ECLI:NL:RBOBR:2014:6844

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
01/845602-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing en meermalen oplichting met bijzondere voorwaarden

Op 13 november 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot afpersing en meermalen oplichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere de verplichting om mee te werken aan diagnostiek en behandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het vragen van geld onder bedreiging van geweld aan slachtoffer 1, en dat hij meerdere slachtoffers had opgelicht door hen geld te vragen met valse voorwendselen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten, maar achtte de bewezenverklaring van de afpersing en de oplichtingen voldoende onderbouwd door de getuigenverklaringen en de aangiftes. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde een straf op die recht doet aan de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845602-14
Datum uitspraak: 13 november 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1979],
[adres 1],
nu preventief gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 oktober 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 oktober 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 april 2014 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1], op de openbare weg, te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte:
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft gevraagd of [slachtoffer 1] hem geld kon lenen en/of
- ( bij de weigering van [slachtoffer 1]) dicht bij [slachtoffer 1] is gaan staan en/of hem meerdere malen heeft
beetgepakt en/of
- de sleutels uit het contactslot van de scooter van [slachtoffer 1] heeft gepakt en/of
- tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: 'als jij mij geld geeft, dan krijg je je sleutel terug' en/of
- tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij hem in elkaar zou slaan en/of
- de portemonnee van [slachtoffer 1] onverhoeds heeft gegrepen en/of
- aan de portemonnee heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 16 april 2014 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening op de openbare weg weg te nemen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren:
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft gevraagd of hij hem geld kon lenen en/of
- ( bij de weigering van [slachtoffer 1]) dicht bij [slachtoffer 1] is gaan staan en/of hem meermalen heeft
beetgepakt en/of
- de sleutels uit het contactslot van de scooter van [slachtoffer 1] heeft gepakt en/of
- tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: 'als jij mij geld geeft dan krijg jij je sleutels terug' en/of
- tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij hem in elkaar zou slaan en/of
- de portemonnee van [slachtoffer 1] onverhoeds heeft gegrepen en/of
- aan de portemonnee heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 317/312/45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 februari 2014 tot en met 07 augustus 2014 te Eindhoven en/of Best, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
- ( op 7 augustus 2014 te Eindhoven) [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van
20 euro, althans een geldbedrag en/of
- ( op 26 juli 2014 te Eindhoven) [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van 15 euro, althans
een geldbedrag en/of
- ( op 24 juli 2014 te Eindhoven) [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van 20
euro, althans een geldbedrag en/of
- ( op 12 februari 2014 te Eindhoven) [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van 20 euro,
althans een geldbedrag en/of
- ( op 14 februari 2014 te Best) [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van 50 euro,
althans een geldbedrag en/of
- ( op 9 mei 2014 te Eindhoven) [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van 9,11 euro,
althans een geldbedrag en/of
- ( op 11 juni 2014 te Eindhoven) [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van 25 euro, althans
een geldbedrag en/of
- ( in de nacht van 21 op 22 juni 2014 te Eindhoven) [slachtoffer 9] heeft bewogen
tot de afgifte van 40 euro, althans een geldbedrag en/of
- ( in juli 2014 te Eindhoven) [slachtoffer 10] heeft bewogen tot de afgifte van 20 euro, althans
een geldbedrag en/of
- ( op 3 augustus 2014 te Eindhoven [slachtoffer 11] heeft bewogen tot de afgifte van
45 euro, althans een geldbedrag,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid gezegd dat
- hij geld nodig had voor nieuwe olie en/of voor de reparatie van zijn auto en/of voor benzine
en/of remvloeistof en/of
- hij een ongelukje had gehad en/of
- hij zijn pinpas niet bij zich had en/of
- hij zijn telefoonnummer en/of (een kopie) van zijn ID en/of autopapieren afgaf en/of
- hij contact zou opnemen voor het teruggeven, dan wel terugstorten van het geld en/of
- hij het geld zou terugbetalen,
waardoor voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Het standpunt van de officier van de officier van justitie.
De onder 1 ten laste gelegde afpersing en alle onder 2 ten laste gelegde oplichtingen, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe bepleit vrijspraak voor het onder 1 tenlastegelegde feit wegens gebrek aan bewijs. Ten aanzien van feit 2 bepleit de raadsvrouwe vrijspraak van drie van de in totaal tien ten laste gelegde oplichtingen, te weten die van [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7].
De overige aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het standpunt van de rechtbank.
