13.op 06 november 2013 te Rossum, gemeente Maasdriel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit [bedrijf 8] (gevestigd [adres 11]
) weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat tankstation te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met zijn mededaders naar voornoemd tankstation is toegereden, waarna verdachte en/of (een van) zijn mededaders een (zij)raam van dat tankstation hebben kapot geslagen, in elk geval vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op de gronden zoals weergegeven in haar schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om het minderjarigenstrafrecht toe te passen en heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer en teruggave gevorderd van de daartoe bestemde goederen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de gronden zoals weergegeven in zijn pleitnota primair op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht toepassing van het minderjarigenstrafrecht bepleit. De raadsman heeft hierbij verwezen naar de inhoud van het persoonlijkheidsonderzoek en wat de deskundige ter terechtzitting van 15 september 2014 hierover heeft verklaard. Hij heeft verzocht in het kader daarvan een onvoorwaardelijke straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, met daaraan gekoppeld een voorwaardelijk strafdeel al dan niet aangevuld met een onvoorwaardelijke taakstraf. Ingeval van toepassing van het meerderjarigenstrafrecht heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 27 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek van de raadsman om het minderjarigenstrafrecht toe te passen het volgende.
Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om een dader tussen de 18 en 21 jaar een jeugdsanctie op te leggen, als de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit gepleegd is daartoe aanleiding geven. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten ouder dan 18 jaar, maar jonger dan 21 jaar oud.
Over de persoon van verdachte is op 29 juli 2014 gerapporteerd door drs.[psycholoog 1], GZ-psycholoog. Zij heeft in haar rapport factoren genoemd die voor of juist tegen toepassing van het strafrecht voor jeugdigen pleiten. Vóór het toepassen van het jeugdstrafrecht noemt de deskundige dat betrokkene vanwege zijn grote impulsiviteit en het ontbreken van zelfregulerend vermogen, mede als gevolg van een beknelde ontwikkeling, nauwelijks in staat is zijn eigen gedrag te organiseren. De deskundige constateert tevens dat er geen sprake is van een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis die wijst op een verharding, en/of psychopathische trekken. Als contra-indicatie noemt de deskundige dat een pedagogische aanpak niet noodzakelijk en nauwelijks mogelijk lijkt. Hetzelfde geldt voor een gezinsgerichte aanpak. Betrokkene neemt geen deel aan het gezin van herkomst en scholing lijkt niet noodzakelijk omdat betrokkene een MBO-diploma heeft. Een groepsgericht leefklimaat is niet te verwezenlijken, omdat betrokkene hiervoor ongeschikt is. Vanwege zijn aversie tegen afhankelijkheid en een verblijf in een intramurale instelling zal hij zich hiertegen verzetten. Betrokkene is mogelijk ingebed in een crimineel milieu.
De deskundige komt na weging van de indicatoren tot het advies betrokkene te berechten volgens het volwassen strafrecht. Ter terechtzitting van 15 september 2014 heeft de deskundige verklaard bij de inhoud en de conclusie van haar rapport te blijven.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundige over de keuze voor het volwassen strafrecht en overweegt daarbij voorts dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten een contra-indicatie voor oplegging van een sanctie uit het jeugdrecht vormt. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de raadsman af.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank voorts gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 8 juli 2013 samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot een overval op een echtpaar in hun woning. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet weten. Bij die overval is gebruik gemaakt van wapens en bivakmutsen. Voorts heeft verdachte zich op 22 oktober 2013 schuldig gemaakt aan een poging tot een overval door vijf personen op hetzelfde echtpaar in hun woning. Bij die overval is ook weer gebruik gemaakt van een wapen en bivakmutsen, is er feitelijk geweld tegen de slachtoffers aangewend en is een slachtoffer met een wapen bedreigd. Bovendien is er een vuurwapen afgegaan. Dit soort overvallen veroorzaakt zeer veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Verdachte heeft met zijn mededaders een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers. De rechtbank houdt wel rekening met het feit dat op 8 juli 2013 verdachte en zijn mededader, nadat ze, voorzien van bivakmutsen en wapens, bij de voordeur door een van de slachtoffers waren opgemerkt, hun criminele activiteiten hebben gestaakt, waardoor de slachtoffers verder leed bespaard is gebleven. Verder heeft verdachte twee personenauto’s weggenomen alsmede een ramkraak, vijf bedrijfsinbraken, waaronder een poging en een woninginbraak gepleegd. De rechtbank beschouwt deze feiten als ernstige en maatschappelijk verstorende feiten. Immers, naast de materiële schade en de overlast die dit soort feiten voor de benadeelden met zich meebrengen, versterkt ook dit soort feiten de gevoelens van angst en onveiligheid bij de benadeelden in het bijzonder en bij de maatschappij in het algemeen. Verdachte heeft zich om dit alles kennelijk niet bekommerd. Uit verdachtes handelen spreekt bovendien minachting voor andermans goed. Ook heeft verdachte twee verboden wapens in zijn bezit gehad. Van dergelijke wapens is bekend dat deze worden gebruikt voor het plegen van (zeer) ernstige misdrijven. Daarbij komt nog dat verdachte blijkens zijn overwegend zwijgende opstelling ten aanzien van de feiten nauwelijks verantwoordelijkheid wenst te nemen voor zijn daden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee zijn nog jeugdige leeftijd en het feit dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door de GZ-psycholoog mw. drs. [psycholoog 2]van 29 juli 2014 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1]. (feit 3)
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft eveneens niet-ontvankelijkheid bepleit.
