vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummers: 01/865064-14, 01/ 089500-14, 01820366-14 en 01/845522-14
Parketnummer vordering: 20/004264-10
Datum uitspraak: 10 november 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum] 1959,
wonende te [adres,woonplaats],
thans gedetineerd in p.i. Grave, locatie “Oosterhoek” [HvB], te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 oktober 2014. Op die zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij een viertal dagvaardingen van 29 september 2014. Aan verdachte is het navolgende ten laste gelegd.
In de zaak met parketnummer 01/865064-14.
Dat hij in of omstreeks de periode van 24 mei 2014 tot en met 29 mei 2014 te Eindhoven, opzettelijk mishandelend[slachtoffer 1], gewelddadig bij de keel heeft gepakt en/of (vervolgens) de keel van voornoemde [slachtoffer 1] heeft vastgehouden en/of in diens keel heeft geknepen en/of, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden (art. 300 Wetboek van Strafrecht).
In de zaak met parketnummer 01/089500-14.
Dat hij op of omstreeks 15 april 2014 te Eindhoven, althans elders in Nederland, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in een winkel gelegen aan/op de [adres 7], met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden (art. 239 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht).
In de zaak met parketnummer 01/820366-14.
Dat hij op of omstreeks 08 augustus 2014 te Eindhoven, althans elders in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (toegangs)deur (tot een gebouw van het Leger des Heils), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Leger des Heils, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt (art. 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
Dat hij op of omstreeks 08 augustus 2014 te Eindhoven, althans elders in Nederland, in een woning/besloten lokaal/besloten erf, gelegen aan de [adres 1] en in gebruik bij het Leger des Heils, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen (art. 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
In de zaak met parketnummer 01/845522-14.
Dat hij op of omstreeks 14 juli 2014 te Eindhoven, althans elders in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruit(en) van een pand gelegen aan de [adres 4], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Novadic-Kentron, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt (art. 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 20/004264-10 is aangebracht bij ongedateerde vordering, ontvangen ter griffie op 29 september 2014. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 september 2011.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Ten aanzien van parketnummer 01/865064-14.
Verdachte staat terecht omdat hij in de periode van 24 mei 2014 tot en met 29 mei 2014 mevrouw [slachtoffer 1] zou hebben mishandeld door haar bij de keel vast te pakken en vervolgens haar keel dicht te knijpen. Van deze mishandeling heeft mevrouw [slachtoffer 1] aangifte gedaan. Dat zij door verdachte is mishandeld heeft zij ook tegen de getuigen [getuige 1], [getuige 2]en [getuige 2]verklaard. Als verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]op 29 mei 2014 in woning van aangeefster arriveren, vertelt aangeefster ook tegen hen dat zij door verdachte is gewurgd. Verbalisant [verbalisant 1] ziet dan een rode afdruk aan de linkerzijde van de nek van aangeefster.
Er zijn geen verklaringen van getuigen die uit eigen waarneming bevestigen dat verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden. De getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 2]en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]verklaren van aangeefster te hebben gehoord dat verdachte haar bij de keel heeft vastgepakt en dat hij haar keel heeft dichtgeknepen, maar dat wordt door verdachte ontkend. De kennis van de getuigen is derhalve uit één bron afkomstig. Zij allen hebben hun wetenschap via aangeefster verkregen.
De verklaringen van de hiervoor genoemde getuigen vinden alleen steun in de rode afdruk in de nek van aangeefster zoals die door verbalisant [verbalisant 1] is waargenomen. Deze waarneming biedt onvoldoende steunbewijs aan de verklaringen van aangeefster en de hiervoor genoemde getuigen om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden. Daarom zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 01/089500-14.
De verklaring van [stadswacht], stadswacht te Eindhoven [pag. 17].
Op 15 april 2014 omstreeks 10.00 uur liep ik over de [naam straat]in Eindhoven. Daar werd ik aangesproken door een vrouw. Ik hoorde dat de vrouw mij vertelde dat een man in een lingeriezaak genaamd [naam zaak 1] aan haar zijn geslachtsdeel had laten zien. De vrouw gaf mij een beschrijving van die man. Vervolgens ben ik naar de lingeriezaak [naam zaak 2]gegaan. Ik hoorde van de verkoopsters dat het verhaal van de vrouw klopte. De vrouw vertelde mij dat ze tegen de man had gezegd dat hij snel zijn zaakje terug moest doen, omdat ze daar niet van gediend was. De verkoopster vertelde de man dat hij zo niet met hun klanten om moest gaan. Toen heb ik onze centrale post gebeld en gezegd dat er een schennispleger in de stad was. Daarop heeft de politie contact met mij gezocht. De politie stond met een man die aan het signalement voldeed. De vrouw heeft mij meerdere keren gezegd dat de man zijn geslachtsdeel uit zijn broek had hangen. De man had hem uit de broek gehaald waar de vrouw bijstond in de lingeriewinkel.
