ECLI:NL:RBOBR:2014:6386

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
01/845079-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring zonder oplegging van straf voor ongewenst verblijf en bezit van amfetamine

Op 28 oktober 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 29 gram amfetamine, maar heeft geen straf opgelegd. De rechtbank overwoog dat er bij de aanhouding van de verdachte sprake was van een vormverzuim, omdat de verdachte door een agent in strijd met de ambtsinstructie in zijn been was geschoten. Dit vormverzuim woog in het voordeel van de verdachte mee bij de beslissing over de strafmaat. De rechtbank stelde vast dat, indien het vormverzuim niet had plaatsgevonden, een gevangenisstraf van vier maanden passend zou zijn geweest. De verdachte was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard, aangezien hij eerder voor dit feit was veroordeeld. De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845079-12
Datum uitspraak: 28 oktober 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op[1983],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
adres in [land]:[woonplaats], [adres], [land].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2014. De zaak was eerder aangehouden door de politierechter op 19 juni 2012 en op 1 maart 2013 verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 mei 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 maart 2012 te Nuland, gemeente Maasdonk,, in elk geval
in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige
reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet
2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst
vreemdeling was verklaard;
(artikel 197 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 07 maart 2012 te Nuland, gemeente Maasdonk, althans in
Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 29 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine, zijnde een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 Opiumwet)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft primair ter terechtzitting aangevoerd dat de aanhouding van verdachte op onrechtmatige wijze is geschied. De aanhouding ging immers gepaard met excessief geweld, inhoudende dat door twee politiebeambten in strijd met artikel 7 van de Ambtsinstructie een vuurwapen ter hand is genomen en door een van hen is geschoten op verdachte, die daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. En dat terwijl tegen verdachte geen redelijk vermoeden van schuld ter zake van betrokkenheid bij strafbare feiten bestond. Volgens de raadsman blijkt uit het dossier dat verdachte in de achterzijde van zijn knie is geschoten terwijl hij wegrende en is het proces-verbaal van 7 maart 2012, te 3.22 uur opgemaakt door [verbalisant 1], feitelijk onjuist opgemaakt, hetgeen [verbalisant 1] bewust gedaan moet hebben. Door het gebruikte geweld tegen verdachte alsmede in het licht van het vertrouwen dat in het algemeen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal gesteld wordt door de rechter en ook gesteld moet kunnen worden, welk vertrouwen ten gevolge van de wijze van verbaliseren door [verbalisant 1] geschaad is, heeft de politie zodanig gehandeld dat daarmee het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, zodat om die reden niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dient te volgen.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de hiervoor geschetste gang van zaken tevens tot gevolg heeft dat sprake is van vormverzuim(en) in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Door het geweldgebruik, de niet-naleving van de Ambtsinstructie en schending van de verbaliseringsplicht is sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van behoorlijke procesorde waarbij doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijk proces te kort is gedaan. Dit dient eveneens te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt het volgende.
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsman, vast dat uit het dossier blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] heeft geschoten en daarmee in strijd heeft gehandeld met de daarvoor geldende Ambtsinstructie nu niet is voldaan aan de voor het ter hand nemen van het vuurwapen geldende voorwaarden zoals genoemd in artikel 7 van die instructie.
Er was echter wel een reden om verdachte aan te houden, aangezien hij met hoge snelheid, tot wel 160 à 170 km/u, en het laatste stuk met gedoofde verlichting reed. Verdachte was zo snel gaan rijden nadat de verbalisanten hun dienstvoertuig hadden gekeerd en de achtervolging op het voertuig van de verdachte hadden ingezet.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze procedure ook niet vast komen te staan en onvoldoende aannemelijk geworden dat verbalisant [verbalisant 1] zijn proces-verbaal van bevindingen bewust vals en in strijd met de waarheid heeft opgemaakt. Het schietincident vond immers plaats onmiddellijk volgend op een achtervolging met zeer hoge snelheid. Verdachte was gevlucht en werd onder een auto aangetroffen. Alles voltrok zich in een zeer kort tijdsbestek. Het is zeer wel mogelijk dat de waarneming van de verbalisanten achteraf niet geheel overeenkomstig de werkelijke gang van zaken zijn geweest.
Er kan daarom niet worden vastgesteld dat de politie zodanig heeft gehandeld dat het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt.
Het niet naleven van de Ambtsinstructie en het gepleegde geweld door de politie levert naar het oordeel van de rechtbank een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafrecht op. Er is sprake van overtreding van artikel 7 van de Ambtsinstructie welk artikel beoogt de lichamelijke integriteit van verdachten te beschermen. Schending van de lichamelijke integriteit van verdachte levert op zich een ernstig verzuim op, maar er is daardoor nog geen sprake van een geval waarin doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Het Openbaar Ministerie kan daarom in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen omtrent het bewijs.

