ECLI:NL:RBOBR:2014:6355

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
SHE 14/3263
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting café wegens overtreding sluitingsuur

Op 27 oktober 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, en de burgemeester van de gemeente Eindhoven, vertegenwoordigd door mr. M.J.M.J. Heutink. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester om het café Frankrijk in Eindhoven voor de duur van twee weken te sluiten wegens overtreding van het sluitingsuur. Dit besluit was genomen op basis van artikel 174 van de Gemeentewet en artikel 2.3.1.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Eindhoven 2012.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 18 april 2014 en 23 juli 2014 het café in strijd met de APV open had gehouden tussen 02:00 en 08:00 uur. Verzoeker had eerder een waarschuwing ontvangen voor een soortgelijke overtreding. Tijdens de zitting op 23 oktober 2014 heeft verzoeker betoogd dat de aanwezige personen geen bezoekers waren in de zin van de APV, maar dit argument werd door de voorzieningenrechter verworpen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting van het café, omdat het belang van de openbare orde en veiligheid in het geding was.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het handhavingsbeleid van de burgemeester af te wijken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/3263
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar),
en
de burgemeester van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J.M.J. Heutink).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2014, verzonden op 9 september 2014, heeft verweerder op grond van artikel 174 van de Gemeentewet en artikel 2.3.1.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven 2012 (APV) de sluiting bevolen van café Frankrijk aan de Frankrijkstraat 74 in Eindhoven (hierna: het café) voor de duur van twee weken.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 september 2014 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat het sluitingsbevel hangende de bezwaarprocedure wordt geschorst.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 23 oktober 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft zich in het besluit van 29 augustus 2014 op het volgende standpunt gesteld. Op 23 juli 2014 heeft verzoeker in strijd met artikel 2.3.1.4 van de APV gehandeld door het café tussen 02:00 en 08:00 uur voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven. In verband met een eerdere overtreding van dit artikel op 18 april 2014 is verzoeker op 17 mei 2014 een schriftelijke waarschuwing gegeven. Hierin is vermeld dat bij een nieuwe schending van de sluitingstijd een sluiting voor twee weken volgt. Nu sprake is van een tweede overtreding van artikel 2.3.1.4 van de APV wordt op grond van artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de APV de sluiting van het café voor de duur van twee weken bevolen.
2. Ingevolge artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de APV is het de houder van een horecabedrijf verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 en 08.00 uur. In het derde lid is bepaald in welke gevallen het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt.
3. Ingevolge artikel 2.3.1.1, vijfde lid, van de APV wordt in (de hier aan de orde zijnde) paragraaf 1 ‘Toezicht op horecabedrijven’ niet onder bezoekers verstaan:
a. de directe gezinsleden van de houder;
b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
4. Ingevolge artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in het geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.
5. Voor de uitoefening van voormelde bevoegdheid heeft de burgemeester beleid vastgesteld en gepubliceerd, te weten het Horecastappenplan 2010. In hoofdstuk 12 van het Horecastappenplan 2010 is beschreven welke stappen worden ondernomen bij overtreding van het sluitingsuur. Voor zover hier van belang is in het Horecastappenplan 2010 vermeld dat de burgemeester bij een eerste overtreding van het sluitingsuur aan de ondernemer een schriftelijke waarschuwing stuurt en bij een tweede overtreding het horecabedrijf voor twee weken sluit.
6. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend. Het belang van verzoeker bij het treffen van die voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Dit vereist een meer inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit op basis van een voorlopige rechtmatigheidstoets. Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat op 18 april 2014 en 23 juli 2014 tussen 02.00 en 08.00 uur personen aanwezig waren in het café, waarvan verzoeker de houder is. Het betoog van verzoeker dat bedoelde personen niet als bezoekers als bedoeld in artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de APV, kunnen worden aangemerkt, slaagt niet. Hierbij is in aanmerking genomen dat verzoeker blijkens een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de politie Oost-Brabant van 13 mei 2014 heeft verklaard dat hij op 18 april 2014 open was gebleven hoofdzakelijk met als reden dat zijn Turkse bezoekers nog verder wilden discussiëren over de dood van de oude kroegbaas van zijn café en dat verzoeker blijkens een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de politie Oost-Brabant van 28 augustus 2014 met betrekking tot de op 23 juli 2014 in het café aanwezige personen heeft verklaard dat dit allemaal kennissen van hem waren die zojuist waren teruggekomen uit Duitsland. In het bezwaarschrift heeft verzoeker over laatstgenoemde datum nog gesteld dat bedoelde personen uit waren geweest en bij hem op bezoek waren gekomen om nog even na te praten. Gelet op wat verzoeker zelf heeft verklaard en artikel 2.3.1.1, vijfde lid, van de APV in aanmerking genomen, heeft verweerder vorenbedoelde personen terecht als bezoekers als bedoeld in artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de APV aangemerkt. Op grond van het voorgaande heeft verweerder dan ook terecht vastgesteld dat verzoeker het café op 18 april 2014 en 23 juli 2014 in strijd met artikel 2.3.1.4 van de APV na het geldende sluitingsuur voor bezoekers geopend had, dan wel daarin bezoekers had toegelaten of laten verblijven.
9. Verzoeker heeft ter zitting betoogd dat verweerder, nu in beide gevallen geen sprake was van het na sluitingstijd openlaten van een vol café met het doel inkomsten te genereren, van het door hem gevoerde beleid had moeten afwijken. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat in dit geval geen aanleiding bestaat van het beleid af te wijken. De voorzieningenrechter ziet in het door verzoeker gestelde geen bijzondere omstandigheid die tot het oordeel zou moeten leiden dat verweerder in dit geval van zijn handhavingsbeleid diende af te wijken. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat, en verweerder heeft daar in het hier aan de orde zijnde besluit ook op gewezen, sluitingstijden er onder meer zijn om de openbare orde en veiligheid te beheersen en dat het enkele langer openblijven van een horecabedrijf de openbare orde al in gevaar brengt.
10. Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het café voor een periode van twee weken mag sluiten.
11. De voorzieningenrechter zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.V.H. Harperink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.