In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 10 februari 2014, betreft het de handhaving van de dwangverpleging van een terbeschikkinggestelde, die in 2002 ter beschikking is gesteld na veroordelingen voor twee verkrachtingen en drie pogingen tot diefstal met geweld. De rechtbank had eerder op 30 oktober 2013 de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd en de beslissing over de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging aangehouden. Tijdens de zitting op 27 januari 2014 werd de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de verpleging behandeld. De terbeschikkinggestelde, zijn raadsman, en deskundigen van de reclassering en kliniek waren aanwezig.
De reclassering had in een rapport van 14 januari 2014 aangegeven dat de terbeschikkinggestelde niet openhartig was over zijn relaties en seksualiteit, wat cruciaal was voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Ondanks eerdere inschattingen dat hij voldoende openheid zou geven, bleek hij belangrijke informatie te hebben verzwegen, wat leidde tot een hoog recidiverisico. De deskundigen concludeerden dat de terbeschikkinggestelde niet in staat was om zich aan de voorwaarden te houden die noodzakelijk waren voor een voorwaardelijke beëindiging.
De rechtbank oordeelde dat, gezien de ernst van de situatie en het gebrek aan transparantie van de terbeschikkinggestelde, de verpleging van overheidswege moest worden gehandhaafd. De rechtbank nam de adviezen van de deskundigen over en besloot dat de terbeschikkingstelling niet kon worden beëindigd, gezien de risico's voor de veiligheid van anderen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de rechtbank, en is op 10 februari 2014 uitgesproken.