Partiële vrijspraak feit 2.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op 9 mei 2014 te Eindhoven zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 7], zoals onder 2 ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Uit de aangifte van [slachtoffer 7] en de overige inhoud van het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels (leugens) [slachtoffer 7] heeft bewogen tot afgifte van 9,11 euro.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. [1]
Feit 1
1.
aangifte [slachtoffer 1] [2]
Op 16 april 2014 reed ik in Best op mijn snorfiets op [adres 2]. Een man in een personenauto Volkswagen Golf haalde mij in en stopte voor mij. Hij zei tegen mij: "Kan ik geld lenen (…)”. Ik zei tegen de man: "Ik ken u niet en ik ben niet van plan hieraan mee te werken om jou geld te geven". De man was intussen uitgestapt. De man ging dicht bij mij staan en hij pakte mij constant beet. De man pakte de sleutelbos uit het contactslot van mijn scooter. Ik hoorde de man zeggen: "Als jij mij geld geeft, dan krijg jij je sleutels terug”. Toen de man merkte dat het een ‘nee’ van mijn kant was, zei hij dat hij mij in elkaar zou gaan slaan. Ik werd ontzettend bang. Ik ging met mijn hand naar mijn broekzak richting mijn portemonnee om deze veilig op te bergen. De man greep naar mijn portemonnee. Ik begon hardop te schreeuwen en ik ging hard aan mijn portemonnee trekken. Toen de man zag dat er twee mensen kwamen aanlopen, liet hij mijn portemonnee los, stapte hij in zijn auto en reed hij met gedoofde lichten weg.
2.
[getuige 1] [3]
Op 16 april 2014 liep ik samen met mijn vrouw in de richting van [adres 2] te Best. Ik hoorde een persoon hard gillen. Op dat moment zag ik een Volkswagen Golf wegrijden. De auto voerde geen verlichting. De jongen vertelde dat iemand zijn portemonnee en sleutels van zijn scooter af wilde pakken.
3.
[getuige 2] [4]
Op 16 april 2014 liep ik samen met mijn man te Best. Opeens hoorde ik een harde gil alsof er iemand in paniek was. Ik zag en hoorde een jongeman met een brommer om hulp roepen. Ik hoorde ik de jongen vertellen dat hij was aangesproken door een man in een auto. De man had hem gevraagd om wat geld te lenen. De jongen vertelde dat hij het geld niet had gegeven waarop de man zijn brommersleutels had afgepakt. De jongen vertelde ook dat de man verbaal agressief was geweest toen hij geen geld kreeg.
4.
proces-verbaal terechtzitting d.d. 30 oktober 2014, inhoudende de verklaring van verdachte.
Het klopt dat ik op 16 april 2014 in Best een jongen op een scooter om geld heb gevraagd en
dat ik de sleutels uit het contactslot van de scooter hebt gepakt en daarbij tegen de jongen heb gezegd dat zijn sleutels terug zou krijgen als hij mij geld zou geven. .
Bijzondere overweging omtrent het bewijs
Door de raadsvrouwe is ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte van het onder 1 ten laste geweld dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Zij heeft daartoe
het volgende aangevoerd. De betrouwbaarheid in de aangifte over het door verdachte gebruikte geweld kan in twijfel worden getrokken. Niet uit te sluiten is dat aangever door het incident zo erg is geschrokken en in de war was, dat hij de gewelddadige handelingen door verdachte voor zichzelf heeft ingevuld.
De overige door het openbaar ministerie aangedragen bewijsmiddelen zijn twee de auditu getuigenverklaringen. Beide getuigen vormen een echtpaar en daardoor ben ik van mening dat hun verklaringen over het geweld uit één bron komen. Aangezien op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, dient verdachte van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voldoende wettig bewijs voor een bewezenverklaring – in de zin van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaring van aangever op het hier essentiële punt, te weten de geweldshandelingen, voldoende steun vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. De rechtbank heeft dan het oog op hun verklaringen over hun waarnemingen tijdens en bevindingen direct volgend op de confrontatie tussen het slachtoffer en verdachte, te weten het gillen van aangever, de paniek en het roepen om hulp, alsmede het feit dat aangever direct aan hen vertelt dat verdachte zijn portemonnee heeft willen afpakken en verbaal dreigend was geweest. Het standpunt van de verdediging dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] als afkomstig uit één en dezelfde bron moeten worden beschouwd, stelt de rechtbank terzijde. Het enkele feit dat deze getuigen een echtpaar vormen, doet niet af aan het feit dat zij ieder voor zich ten overstaan van de politie een verklaring hebben afgelegd over wat zij persoonlijk – dus afzonderlijk van de ander – hebben waargenomen en ondervonden. Beide verklaringen zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs. Van een situatie als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is dus geen sprake. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
De rechtbank overweegt voorts dat zij geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangever. De enkele verklaring van verdachte dat geweld gebruiken niet zijn modus operandi is en hij zichzelf niet herkent in de man zoals die door aangever wordt neergezet, legt onvoldoende gewicht in de schaal om aan de verklaring van aangever te twijfelen. Te meer niet, nu de verklaring van aangever voldoende steun vindt in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3]. Dat aangever de geweldshandelingen voor zichzelf heeft ingevuld, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank betrekt bij een en ander ook de verklaring van verdachte dat hij onder invloed van cocaïne verkeerde op het moment dat hij aangever aansprak. .
