het schoppen tegen het hoofd, waarvan algemeen bekend is dat het een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is, hebben verdachte en de medeverdachten welbewust de naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk te achten kans aanvaard dat het slachtoffer aan zijn hoofd ernstig letsel zou oplopen. Ook hier heeft het overige geweld dat door de groep van verdachte is gepleegd tegen het slachtoffer, aan die kans alleen maar bijgedragen.
De rechtbank concludeert derhalve tot bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2].
Ten aanzien van feit 3.
Op grond van de verklaring van [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] opzettelijk heeft mishandeld, zoals hierna bij de bewezenverklaring is vermeld. Voor zover verdachte het opzet op de mishandeling van [slachtoffer 4] betwist, wordt deze betwisting weerlegd door de hiervoor vermelde bewijsmiddelen.
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 3], de verklaring van [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] heeft mishandeld, zoals hierna bij de bewezenverklaring is vermeld.
Nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat een of meer anderen aan deze mishandelingen een bijdrage hebben geleverd, acht de rechtbank de onder 3 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. primair
op 27 februari 2014 te Boxtel tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachten voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 1], heeft geschopt en/of getrapt en
- met gebalde vuisten tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
en
op 27 februari 2014 te Boxtel, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. primair
op 27 februari 2014 te Boxtel tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachten voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet
- met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 2] heeft geschopt en/of getrapt en
- met gebalde vuisten tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. subsidiair
op 27 februari 2014 te Boxtel opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3] meermalen tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel
heeft bekomen en pijn en letsel heeft ondervonden.
en
op 27 februari 2014 te Boxtel opzettelijk mishandelend een persoon, te weten
[slachtoffer 4], tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft
ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 3 primair:
- vrijspraak.
Ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en feit 3 subsidiair:
- een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden toezicht van de reclassering en de voorwaarden zoals deze in het reclasseringsrapport zijn geformuleerd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Bij haar eis heeft de officier van justitie ten nadele van verdachte rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden. Het zijn ernstige feiten. Verdachte heeft niet alleen het initiatief tot de geweldplegingen genomen, maar zelf ook het zwaarste geweld gebruikt. Verdachte is al veelvuldig voor geweldsdelicten veroordeeld. Ondanks de diverse opgelegde toezichten van de reclassering en celstraffen is verdachte weer de fout in gegaan. Het recidiverisico wordt door de reclassering en de psycholoog als hoog ingeschat.
In strafverminderende zin heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Voorts heeft de officier van justitie rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie vindt het belangrijk dat verdachte de benodigde begeleiding van de reclassering krijgt.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte is het niet eens met de eis van de officier van justitie. De verdediging stelt een gevangenisstraf van 360 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 166 dagen voorwaardelijk, eventueel met een proeftijd van 3 jaar voor. Daarbij dient een toezicht van de reclassering te worden opgelegd waarbij verdachte een budgetteringscursus en een agressieregulatietraining kan volgen en een eventuele ambulante behandeling kan ondergaan. Verdachte ziet de noodzaak van een goede begeleiding inmiddels in.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdacht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een nacht tweemaal kort na elkaar schuldig gemaakt aan vechtpartijen op straat, waarvan in totaal vier willekeurige voorbijgangers slachtoffer zijn geworden. In beide gevallen werd een slachtoffer zonder enige aanleiding vanuit het groepje van verdachte aangesproken en uitgedaagd, waarbij verdachte en zijn medeverdachten bewust de confrontatie aangingen en gezamenlijk grof geweld gebruikten tegen de slachtoffers. De slachtoffers werden geslagen en twee van de slachtoffers werden bovendien, terwijl zij op de grond lagen, met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam geschopt, onder andere door verdachte.
Twee van de slachtoffers waren omstanders die een van de slachtoffers te hulp wilden schieten; ook zij kregen klappen van verdachte.
Het initiatief tot het geweld lag vooral bij verdachte, die door meerdere getuigen werd omschreven als erg opgefokt en agressief.
Bij het tweede incident heeft verdachte bovendien een mes gebruikt dat hij kennelijk bij zich droeg. Met dat mes heeft hij tijdens het gevecht meermalen gestoken naar het slachtoffer, waarbij het mes een paar maal in de rugzak van het slachtoffer sneed en eenmaal door die rugzak heen werd gestoken en een snijwond veroorzaakte in de onderrug van het slachtoffer.
Hij heeft daardoor een groot risico op ernstig letsel bij het slachtoffer veroorzaakt.
Verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Slachtoffers van dergelijk geweld ondervinden vaak nog jarenlang last van angstgevoelens en velen van hen ondervinden in hun dagelijks leven langdurig hinder van de herinnering aan wat hen is overkomen.
Delicten als de onderhavige veroorzaken bovendien gevoelens van angst en onveiligheid bij anderen, zoals getuigen en dergelijk zinloos geweld op straat leidt ook tot maatschappelijke onrust en een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij als geheel.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte in het verleden al meerdere keren voor geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De taakstraffen, deels voorwaardelijke detentiestraffen en een eerder opgelegd jeugdreclasseringstoezicht hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw geweldsdelicten te plegen.