Het relaas van verbalisanten [verbalisant 3]en [verbalisant 4] [pag. 4 en 5].
Op 15 april 2014 omstreeks 10.15 uur kregen wij bericht van een schennispleger op de Rechtestraat te Eindhoven. Wij kregen het signalement door. Tijdens de surveillance in de binnenstad van Eindhoven liepen wij omstreeks 11.00 uur bij de ingang van de Heuvel Galerie. Wij zagen een man die voldeed aan het signalement. Ik, verbalisant [verbalisant 4], vorderde het legitimatiebewijs van de man. Wij zagen dat het [verdachte 1]betrof. Wij hebben de collega’s van stadstoezicht die de melding van de schennispleger aan de meldkamer hadden doorgegeven, gevraagd ter plaatse te komen. Ter plaatse herkenden zij deze man aan het opgegeven signalement. Hierop hebben wij [verdachte 1]als verdachte aangehouden.
De verklaring van getuige [getuige 4]eigenaresse van de [naam zaak 3] [pag. 8 en 9].
Op 15 april 2014 omstreeks 09.45 uur was ik in de winkel van [naam zaak 2]gelegen aan de [adres 2]te Eindhoven. Op dat moment waren in de winkel een medewerkster, een man en een vrouw aanwezig. Ik dacht in eerste instantie dat de man en de vrouw een stel waren omdat ze zo dicht bij elkaar stonden. Ik zag dat de vrouw de winkel verliet. De man heeft een rood gekleurde string gekocht. Nadat hij die had afgerekend heeft hij de winkel verlaten. De man passeerde mij bij het naar buiten lopen. Ik zag op dit moment dat het geslachtsdeel uit zijn broek hing.
De verklaring van de getuige [getuige 5]medewerkster in de [naam zaak 4] [pag. 11 en 12].
Op 15 april 2014 omstreeks 09.30 uur kwam een man in de winkel van [naam zaak 2]gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven. Op een gegeven moment was er ook een vrouw in de winkel. Ik heb de vrouw aangesproken. Zij zei tegen mij dat de man zich raar naar haar toe gedroeg. Ik begreep van de vrouw dat de man tegen haar had gezegd dat hij zijn geslachtsdeel wilde laten zien. Later ben ik opnieuw naar de vrouw gelopen en toen zei zij tegen mij dat de man echt zijn geslachtsdeel aan haar had laten zien. Daarna is de vrouw de winkel uit gelopen.
De verklaring van [verdachte 1]ter terechtzitting van 27 oktober 2014 afgelegd.
Op 15 april 2014 omstreeks 09.45 uur bevond ik mij in de winkel van [naam zaak 2]gelegen aan de [adres 2]te Einhoven. In die winkel heb ik een rode string gekocht.
Ten aanzien van parketnummer 01/820366-14.
De verklaring van aangever [aangever] namens het Leger des Heils [pag. 4-5]
Op 8 augustus 2014 omstreeks 13.10 uur, zag ik een cliënt van ons aan komen fietsen. Deze cliënt is [verdachte 1]. Ik hoorde dat hij aanbelde. Via de intercom hoorde ik dat hij vroeg om geld, onderdak en een gesprek. Wij hebben hem medegedeeld dat zijn toezichthouder op vakantie was en dat een gesprek nu niet mogelijk was. Ik hoorde dat hij riep dat als hij geen gesprek kreeg dat hij dan de ruiten eruit zou slaan. Ik zag en hoorde dat hij op de ruiten begon te slaan. Hij deed dit meerdere malen. Ik zag en hoorde dat er een bekende van hem langs kwam. Ik hoorde via de intercom dat hij heel rustig met deze persoon stond te praten.
Toen deze persoon vertrokken was begon hij weer op de ramen te slaan. Ik zag en hoorde dat hij hard tegen de deur begon te trappen. Deze deur zit op slot met een elektronisch slot. Ik zag dat de deur open vloog. Ik zag dat hij naar binnen kwam. Hij staat dan vast voor een tweede deur. Wij hebben deze deur dicht gehouden. Wij hebben hem meerdere malen gevorderd te vertrekken. Hier voldeed hij niet aan. Wij hebben hem vervolgens genegeerd. Wij zagen dat hij toen vertrok. Wij zagen dat de deur welke hij open getrapt had, kapot was. Deze is niet meer te sluiten en zal gerepareerd moeten worden.
Tijdens het slaan bleef hij maar roepen dat hij binnen zou komen en dat hij er voor zou zorgen dat hij hier onderdak zou krijgen.
