In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.H.M. Hest, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.G. Lavrijsen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet Wajong, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij niet meewerkte aan het opstellen van een participatieplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, geboren op 28 mei 1995, op 12 april 2013 een aanvraag indiende, maar dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor inkomensondersteuning omdat zij niet bereid was om concrete afspraken te maken over haar arbeidsparticipatie.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Eiseres had gesprekken gevoerd met de arbeidsdeskundige, maar gaf aan het niet eens te zijn met de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de Uwv om inkomensondersteuning te verlenen terecht was, omdat eiseres niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet Wajong. De rechtbank benadrukte dat onder meewerken aan het participatieplan ook de bereidheid tot arbeidsparticipatie moet worden verstaan.
De rechtbank concludeerde dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen correct waren en dat er geen medische indicatie was voor een urenbeperking. Eiseres had geen aanvullende medische gegevens overgelegd die haar stelling dat zij meer beperkt was dan vastgesteld, konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 oktober 2014.