In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan over het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege van een terbeschikkinggestelde. De terbeschikkinggestelde was eerder ter beschikking gesteld bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 9 mei 2006 en zijn terbeschikkingstelling was voor het laatst verlengd op 4 juni 2014. De rechtbank had het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging eerder aangehouden om de reclassering de gelegenheid te geven een rapport op te stellen over de mogelijkheden en voorwaarden voor beëindiging van de verpleging.
Tijdens de openbare terechtzitting op 10 oktober 2014 zijn de officier van justitie, deskundigen van de reclassering en de kliniek, de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman gehoord. De reclassering concludeerde dat het recidiverisico laag/gemiddeld is, mits de terbeschikkinggestelde zijn medicatie trouw blijft innemen en in een gestructureerde omgeving verblijft. De deskundigen gaven aan dat de veiligheid gewaarborgd is bij proefverlof, maar dat de overgang naar een voorwaardelijke beëindiging risico's met zich meebrengt.
De rechtbank heeft de adviezen van de deskundigen overgenomen en geconcludeerd dat, gezien de problematiek van de terbeschikkinggestelde en de fase van resocialisatie waarin hij zich bevindt, een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege op dit moment niet aan de orde is. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging afgewezen.