De verklaring van [getuige 6],medewerkster bij het Leger des Heils [pag. 7].
Op 8 augustus 2014 was ik werkzaam bij het Leger des Heils gelegen aan de [adres 3]te Eindhoven. Omstreeks 13.10 uur kwam er een cliënt welke zich meldde bij de voordeur via de intercom. Dit betreft de mij bekende [verdachte 2]. Ik ken hem omdat hij een cliënt van het Leger des Heils is.
Nu hoorde ik dat hij via de intercom riep dat hij een gesprek wilde. Dit was niet mogelijk. Ik en mijn collega hebben besloten dat hij niet binnen kwam. Hierop zag ik dat hij kwaad werd en tegen de toegangsdeur en de ramen begon te slaan en te schoppen. Ik zag vervolgens dat hij tegen de deur bleef schoppen en dat hij de deur open schopte. Hierdoor kwam hij in een tussenhal terecht waar nog een deur is. Ik zag dat hij erg boos en agressief was en ik hoorde dat hij aan het schreeuwen was. Door mijn collega’s is meerdere malen gezegd dat hij moest vertrekken, maar hij deed dit niet. Even later kwam de politie en die hebben [verdachte 3]aangehouden.
De verklaring van [verdachte 1]ter terechtzitting van 27 oktober 2010 afgelegd.
Op 8 augustus 2014 omstreeks 13.00 uur heb ik mij bij het Leger des Heils, aan de [adres 3]te Eindhoven gemeld. De receptioniste liet mij niet binnen. Daarop ben ik boos geworden. Met mijn ellenboog heb ik stevig tegen de deur geduwd, waardoor de deur open schoot. Ik ben een stukje naar binnen gelopen, maar ik ben niet voorbij de tweede deur geweest. Mij is verschillende keren gezegd dat ik het pand moest verlaten. Dat heb ik aanvankelijk niet meteen gedaan.
Ten aanzien van parketnummer 01/845522-14.
- het relaas van verbalisant [verbalisant 5] [pag. 10].
- de verklaring van[naam medewerker], medewerker bij Novadic-Kentron [pag. 21, 22].
- de erkennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 oktober 2014.
Gelet op het bepaalde in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het navolgende wettig en overtuigend is bewezen.
In de zaak met parketnummer 01/089500-14.
Dat verdachte op 15 april 2014 te Eindhoven zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in een winkel gelegen aan/op de [adres 2], met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden.
In de zaak met parketnummer 01/820366-14.
1.
Dat verdachte op 08 augustus 2014 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een toegangsdeur tot een gebouw van het Leger des Heils, toebehorende aan het Leger des Heils, heeft beschadigd.
2.
Dat verdachte op 08 augustus 2014 te Eindhoven in een besloten lokaal gelegen aan de [adres 5] en in gebruik bij het Leger des Heils, wederrechtelijk is binnengedrongen.
In de zaak met parketnummer 01/845522-14.
Dat verdachte op 14 juli 2014 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van een pand gelegen aan de [adres 6], toebehorende aan Novadic-Kentron, heeft vernield.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
- Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
- Gehele toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 300,-- onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 300,-- subsidiair zes dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is voldaan aan de vereisten, met name niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, en dat plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders niet is geïndiceerd, gezien de geringe ernst van de feiten waarvoor verdachte terecht staat. Over de straf die eventueel wel aan verdachte zou kunnen worden opgelegd, heeft de raadsman zich niet uitgelaten, gelet op zijn pleidooi strekkende tot algehele vrijspraak van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 30 augustus 2014 heeft GZ-psycholoog drs[psycholoog] een rapport over verdachte uitgebracht. Op de in dit rapport weergegeven gronden concludeert de psycholoog onder meer, zakelijk weergegeven, het navolgende.
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van cognitieve functiestoornis NAO en misbruik van middelen in de vorm van alcohol, cocaïne en benzodiazepines. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaat uit een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De problematiek van betrokkene is irreversibel. In de toekomst zullen de verlaagde frustratietolerantie, de krenkbaarheid, het decorumverlies, de neiging om het eigen zijn af te dwingen en het onvermogen om de impulsen te beheersen, opnieuw kunnen leiden tot grensoverschrijdend gedrag, waarbij verdere geweldsescalaties voor de hand liggen. Door het ontbreken van primaire levensvoorzieningen zoals huisvesting, geld, eten en dergelijke zullen de frustraties steeds verder toenemen en dus ook de kans op recidive.
