ECLI:NL:RBOBR:2014:6299

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
14 _ 1434
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inkomensondersteuning op basis van niet meewerken aan participatieplan volgens de Wet Wajong

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.H.M. Hest, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.G. Lavrijsen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet Wajong, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij niet meewerkte aan het opstellen van een participatieplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, geboren op 28 mei 1995, op 12 april 2013 een aanvraag indiende, maar dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor inkomensondersteuning omdat zij niet bereid was om concrete afspraken te maken over haar arbeidsparticipatie.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Eiseres had gesprekken gevoerd met de arbeidsdeskundige, maar gaf aan het niet eens te zijn met de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de Uwv om inkomensondersteuning te verlenen terecht was, omdat eiseres niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet Wajong. De rechtbank benadrukte dat onder meewerken aan het participatieplan ook de bereidheid tot arbeidsparticipatie moet worden verstaan.

De rechtbank concludeerde dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen correct waren en dat er geen medische indicatie was voor een urenbeperking. Eiseres had geen aanvullende medische gegevens overgelegd die haar stelling dat zij meer beperkt was dan vastgesteld, konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 oktober 2014.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/1434

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 oktober 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. I.H.M. Hest),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op uitbetaling van een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong)
.
Bij besluit van 14 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2. Eiseres, geboren op 28 mei 1995, heeft op 12 april 2013 bij verweerder een aanvraag ingediend ingevolge de Wet Wajong. Op grond van verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek is vastgesteld dat eiseres met inachtneming van de vastgestelde beperkingen niet in staat is meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Tevens is vastgesteld dat eiseres beschikt over participatiemogelijkheden. Op 1 juli 2013 is een definitief participatieplan opgesteld. Op 12 juli 2013 is een nieuw participatieplan opgesteld, waarbij het participatieplan van 1 juli 2013 is komen te vervallen.
3. Bij het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres voldoet aan de voorwaarden voor arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong. Eiseres heeft echter geen recht op inkomensondersteuning, omdat zij niet meewerkt aan het opstellen van een participatieplan. Onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, stelt verweerder dat de beperkingen van eiseres juist zijn vastgesteld en dat eiseres in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten. Er zijn daarnaast geen medische redenen die het niet meewerken aan het opstellen van het participatieplan rechtvaardigen.
4. Eiseres voert aan dat geen sprake is van schending van de plicht tot het meewerken aan het opstellen van een participatieplan. Zij heeft aan de gesprekken om te komen tot een participatieplan meegewerkt. Eiseres stelt dat zij enkel heeft aangegeven het niet eens te zijn met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en heeft verzocht om de functiebeschrijvingen van de geduide functies om te kunnen beoordelen of de functies geschikt zijn voor haar.
5. Op grond van artikel 2:39, derde lid, aanhef en onder c en d, van de Wet Wajong ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning inkomensondersteuning als bedoeld in het eerste lid, indien en zolang hij meewerkt aan het opstellen van het participatieplan en voldoet aan de verplichtingen die in dat plan zijn opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres niet meewerkt als bedoeld in artikel 2:39, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet Wajong. Zij overweegt daartoe het volgende. Eiseres en haar moeder hebben op 24 juni 2013 en 4 juli 2013 gesprekken gehad met de arbeidsdeskundige over het op te stellen participatieplan. Uit het definitieve participatieplan blijkt dat eiseres zegt dat zij wil meewerken, maar tegelijkertijd zegt dat zij dit niet kan, omdat zij het niet eens is met de vastgestelde belastbaarheid zoals neergelegd in de FML. De rechtbank constateert dat het definitieve participatieplan geen concrete afspraken over de arbeidsparticipatie van eiseres bevat en onderschrijft de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 13 maart 2014, waar deze stelt dat omzetting van het theoretische resultaat in een praktisch resultaat door de opstelling van eiseres niet mogelijk is geweest. Nu eiseres tijdens de gesprekken om te komen tot een participatieplan te kennen heeft gegeven zich meer beperkt te achten dan door verweerder is vastgesteld, heeft verweerder daaraan terecht de gevolgtrekking verbonden dat eiseres niet bereid is mee te werken aan het maken van concrete afspraken over haar arbeidsparticipatie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de FML en/of de geduide functies voor een dergelijke concretisering mede de basis zullen vormen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het verschijnen bij de arbeidsdeskundige en het deelnemen aan de gesprekken met de arbeidsdeskundige op zich zelf reeds als het in voldoende mate meewerken aan het opstellen van het participatieplan moet worden aangemerkt. Onder het meewerken aan het opstellen van een participatieplan moet immers ook de bereidheid tot arbeidsparticipatie op de grondslag van de vastgestelde belastbaarheid worden begrepen. Verweerder wijst in dit verband terecht op de (ook) op eiseres rustende verplichting op grond van artikel 2:39, derde lid, aanhef en onder d, van de Wet Wajong. De beroepsgrond faalt.