Het verweer faalt ook in zoverre.

Feit 2

- proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] [5] , voor zover van belang:
Op 26 of 27 juli 2014 was ik op [adres 3] en [adres 4] te Eindhoven. Ik werd aangesproken door een man die in een Volkswagen Golf reed. Ik hoorde dat de man vroeg of ik hem kon helpen. De man vertelde dat hij geen benzine meer had om naar Reusel te rijden. Hij had zijn pinpas niet bij zich en dat was een probleem. Hij vroeg of hij 15 euro kon lenen. De bestuurder gaf als onderpand het verzekeringsbewijs van de auto en een APK keuringsrapport. Ook kreeg ik het telefoonnummer van de man. Ik geloof dat de man [verdachte] heet. Ik heb de man 15 euro gegeven. Ik heb meerdere malen een app gestuurd naar de man, maar ik heb het geld niet teruggekregen.
- proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] [6] , voor zover van belang:
Op dinsdag 23 juli 2014 fietste ik over [adres 5] te Eindhoven. Er kwam een auto naast mij rijden en de bestuurder vroeg of hij mij iets mocht vragen. Ik hoorde dat de bestuurder zei dat zijn auto kapot was. Er zou iets mis zijn met de stuurbekrachtiging. Hierdoor liep er remvloeistof weg. Hij vroeg of hij 15 euro mocht lenen omdat hij dit dan kon oplossen. De man reed in een blauwe Volkswagen Golf of Polo. De man vertelde mij dat hij het geld direct terug zou storten. Hij toonde mij zijn rijbewijs en hij gaf mij zijn telefoonnummer. Uit vertrouwen besloot ik de man wat geld te geven. Ik heb hem toen 20 euro gegeven. Ik heb het geld nooit terug ontvangen.
- de verklaring van de verdachte d.d. 14 augustus 2014 bij de rechter-commissaris, voor zover van belang:
Ik beken dat ik mensen heb opgelicht, in de zin zoals dat is beschreven onder feit 2. Ik heb mensen om geld gevraagd en die mensen hun geld niet terugbetaald.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] voert de verdediging aan dat uit de aangiftes niet blijkt dat deze aan verdachte verweten feiten op respectievelijk 26 juli 2014 en 24 juli 2014 gepleegd zouden zijn. Nu het openbaar ministerie ervoor heeft gekozen de oplichtingen ieder afzonderlijk ten laste te leggen, dient de datum waarop het feit is gepleegd bewezen te worden verklaard en kan niet worden volstaan met het ten laste leggen van een periode waarin de oplichting zou zijn gepleegd. Verdachte moet van deze feiten dus worden vrijgesproken.,
De rechtbank acht de laste gelegde oplichting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] wel wettig en overtuigend bewezen, aangezien de data waarop deze oplichtingen zijn gepleegd, binnen de ten laste gelegde periode vallen. Het enkele feit dat deze data in de nadere feitelijke uitwerking van de oplichting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] specifiek staan genoemd, terwijl deze data in de verklaring van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet terugkomen, staat niet in de weg aan een veroordeling van verdachte ter zake van deze feiten. Uit de bewijsmiddelen kan immers ontegenzeggelijk worden afgeleid dat de oplichting van zowel [slachtoffer 3] als van [slachtoffer 4] wel in de ten laste gelegde periode is gepleegd. Het verweer wordt dus verworpen.