De raadsman heeft subsidiair gepleit voor bewijsuitsluiting op grond van de hiervoor aangevoerde redenen bij de ontvankelijkheid van de officier van justitie en verdachte dient volgens hem vrijgesproken te worden van het onder 2 ten laste gelegde feit. Het onder 1 ten laste gelegde feit kan volgens de raadsman ook niet worden bewezen omdat uit het dossier niet naar voren komt dat verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt het volgende.
Het verweer van de raadsman dat verdachte, als de politie niet had geschoten, niet zou zijn aangehouden en er dus geen amfetamine bij hem zou zijn aangetroffen en niet zou zijn vastgesteld dat verdachte als vreemdeling in Nederland heeft verbleven nadat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard klopt niet naar het oordeel van de rechtbank. Verdachte had ook later aangehouden kunnen worden. Er waren immers twee getuigen die bij hem in de auto zaten en bovendien was het kenteken van de auto bekend bij de politie, zodat er voldoende sporen zouden zijn die naar verdachte zouden hebben geleid.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat gelet op de aard van het nadeel dat het verzuim heeft veroorzaakt, er geen ruimte is voor uitsluiting van enig bewijs. Gezien de ernst van het verzuim en het letsel van verdachte zal de rechtbank wel met dit verzuim rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat de beschikking van de IND aan verdachte in persoon is uitgereikt op 20 november 2009. Zowel op het uitreikingsblad als op de beschikking van de IND d.d. 26 oktober 2009 waarbij verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard staat als dossiernummer vermeld: 0512-06-0238 en als V-nummer: 270.948.06008. De rechtbank ziet de vermelding op het uitreikingsblad dat het hoort bij de beschikking van 23 oktober 2009 als een kennelijke schrijffout.
Aangezien de beschikking waarbij hij ongewenst is verklaard aan verdachte in persoon is uitgereikt en hij eerder voor dit feit is veroordeeld in 2010, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 07 maart 2012 te Nuland, gemeente Maasdonk, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
2.
op 07 maart 2012 te Nuland, gemeente Maasdonk, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 29 gram van een materiaal bevattende Amfetamine, zijnde een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie eist toepassing van art. 9a Wetboek van Strafrecht, te weten schuldigverklaring van verdachte zonder oplegging van straf.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de vraag of aan verdachte een straf moet worden opgelegd, en zo ja welke straf, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het als ongewenst vreemdeling verblijven in Nederland en het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine. Verdachte is eerder voor soortgelijke en veelvuldig voor andere strafbare feiten veroordeeld.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat, zoals hiervoor eerder is overwogen, sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv doordat verdachte door een agent in strijd met de Ambtsinstructie in zijn been is geschoten. De rechtbank houdt voorts in het voordeel van verdachte rekening met het tijdsverloop dat is verstreken.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving, indien geen sprake was van het genoemde vormverzuim niet zou kunnen worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Echter met name gelet op de ernst van het vormverzuim en het letsel van de verdachte zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen door verdachte schuldig te verklaren, maar aan hem geen straf op te leggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9a, 57, 63, 197;
Opiumwet art. 2, 10.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Beslissing.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. M.G.P.A. Burghoorn en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 28 oktober 2014.
mr. W.T.A.M. Verheggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.