Beoordeling.
De rechtbank deelt de mening van de officier van justitie en de raadsman en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering is ingediend door een verzekeringsmaatschappij, waardoor er geen sprake is van rechtstreekse schade van de benadeelde.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 4).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vordering gevorderd met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid bepleit.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de schade aan de auto (750,-- euro), de kosten voor het openbaar vervoer (50,-- euro) en de verlofuren (13,62 euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige kosten voor het openbaar vervoer. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 5).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vordering gevorderd met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid bepleit.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de dagwaarde van de auto tot een bedrag van 1.000,-- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overig gevorderde. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 11).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat de verzekering de schade reeds heeft vergoed.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft eveneens niet-ontvankelijkheid bepleit.
Beoordeling.
De rechtbank deelt de mening van de officier van justitie en de raadsman en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien uit de stukken blijkt dat de verzekering de schade volledig heeft vergoed en er in zoverre geen sprake meer is van door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Beslag.
Verbeurdverklaring.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat, zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting, dit voorwerpen zijn met behulp van welke een of meer van de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid en welke voorwerpen aan verdachte toebehoren.
Onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dient te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting, deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerp kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven als feit 1 en 2 en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.
Teruggave.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 27, 36f, 33, 33a, 36d, 45, 57, 60a, 63, 310, 311, 312, 317
Wet wapens en munitie art. 13, 26, 55.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
t.a.v. feit 2:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
t.a.v. feit 3:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
t.a.v. feit 4:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
t.a.v. feit 5:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
t.a.v. feit 6:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
t.a.v. feit 7:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
t.a.v. feit 8:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
t.a.v. feit 9:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
t.a.v. feit 10:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
t.a.v. feit 11:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
t.a.v. feit 12:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
t.a.v. feit 13:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7, feit 8, feit 9, feit 10, feit 11, feit 12, feit 13:
- een gevangenisstraf voor de duur van
5 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. feit 3:
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
- de maatregel van schadevergoeding van EUR 813,62 subsidiair 16 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 813,62 (zegge:
achthonderddertien euro en tweeënzestig eurocenten), bij gebreke van betaling
en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit
materiële schade (schade auto 750,-- euro, openbaar vervoer 50,-- euro en
verlofuren 13,62 euro).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 813,62
(zegge: achthonderddertien euro en tweeënzestig eurocenten ). Het bedrag bestaat
uit materiële schade (schade auto 750,-- euro, openbaar vervoer 50,-- euro en
verlofuren 13,62 euro).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of (een van) zijn mededader (s) heeft/hebben voldaan aan een van de
hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de overige kosten voor het
openbaar vervoer niet ontvankelijk is.
- de maatregel van schadevergoeding van EUR 1000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van een bedrag van EUR 1.000,--
(zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20
dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade (dagwaarde van de
auto).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van een bedrag van EUR 1.000,--
(zegge: duizend euro). Dit bedrag bestaat uit materiële schade (dagwaarde van
de auto).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of (een van) zijn mededader (s) heeft/hebben voldaan aan een van de
hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
t.a.v. feit 11:
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 5] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
-verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: een personenauto,
Volkswagen Golf, kleur beige en twee stuks papier.
-onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: twee
zwarte alarmpistolen en negen stuks munitie Sellier&Bellot 9mm Luger.
-teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: een telefoontoestel, merk
Blackberry, met oplader, een telefoontoestel, merk Samsung en 2 documenten
Hertz Comp Coax System, aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 16 oktober 2014.