Bewijsvoering ten aanzien van feit 2 voor het overige
De rechtbank volstaat met betrekking tot de overige onder feit 2 ten laste gelegde oplichtingen, die - hoewel geschaard onder 1 feit – als cumulatief en afzonderlijk te beoordelen feiten zijn ten laste gelegd en gelet op artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte deze bewezenverklaarde feiten heeft bekend.
- aangifte [slachtoffer 2] [7]
- aangifte [slachtoffer 5] [8]
- aangifte [slachtoffer 6] [9]
- aangifte [slachtoffer 8] [10]
- aangifte [slachtoffer 9] [11]
- aangifte [slachtoffer 10] [12]
- aangifte [slachtoffer 11] [13]
- proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 augustus 2014 bij de rechter-commissaris
- verklaring van verdachte ter zitting.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 16 april 2014 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1], op de openbare weg, te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 1]:
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft gevraagd of [slachtoffer 1] hem geld kon lenen en
- ( bij de weigering van [slachtoffer 1]) dicht bij [slachtoffer 1] is gaan staan en hem meerdere malen heeft
beetgepakt en
- de sleutels uit het contactslot van de scooter van [slachtoffer 1] heeft gepakt en
- tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: 'als jij mij geld geeft, dan krijg je je sleutel terug' en
- tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij hem in elkaar zou slaan en
- de portemonnee van [slachtoffer 1] onverhoeds heeft gegrepen en
- aan de portemonnee heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 12 februari 2014 tot en met 07 augustus 2014 te Eindhoven of Best, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van 20 euro, en
- [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van 15 euro, en
- [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van 20 euro, en
- [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van 20 euro, en
- [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van 50 euro, en
- [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van 25 euro, en
- [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van 40 euro, en
- [slachtoffer 10] heeft bewogen tot de afgifte van 20 euro, en
- [slachtoffer 11] heeft bewogen tot de afgifte van 45 euro
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid gezegd dat
- hij geld nodig had voor nieuwe olie en/of voor de reparatie van zijn auto en/of voor benzine
en/of remvloeistof en/of
- hij een ongelukje had gehad en/of
- hij zijn pinpas niet bij zich had en/of
- hij zijn telefoonnummer en/of (een kopie) van zijn ID en/of autopapieren afgaf/toonde en/of
- hij contact zou opnemen voor het teruggeven, dan wel terugstorten van het geld en/of
- hij het geld zou terugbetalen,
waardoor voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

Ten aanzien van de op te leggen straf.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden overeenkomstig het advies van de reclassering.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1. Geen oplegging van straf of maatregel, gelet op de bepleite vrijspraak.
Ten aanzien van feit 2. Indien de rechtbank van oordeel is dat alle ten laste gelegde oplichtingen wettig en overtuigend te bewijzen zijn, stelt de raadsvrouwe voor aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daarbij een fors voorwaardelijk deel gevangenisstraf en verdachte een langere proeftijd op te leggen dan de reclassering adviseert.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het plegen van straatroof, dat als een poging afpersing door de rechtbank bewezen is verklaard. Hij heeft daarbij niet geschroomd om met behulp van geweld een dreigende houding aan te nemen tegenover zijn slachtoffer. Het brutale en gewelddadige karakter van dit bewezenverklaarde feit heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog lange tijd negatieve gevolgen van ondervinden, zoals angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid. Bovendien dragen dergelijke feiten bij aan het toenemen van het gevoel van onveiligheid van de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte gedurende een langere periode een groot aantal mensen geld afhandig gemaakt door beroep te doen op hun gevoel voor mededogen met verdachte, op basis van een verhaal dat in strijd was met de waarheid. Door zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat mensen in elkaar moeten kunnen hebben als zij in geval van nood een beroep op elkaar doen.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de beslissing over een passende afdoening in het bijzonder
rekening gehouden met de omstandigheid dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in
2010 en 2012 voor meerdere oplichtingen is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke
gevangenisstraf en een werkstraf, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de
onderhavige strafbare feiten te plegen. Bovendien heeft verdachte de bewezenverklaarde
feiten gepleegd gedurende de proeftijd van een eerdere veroordeling voor oplichting.
Tenslotte betrekt de rechtbank bij de strafoplegging de conclusies in het door de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport omtrent verdachte, waaronder het advies aan verdachte een behandelverplichting op te leggen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van na te melden duur recht doet aan de ernst van de feiten en noodzakelijk is om verdachte het verkeerde van zijn handelen te laten inzien en hem duidelijk te maken dat de samenleving dit gedrag niet tolereert.
