In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een terbeschikkinggestelde, die in 2004 ter beschikking was gesteld na veroordeling voor drie verkrachtingen en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De TBS-maatregel was in 2013 voorwaardelijk beëindigd, maar de officier van justitie heeft op 28 augustus 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de TBS-maatregel voor twee jaar. Tijdens de zitting op 14 oktober 2014 heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd naar een verlenging van één jaar, met een aanpassing van de voorwaarden met betrekking tot de behandelverplichting.
De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde, die inmiddels een stabiel leven heeft opgebouwd met werk en sociale contacten, gehoord. De deskundigen, waaronder de psychiater P.J.A. van Panhuis en de reclasseringswerker N.A.C.M. van de Kerkhof, hebben hun adviezen gegeven. De psychiater adviseerde een verlenging van twee jaar, terwijl de reclassering een verlenging van één jaar voorstelde. De rechtbank heeft de positieve ontwikkelingen van de terbeschikkinggestelde in overweging genomen, maar oordeelde dat de veiligheid van anderen de verlenging van de TBS-maatregel eiste.
De rechtbank heeft besloten om de TBS-maatregel en de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege met één jaar te verlengen. Tevens is de voorwaarde met betrekking tot de behandelverplichting gewijzigd, zodat de terbeschikkinggestelde verplicht wordt om zich te laten behandelen voor zijn problematiek bij een ambulante forensische zorginstelling. De overige voorwaarden blijven gehandhaafd zoals eerder vastgesteld. De beslissing is genomen door de rechters M.G.P.A. Burghoorn, J.G. Vos en W.T.A.M. Verheggen, waarbij Verheggen niet in staat was om de beslissing mede te ondertekenen.