De klinisch psycholoog drs. K. Bertens heeft op 10 juli 2014 een deskundigenrapport over verdachte uitgebracht. . De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met een ernstige stoornis in de impulscontrole. Verdachte heeft de neiging zich te laten gelden en vindt dat hij moet reageren als hij denkt dat hijzelf of een vriend of bekende wordt aangevallen. Hij reageert dan al snel met forse agressie. Bij verdachte is ook sprake van misbruik van middelen en alcohol en mogelijk ook blowen versterkt de impulscontroleproblematiek. Verdachte was tijdens het plegen van de feiten ook onder invloed van alcohol.
Een beschermende factor is dat verdachte goed functioneerde in zijn werk.
Op basis van de persoonlijkheidspathologie moet verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De deskundige acht recidivegevaar aanwezig. Behandeling van de agressieproblematiek en het middelenmisbruik is wenselijk, maar de mogelijkheid tot beïnvloeding acht de deskundige klein omdat verdachte niet gemotiveerd is voor een behandeling.
Reclasseringsbegeleiding na het einde van de detentie wordt belangrijk geacht.
De reclassering heeft in een rapport van 16 juli 2014 geconcludeerd dat het risico van herhaling van agressieve delicten hoog is en mogelijkheden tot beïnvloeding gering. Geadviseerd wordt om niettemin reclasseringsbegeleiding op te leggen bij een voorwaardelijke gevangenisstraf, met een meldplicht en een verplichting tot meewerken aan gedragsinterventies en aan een doorverwijzing naar Novadic-Kentron indien de reclassering dat noodzakelijk acht.
De rechtbank neemt deze adviezen over, ook wat betreft de toerekeningsvatbaarheid. Bij de strafoplegging zal de rechtbank hiermee in strafmatigende zin rekening houden.
De rechtbank zal in het kader van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht eveneens in strafmatigende zin rekening houden met de opgelegde strafbeschikking d.d. 23 maart 2014.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals in het reclasseringsrapport d.d. 16 juli 2014 is geadviseerd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie ten aanzien van de beide onder 1 primair ten laste gelegde feiten geen poging tot doodslag, maar telkens‘poging tot zware mishandeling’ bewezen acht en de rechtbank voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Het beslag.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 november 2014 afstand gedaan van het op de beslaglijst vermelde mes en wapen. Ten aanzien van deze goederen hoeft de rechtbank dan ook geen beslissing meer te geven.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de Eastpak rugzak aan de rechtmatige eigenaar, te weten aangever [slachtoffer 1]. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van strafvordering zich niet meer tegen de teruggave van deze in beslag genomen rugzak.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 47, 57, 63, 300, 302.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 3 primair:
Vrijspraak
Verklaart het onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
en
poging tot zware mishandeling
T.a.v. feit 2 primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
T.a.v. feit 3 subsidiair:
mishandeling
en
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen
die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen twee dagen na ontslag uit detentie zal melden bij de Reclassering
Nederland, locatie 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6 te 's-Hertogenbosch,
telefoon 073-6408080;
zich zal blijven melden zo frequent
en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal deelnemen aan de gedragsinterventies GI-RN Budgetteren en GI-RN SOLO;
- zijn medewerking zal verlenen aan een doorverwijzing naar Novadic-Kentron
en/of de geestelijke gezondheidszorg en zich ambulant zal laten behandelen,
indien en zolang de
reclassering dit noodzakelijk acht.
De Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.
Beveelt de teruggave van een rugzak, Eastpak, aan de rechthebbende [slachtoffer 1].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lammers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. E. Sikkema, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 17 november 2014.
Mr. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtelijke Opsporing Meierij, met onderzoeksnummer 21mei14020, afgesloten op 2 mei 2014, aantal pag: 253.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] pag. 238-139
3.Medische verklaring d.d. 2 april 2014 pag. 144
4.Proces-verbaal bevindingen verbalisanten pag. 149-151
5.Proces-verbaal verhoor [getuige 1], pag. 165-166
6.Proces-verbaal verhoor van [getuige 2], pag. 181-182
7.Proces-verbaal verhoor van [getuige 3] pag. 167
8.Proces-verbaal verhoor [getuige 4] pag. 171-172
9.Proces-verbaal verhoor [getuige 5], pag. 174-175
10.Proces-verbaal verhoor [getuige 6] pag. 177-178
11.Proces-verbaal bevindingen pag. 146-147
12.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 3 november 2014
13.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] pag. 105
14.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] pag. 134
15.ID-staat [verdachte] p. 15, ID-staat [medeverdachte 2] p. 107, ID-staat [medeverdachte 1] p, 61
16.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2], pag. 191-192
17.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] pag. 194-195
18.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4] pag. 197-198
19.Proces-verbaal verhoor [getuige 7], pag. 188
20.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 november 2014
21.Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 25 april 2014
22.ID-staat [verdachte] p. 15, ID-staat [medeverdachte 2] p. 107, [medeverdachte 1] p.61