ECLI:NL:RBOBR:2014:6385

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
01/821589-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door rijden onder invloed van alcohol

Op 28 oktober 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 november 2013 te Knegsel, gemeente Eersel, een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die zwaar onder invloed van alcohol verkeerde, verloor de controle over haar voertuig en veroorzaakte een aanrijding met een fietser, die hierbij om het leven kwam. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het veroorzaken van dit dodelijke ongeval en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaar opgelegd.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door na het gebruik van alcohol te gaan rijden. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte zich niet bewust was van de gevolgen van haar handelen, ondanks dat zij eerder die ochtend al had gereden. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte berouw toonde en inmiddels in behandeling was voor haar alcoholprobleem. De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte tot schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer.

De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straf recht deed aan de ernst van het bewezen verklaarde en dat een lichtere straf niet passend zou zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/821589-13
Datum uitspraak: 28 oktober 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 september 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 november 2013 te Knegsel, gemeente Eersel, als
verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, Veldhovenseweg,
ter plaatse waar aan weerszijden van de rijbaan grasbermen waren gelegen,
en/of ter plaatse waar gezien haar, verdachtes, rijrichting aan de rechter
zijde van de grasberm een verplicht fiets-bromfietspad was gelegen,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig te gaan rijden,
na het gebruik van alcoholhoudende drank, en/of (vervolgens)
het door haar, bestuurde motorrijtuig niet voordurend onder controle te
houden, waardoor zij met het door haar bestuurde motorrijtuig in de rechter
berm is geraakt, en/of vervolgens met het door haar bestuurde motorrijtuig
over het aldaar gelegen fietspad is gereden op een moment dat zich daar een
fietser bevond, waardoor, althans mede waardoor, een aanrijding is ontstaan
met die fietser, en/of (vervolgens) met het door haar bestuurde motorrijtuig
in een tuin is gereden en/of gegleden, in elk geval in een tuin is geraakt,
en/of vervolgens tegen een in die tuin staande boom is gereden en/of
gegeleden,
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer]) werd gedood,
terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of
tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 (855 ugl), danwel na het feit niet
heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde,
achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 november 2013 te Knegsel, gemeente Eersel, als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
Veldhovenseweg,
het door haar, bestuurde motorrijtuig niet voordurend onder controle heeft
gehouden, waardoor zij met het door haar bestuurde motorrijtuig in de rechter
berm is geraakt, en/of vervolgens met het door haar bestuurde motorrijtuig
over het aldaar gelegen fietspad is gereden op een moment dat zich daar een
fietser bevond, waardoor, althans mede waardoor, een aanrijding is ontstaan
met die fietser, en/of (vervolgens) met het door haar bestuurde motorrijtuig
in een tuin is gereden en/of gegleden, in elk geval in een tuin is geraakt,
en/of vervolgens tegen een in die tuin staande boom is gereden en/of
gegeleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 11 november 2013 te Knegsel, gemeente Eersel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Veldhovenseweg,
ter plaatse waar aan weerszijden van de rijbaan grasbermen waren gelegen, en ter plaatse waar gezien haar, verdachtes, rijrichting aan de rechter zijde van de grasberm een verplicht fiets-bromfietspad was gelegen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig te gaan rijden, na het gebruik van alcoholhoudende drank, en vervolgens het door haar, bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle te
houden, waardoor zij met het door haar bestuurde motorrijtuig in de rechter berm is geraakt, en vervolgens met het door haar bestuurde motorrijtuig over het aldaar gelegen fietspad is gereden op een moment dat zich daar een fietser bevond, waardoor een aanrijding is ontstaan met die fietser, en vervolgens met het door haar bestuurde motorrijtuig in een tuin is gereden en/of gegleden, en vervolgens tegen een in die tuin staande boom is gereden en/of
gegeleden, waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 (855 ugl).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen in die zin dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld en schuldig is aan het ongeval, waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De vordering van de benadeelde partij dient geheel toegewezen te worden met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zwaar onder invloed van alcoholhoudende drank zonder enige kenbare aanleiding de controle over de door haar bestuurde auto verloren en heeft daardoor op het naast de rijbaan gelegen fietspad een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft daarmee onherstelbaar leed aangedaan aan de nabestaanden van het slachtoffer, zoals door de weduwe mevrouw[nabestaande] is verwoord in haar slachtofferverklaring.
Verdachte verkeerde tijdens het rijden onder invloed van alcohol waarvan zij de negatieve werking op haar gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks is zij nadat zij een grote hoeveelheid alcohol had gedronken, gaan rijden. In de auto is een geopend flesje met bier aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat zij die ochtend het flesje met bier had gevuld en het feit dat het flesje niet meer vol was, duidt er op dat zij ook die ochtend nog in de auto alcohol heeft gedronken. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat zij eerder die ochtend haar zoon naar school heeft gebracht met de auto. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat zij na het gebruik van een grote hoeveelheid alcohol tot twee keer toe is gaan autorijden. Verdachte heeft door haar gedragingen een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor andere verkeersdeelnemers in het leven geroepen en heeft zich niets aangetrokken van hun belangen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het trieste ongeval en de dood van de heer [slachtoffer].
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat zij de ernst van het door haar aan de nabestaanden van het slachtoffer aangedane leed inziet en berouw heeft getoond.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, zoals
uit het door de reclassering over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapport blijkt, na het door verdachte gepleegde strafbare feit, geen alcohol meer heeft gedronken. Ook is ze opgenomen op een psychiatrische afdeling van het Elisabethziekenhuis in Tilburg en in een psychiatrische kliniek in Tienen en heeft ze verschillende soorten therapie gevolgd zowel voor haar verslavingen als ten behoeve van traumaverwerking. Nog steeds staat zij onder behandeling. Daarnaast is verdachte weer aan het werk gegaan en sport zij veel. Voor haar is het ongeval met fatale gevolgen een cruciaal keerpunt in haar leven. Haar houding en gedrag zijn ten goede gekeerd. De kans op recidive wordt dan ook laag geacht.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde.
De raadsvrouwe heeft verzocht aan verdachte de maximale taakstraf op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Het opleggen van de maximale taakstraf zou geen recht doen aan de ernst en gevolgen van het bewezen verklaarde en is een te geringe straf.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten 8 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

De vordering van de benadeelde partij[nabestaande].

De vordering is niet betwist en de rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f;
Wegenverkeerswet 1994 art. 175, 179.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
T.a.v. primair:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6
Wegenverkeerswet 1994
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1.567,50 subsidiair 25 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaande[nabestaande] van een bedrag van EUR 1.567,50 (zegge: vijftienhonderdzevenenzestig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij[nabestaande], van een bedrag van EUR 1.567,50 (zegge: vijftienhonderdzevenenzestig euro en vijftig eurocent), te weten materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.G.P.A. Burghoorn, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 28 oktober 2014.
mr. W.T.A.M. Verheggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.