ECLI:NL:RBOBR:2014:572

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
01/035259-00
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling in verband met recidivegevaar na aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 februari 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die eerder ter beschikking was gesteld vanwege ernstige misdrijven, waaronder verkrachting en vrijheidsberoving. De vordering tot verlenging, ingediend door de officier van justitie op 17 december 2013, was tijdig en werd behandeld tijdens een zitting met gesloten deuren op 27 januari 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling noodzakelijk is om het recidivegevaar te beperken, vooral gezien de recente aanhouding van de terbeschikkinggestelde op 14 januari 2014 in een andere strafzaak.

De rechtbank heeft de situatie van de terbeschikkinggestelde beoordeeld aan de hand van een advies van de kliniek, waarin werd aangegeven dat de terbeschikkinggestelde een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft en dat er een hoog risico op recidive bestaat als de terbeschikkingstelling zou eindigen. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de terbeschikkinggestelde zonder de externe structuur van de terbeschikkingstelling snel zou terugvallen in oud gedrag, waaronder middelengebruik en gewelddadig gedrag. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar toegewezen, waarbij de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen als belangrijkste overwegingen zijn genoemd.

De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de vordering tijdig was ingediend, ondanks de gewijzigde omstandigheden door de voorlopige hechtenis van de terbeschikkinggestelde. De rechtbank heeft geen gronden gezien om de beslissing aan te houden en heeft zich voldoende voorgelicht geacht om op de vordering te beslissen. De beslissing tot verlenging van de terbeschikkingstelling is genomen in het belang van de veiligheid van de samenleving.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/035259-00
Uitspraakdatum: 10 februari 2014

Beslissing verlenging terbeschikkingstelling

Beslissing in de zaak van:

[terbeschikkinggestelde],

geboren te [geboorteplaats] op [1967],
verblijvende in[kliniek],
thans uit anderen hoofde verblijvende in het Huis van Bewaring te [gemeente].

Het onderzoek van de zaak.

Bij vonnis van de rechtbank van 18 januari 2001 is betrokkene ter beschikking gesteld. Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst bij beslissing van deze rechtbank van 31 januari 2013 met een jaar verlengd.
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 17 december 2013, strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van een jaar.
Deze vordering is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van deze rechtbank van 27 januari 2014.
Hierbij zijn de officier van justitie, de deskundige en de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman gehoord.
In het dossier bevinden zich onder andere:
  • het advies van drs. M. Verhees, hoofd behandeling, drs. F.J.P. Walschot, psychiater en drs. A.J. de Groot, directeur behandeling en zorg, tevens plaatsvervangend hoofd van de inrichting waar betrokkene verblijft, d.d. 19 november 2013;
  • de omtrent de terbeschikkinggestelde gehouden wettelijke aantekeningen;
  • het persoonsdossier van de terbeschikkinggestelde.

De beoordeling.

