In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een bedrijfsobject. Eiseres, de eigenaar van het object, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch vastgestelde waarde van € 782.000 per waardepeildatum 1 januari 2012, zoals vermeld in de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het kalenderjaar 2013. De heffingsambtenaar had deze waarde onderbouwd met een taxatierapport en verweerde zich tegen het beroep van eiseres, die aanvankelijk een lagere waarde van € 561.000 bepleitte, maar haar standpunt tijdens de zitting bijstelde naar € 722.000.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiseres had een taxatierapport overgelegd dat door taxateur J.B. Verschuren was opgesteld, terwijl de heffingsambtenaar een rapport van taxateur ing. P.H.R.J. Roijmans had ingediend. De rechtbank constateerde dat eiseres haar aanvankelijke waarde had verlaten en de door verweerder gehanteerde objectkenmerken, zoals de bruto vloeroppervlakte, als juist aanvaardde. De discussie concentreerde zich op de kapitalisatiefactor die door de heffingsambtenaar was gehanteerd, welke was vastgesteld op 11,0.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar erin was geslaagd om de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken. Eiseres had verschillende argumenten naar voren gebracht om de kapitalisatiefactor te betwisten, maar de rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.