De rechtbank zal de gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank een verplicht reclasseringscontact noodzakelijk. Om dat te verzekeren, zal de rechtbank een proeftijd opleggen voor de duur van drie jaar, binnen welke termijn verdachte ook aan zijn behandelverplichtingen kan voldoen. Aan dit reclasseringscontact worden, overeenkomstig het advies van de reclassering, na te noemen bijzondere voorwaarden gekoppeld.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van een onder 2 ten laste gelegde oplichting.
De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen.
1. Door de
benadeelde partij [slachtoffer 1]is een voegingsformulier ingediend met een vordering voor immateriële schade van € 300,- ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering volledig toe te wijzen, met daarbij de schade vergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich op het standpunt de vordering te matigen aangezien de hoogte van het bedrag niet in verhouding staat tot uitspraken van andere gerechten in soortgelijke zaken.
De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
2. Door de
benadeelde partij [slachtoffer 2]is een voegingsformulier ingediend met een vordering voor materiële schade van € 20,- en immateriële schade van € 50,- ten gevolge van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering volledig toe te wijzen, met daarbij de schade vergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade zonder nadere onderbouwing niet toewijsbaar is.
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 20,- ter zake van materiële schade.
Het restant van de vordering, de gevorderde immateriële schade, is naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet toewijsbaar. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van dit causaal verband zou een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom nu voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
3. Door de
benadeelde partij [slachtoffer 5]is een voegingsformulier ingediend met een vordering voor materiële schade van € 20,- en immateriële schade van € 50,- ten gevolge van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering volledig toe te wijzen, met daarbij de schade vergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade zonder nadere onderbouwing niet toewijsbaar is.
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 20,- ter zake van materiële schade.
Het restant van de vordering, de gevorderde immateriële schade, is naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet toewijsbaar. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van dit causaal verband zou een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom nu voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
4. Door de
benadeelde partij [slachtoffer 6]is een voegingsformulier ingediend met een vordering voor materiële schade van € 58,81 ten gevolge van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering volledig toe te wijzen, met daarbij de schade vergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering geheel toewijsbaar is.
De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
5. Door de
benadeelde partij [slachtoffer 8]is een voegingsformulier ingediend met een vordering voor materiële schade van € 25,- ten gevolge van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering volledig toe te wijzen, met daarbij de schade vergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering geheel toewijsbaar is.
De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
6. Door de
benadeelde partij [slachtoffer 11]is een voegingsformulier ingediend met een vordering voor materiële schade van € 45,- ten gevolge van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering volledig toe te wijzen, met daarbij de schade vergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering geheel toewijsbaar is.
De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal aan verdachte voor de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert.
Aangezien zo aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht tegenover de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 57, 317 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven.
feit 1:
poging tot afpersing.
feit 2:
oplichting, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen volgend op datum van onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres [adres 6]te 5623 BB Eindhoven.
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering.
- meewerkt aan diagnostiek en daaruit voortvloeiende behandeling bij de GGzE of
soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
- geen hard- en softdrugs gebruikt en meewerkt aan controles op drugsgebruik, voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, [adres 7], 5233 VG
te 's-Hertogenbosch opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Legt op de volgende maatregelen.
1. Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 300,- immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis.
2. Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 20,- materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
3. Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] van een bedrag van € 20,- materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
4. Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] van een bedrag van € 58,81 materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis.
5. Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 8] van een bedrag van € 25,- materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
6. Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 11] van een bedrag van € 45,- materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalings- verplichtingen niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.
1. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 300,- immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
2. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 20,- materiële schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
3. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 20,- materiële schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
4. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 58,81 materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
5. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 25,- materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
6. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 45,- materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing over de voorlopige hechtenis.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 13 november 2014.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt verwezen -tenzij anders vermeld - naar het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, afdeling Best Oirschot Son, met registratienummer PL2200-2014108512 Z, afgesloten op 24 september 2014, aantal doorgenummerde bladzijden 1-100
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], blz. 61-62
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1], pag. 64
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2], pag. 68
5.proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3], blz. 89-90
6.proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4], blz. 86-87
7.proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], blz. 98-100
8.proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5], blz. 50-51
9.proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6], blz. 53-54
10.proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 8], blz. 74-75
11.proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 9], blz. 80-81
12.proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 10] , blz. 83-84
13.proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 11], blz. 94-95