6. Eiseres voert aan dat haar beperkingen zoals weergegeven in de FML zijn onderschat. Eiseres stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met het dagschema van de ergotherapeut, opgesteld in overleg met de revalidatiearts, waarin rust en activiteiten worden afgewisseld. Eiseres stelt dat er vanuit preventief oogpunt een urenbeperking moet worden aangenomen. De revalidatiearts heeft immers ingeschat dat eiseres een werkdag van acht uur niet vol kan houden. Daarnaast acht eiseres zich, als gevolg van psychische klachten, meer beperkt ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Verder zijn de beperkingen als gevolg van de hand- en polsklachten en de rug- en schouderklachten volgens eiseres onderschat.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde beperkingen zoals neergelegd in de FML van 27 mei 2013 voor onjuist te houden. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht, een anamnese heeft afgenomen en eiseres heeft gezien op het spreekuur van 27 mei 2013, waarbij zij een (oriënterend) lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts concludeert dat eiseres bekend is met een syringomyelie en met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die deels in remissie is. Gelet hierop acht de verzekeringsarts eiseres beperkt voor fysiek belastende taken van de rug, de rechterarm en het rechterbeen. Daarnaast wordt eiseres beperkt geacht voor psychisch sterk stresserende activiteiten in de zin van veelvuldige conflicthantering, krappe deadlines of een hoog handelingstempo. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres op de leeftijd van 17 jaar en 52 weken erna, alsook per datum onderzoek neergelegd in de genoemde FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de gegevens uit het dossier van eiseres bestudeerd en kennis genomen van de door haar aangevoerde (medische) bezwaren. Daarnaast heeft hij eiseres gezien op de hoorzitting van 7 januari 2014 en kennis genomen van de brief van de revalidatiearts J.W.E. Becks van 14 januari 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen medische indicatie voor een urenbeperking. Met het stellen van de beperkingen in de FML is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds voldoende rekening gehouden met de belemmeringen die eiseres door haar gezondheidsproblemen ondervindt
.Omdat niet is gebleken dat (fulltime) werken zou leiden tot schade aan de gezondheid van eiseres, is er geen indicatie voor een urenbeperking om preventieve redenen. Er is evenmin sprake van een verminderde beschikbaarheid voor arbeid door therapie. Naar de mening van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de primaire verzekeringsarts bij het opstellen van de FML voldoende rekening gehouden met de ergonomische principes ten aanzien van de belasting van de rug en met de voor eiseres noodzakelijke afwisseling van rust en activiteiten. Tevens is met de door eiseres genoemde klachten en beperkingen van de niet-dominante rechterarm en -hand in de FML voldoende rekening gehouden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een juiste medische grondslag. Eiseres heeft in beroep geen (aanvullende) medische gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat ze meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Met betrekking tot het door de ergotherapeut en de revalidatiearts opgestelde dagschema overweegt de rechtbank dat het daarbij gaat om een advies dat is opgesteld in het kader van de revalidatie van eiseres. Verweerder dient bij het vaststellen van de beperkingen uit te gaan van beperkingen die medisch geobjectiveerd kunnen worden. Voor de stelling van eiseres dat gelet op dit dagschema een urenbeperking had moeten worden aangenomen, biedt de in het dossier aanwezige medische informatie geen ondersteuning.
8. Eiseres stelt dat zij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten, omdat deze qua lichamelijke en geestelijke belasting veel te zwaar voor haar zijn. De rechtbank constateert echter dat de door eiseres geclaimde verdergaande beperkingen in medische zin niet geobjectiveerd zijn. Reeds daarom faalt dit betoog. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies van ‘monteur/monteuse’ (SBC-code 267050), ‘handmatig uitvoerder afwerking’ (SBC-code 271093) en ‘medewerker assemblage’ (SBC-code 271130) voor eiseres niet geschikt zouden zijn. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidskundige bezwaar en beroep de zogenoemde signaleringen van een deugdelijke motivering heeft voorzien. Voorts acht de rechtbank, anders dan eiseres, in de FML geen discrepantie aanwezig tussen het beoordelingspunt ‘staan’ enerzijds en het beoordelingspunt ‘staan tijdens het werk’ anderzijds. In de FML is vermeld dat eiseres beperkt is voor staan. Zij kan ongeveer een kwartier achtereen staan (beoordelingspunt 5.3). Staan tijdens het werk (beoordelingspunt 5.4) is mogelijk geacht gedurende een uur. Gelet op de toelichting in de Basisinformatie CBBS bij beoordelingspunt 5.4 (Staan tijdens het werk) gaat het bij dit laatste beoordelingspunt om de som van de afzonderlijke perioden op een werkdag waarin aaneengesloten gestaan wordt. Deze afzonderlijke perioden duren, blijkens vermelding in de door verweerder overgelegde resultaten functiebeoordeling, nergens langer dan de maximale belastbaarheid van eiseres, zoals aangegeven onder het beoordelingspunt 5.3 (Staan) in de FML. De arbeidsdeskundige geeft in de aanvullende rapportage motivering signaleringen van 18 november 2013 aan dat in de geduide functies niet langer dan een uur staand wordt gewerkt. De arbeidsdeskundige doelt in deze passage op de som van de afzonderlijke perioden (beoordelingspunt 5.4) en acht de voorgehouden functies, gelet op de beperking van eiseres op dit item, terecht passend. De rechtbank merkt tot slot op dat het werk in de voorgehouden functies fysiek licht is en psychisch niet belastend.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Tadic, voorzitter, en mr. B.A.J. Zijlstra en
mr. S. Croes, leden, in aanwezigheid van drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.