Om de kans op recidive te kunnen dempen en het aantal incidenten terug te brengen, behoeft betrokkene behandeling in een hoog gestructureerde omgeving, waarin hij overzicht heeft en lang genoeg kan verblijven om te stabiliseren, abstinent te blijven van middelen en goed ingesteld kan worden op medicatie. Dit dient een klinische omgeving te zijn waar men voldoende toegerust is om de beheersproblematiek te handhaven en waar betrokkene langere tijd kan verblijven.
Het juridische kader van terbeschikkingstelling met dwangverpleging lijkt op dit moment het meest aangewezen. Daarbij dient men zich te realiseren dat het de verwachting is dat de gedragsproblemen de komende jaren alleen maar verder zullen toenemen door de combinatie van cognitieve schade en middelengebruik. Daarmee zou ook het gevaarscriterium op kunnen lopen. Mocht een dergelijke maatregel niet haalbaar zijn, dan is ook behandeling binnen het juridisch kader van een ISD-maatregel mogelijk. Een kale ISD zal echter geen zoden aan de dijk zetten. Indien deze maatregel wordt opgelegd, is het advies om die ten uitvoer te leggen in een TBS-kliniek of op een FPK waar men affiniteit heeft met NAH-problematiek. Gezien de opstelling van betrokkene en de ervaringen uit het verleden, is behandeling in een voorwaardelijk kader een gepasseerd station.
Op 10 september 2014 heeft psychiater [psychiater]een rapport over verdachte uitgebracht. Op de in dit rapport weergegeven gronden concludeert de psychiater onder meer zakelijk weergegeven het navolgende.
Verdachte lijdt aan een organisch psychosyndroom met cognitieve stoornissen en gedragsstoornissen. Verder bestaat er een antisociale persoonlijkheidsstoornis, afhankelijkheid van alcohol en misbruik van cocaïne. De factoren, voortkomend uit de stoornissen van verdachte, die van belang zijn voor de kans op recidive zijn het gebrek aan empathie, vijandigheid, impulsiviteit, de gebrekkige gewetensfunctie, de ontremming op het gebied van agressie en seksualiteit, het ontbreken van verantwoordelijkheidsbesef en de afwezigheid van probleem- of ziektebesef. Daarnaast zijn er veel factoren op psychosociaal gebied die een negatieve invloed op het recidiverisico hebben, zoals het gebrek aan huisvesting, dagvulling en financiële middelen. Ook het ontbreken van een sociaal netwerk is van belang. Verder heeft het middelengebruik een grote invloed op het recidiverisico. Alle genoemde factoren hebben een onderling versterkende invloed, reden waarom het recidiverisico als vrijwel maximaal moet worden beschouwd.
Om het recidiverisico in positieve zin te kunnen beïnvloeden is een langdurige klinische behandeling in een strak gestructureerde en beveiligde setting noodzakelijk. Iedere vorm van ambulante, vrijwillige of voorwaardelijke behandeling is vanwege de ervaring tot nu toe, mede als gevolg van de onwil van betrokkene en zijn onvermogen om mee te werken volstrekt zinloos te achten. De enige setting die echt, ook op langere termijn, resultaat zou kunnen opleveren, is die van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Als een dergelijke maatregel niet haalbaar is, is het enige alternatief waarbij ook van een gedwongen kader sprake zal zijn een ISD-maatregel, waarbij betrokkene zal worden opgenomen in een forensisch psychiatrische setting, waarbij gezien de ernstige gedragsstoornissen bij betrokkene aan een FPK en niet zozeer aan een FPA moet worden gedacht.
De rechtbank verenigt zich met de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten en de gronden waarop die berusten.
Uit de hiervoor genoemde rapporten volgt dat beide gedragsdeskundigen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging de beste optie vinden. Oplegging van deze maatregel is evenwel niet mogelijk bij de thans bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat in casu de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders dient te worden opgelegd. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
Ten aanzien van de bewezen verklaarde misdrijven hiervoor genoemd onder parketnummer 01/820366-14, feit 1 en parketnummer 01/845522-11 geldt dat het feiten betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het documentatieregister en het onderzoek ter terechtzitting, in de vijf jaren voorafgaande aan het bewezenverklaarde, ten minste drie maal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld en het bewezenverklaarde is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en voorts moet er,
mede gelet op het hierna te noemen rapport, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
3. De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel, waartoe wordt verwezen naar het feit dat verdachte telkenmale nieuwe strafbare feiten pleegt en de oplegging van vrijheidsstraffen hem daarvan kennelijk niet weerhoudt.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van die maatregel aan verdachte van groot belang is, zowel voor de maatschappij als voor verdachte zelf, nu de maatregel er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van de [verslavings]problematiek van verdachte. De rechtbank is niet gebleken van redenen waarom deze maatregel niet zou moeten worden opgelegd.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.