De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van verkrachting, meermalen gepleegd, en opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden” terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eiste. De hiervoor genoemde misdrijven betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Uit voornoemd advies van het hoofd van de inrichting blijkt onder meer het volgende.
Sinds mei 2013 verbleef betrokkene onder professionele begeleiding in een kamer buiten de inrichting in het kader van transmuraal verlof.
Bij betrokkene is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. Daarbij ontwikkelden zich egocentrisme, een basaal gevoel van wantrouwen, neiging tot externalisering, directe behoeftebevrediging, weinig empathie en makkelijk te activeren impulsief-agressief gedrag.
Ook is bij betrokkene sprake van afhankelijkheid van alcohol, cocaïne en XTC, inmiddels door de behandeling gedwongen in remissie.
Ten aanzien van het recidivegevaar wordt het volgende geconcludeerd.
Betrokkene zal zonder de externe structuur van de terbeschikkingstelling snel geconfronteerd worden met een gebrekkige tijdsbesteding, gebrekkige financiële middelen en herhaalde afwijzing vanwege zijn TBS-delict, wat ernstig destabiliserend zal werken bij betrokkene. Hierdoor is de kans groot dat hij zal terugvallen in oud gedrag waaronder ook middelengebruik. Impulsief, agressief en seksueel gedrag is dan zeker niet uit te sluiten. Gezien de fase van behandeling/begeleiding waarin betrokkene zich bevindt, is de inschatting dat de duur van het benodigde risicomanagement nog minimaal 1 jaar in beslag zal nemen. De beschreven risicofactoren zijn goed in de behandeling meegenomen en zijn sterk verminderd. Echter zal er nadere begeleiding, controle en ondersteuning nodig zijn ten behoeve van het inzetten van de geleerde vaardigheden in de praktijk.
Wanneer de terbeschikkingstelling op dit moment zal worden beëindigd, is de kans op recidive in de vorm van ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag in de vorm van verkrachting en pogingen daartoe hoog te noemen.
Betrokkene accepteert externe hulp, maar zal die niet altijd tijdig vragen, waardoor betrokkene zonder enige begeleiding kan recidiveren, zeker wanneer hij middelen gaat gebruiken. De kans is groot dat hij in een dergelijke situatie het overzicht verliest, zich terugtrekt en destabiliseert.
De kliniek adviseert de maatregel van terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen.
Nadat de verlengingsvordering was ingediend, is betrokkene op 14 januari 2014 aangehouden als verdachte van een ernstig geweldsdelict, gepleegd in 1995. Betrokkene bevindt zich thans in voorlopige hechtenis in die strafzaak.
De terbeschikkinggesteldeheeft, kort en zakelijk weergegeven, verklaard dat hij het momenteel zwaar heeft.
De deskundige drs. M. Verhees, optredend namens voormelde inrichting, heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd advies. Hij heeft voorts onder meer verklaard dat het resocialisatieproces goed verliep. De kliniek heeft echter geen contact meer met betrokkene door zijn detentie, zodat niet bekend is hoe het nu met hem gaat.
De officier van justitiepersisteert bij de vordering tot verlenging van de maatregel met een jaar. Hij heeft het volgende aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
De vraag rijst of de vordering tijdig is ingediend, nu de datum waarop de maatregel zonder verlenging zou eindigen, is opgeschort door de voorlopige hechtenis.
De verlengingsvordering is ingediend op 17 december 2013. Dat is tijdig, namelijk niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand voor het tijdstip waarop de maatregel, voor zover op dat moment bekend was, zou eindigen, te weten 25 januari 2014. Het Openbaar Ministerie moest er op het moment van indiening van de vordering van uitgaan dat de terbeschikkingstelling zou eindigen op het moment dat de laatste verlengingstermijn door tijdsverloop zou eindigen..
Thans moet worden beslist op basis van het rapport van de kliniek dat vermeldt dat het goed ging met betrokkene. Betrokkene zou in een zelfstandige setting gaan wonen.
Er is nog wel sprake van een stoornis en er is voldaan aan het gevaarscriterium.
De officier van justitie verzet zich tegen de door de raadsman bepleite aanhouding van de beslissing (zie hierna) om nadere informatie over de huidige toestand van betrokkene op te vragen.
De officier van justitie wijst erop dat een verlenging wordt geadviseerd en acht een voorwaardelijke beëindiging niet verantwoord. Een aanhouding zou bovendien leiden tot zeer langdurig uitstel van de beslissing, gezien de stand van zaken in de thans tegen betrokkene lopende strafzaak.
De raadsmanvan de terbeschikkinggestelde heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar minister bepleit. Zakelijk weergegeven voert hij het volgende aan.
Op het moment dat de officier van justitie zijn verlengingsvordering indiende, was de vordering tijdig, maar inmiddels is er een andere situatie ontstaan. Door de opschortende werking van de detentie van betrokkene is niet bekend wanneer de TBS zal eindigen, zodat niet kan worden vastgesteld dat de vordering niet langer dan een maand voor het einde van de TBS-termijn is ingediend. Primair bepleit de raadsman daarom de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vordering.
Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de vordering tot verlenging van de TBS aan te houden. Er moet rekening worden gehouden met een vrijspraak in de strafzaak die thans loopt. Als de detentie van betrokkene eindigt, kan op de vordering tot verlenging van de TBS worden beslist. Het is dan de taak van de officier van justitie om te bewaken wanneer de zaak moet worden aangebracht.
Als betrokkene onschuldig blijkt dan is het behandeltraject dat hij nu heeft doorlopen doorbroken door de strafzaak.
Het delictgevaar dat er nog zou zijn, kan mogelijk worden gehanteerd met een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Die mogelijkheid moet open blijven tot na het onherroepelijk worden van de uitspraak in de lopende strafzaak.

De rechtbank overweegt het volgende.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie:
Is de vordering tijdig ingediend?
Artikel 509o, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling moet worden ingediend niet eerder dan twee maanden en niet later dan een maand voor het tijdstip waarop de maatregel door tijdsverloop zal eindigen.
Ten tijde van de indiening van de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling, op 17 december 2013, gold krachtens voormelde bepaling een indieningstermijn van
26 november 2013 tot 26 december 2013. Naar hetgeen toen bekend was, zou de TBS immers door tijdsverloop eindigen op 25 januari 2014. De vordering was dan ook tijdig ingediend.
Artikel 38f, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt, voor zover hier van belang, dat de termijn van de terbeschikkingstelling niet loopt gedurende de tijd waarin de terbeschikkinggestelde die van overheidswege wordt verpleegd, uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Dat brengt in dit geval mee dat de termijn van de huidige terbeschikkingstelling vanaf de inverzekeringstelling van betrokkene op 14 januari 2014 is opgeschort. De duur van de vrijheidsbeneming in de andere strafzaak valt nu nog niet te voorzien, zodat ook niet duidelijk is wanneer de TBS door tijdsverloop zou eindigen indien geen vordering was ingediend.
Die gewijzigde omstandigheid leidt er echter niet toe dat de reeds ingediende vordering niet langer als tijdig kan worden beschouwd. Een redelijke uitleg van artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering brengt immers mee dat de vraag, wanneer de vordering moet worden ingediend, moet worden beantwoord aan de hand van de ten tijde van die indiening geldende termijn.
Een andere uitleg, zoals bepleit door de raadsman, zou leiden tot het onwenselijke resultaat dat een aanvankelijk tijdig ingediende vordering door een later opgekomen en niet te voorziene omstandigheid alsnog als niet tijdig ingediend terzijde zou moeten worden gelegd. De vordering was en is dan ook tijdig ingediend en de officier van justitie is daarin ontvankelijk.
Ten aanzien van het verzoek tot aanhouding van de beslissing
Artikel 509t, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechtbank zo spoedig mogelijk beslist op de vordering tot verlenging en uiterlijk 2 maanden na de indiening daarvan. De rechtbank hanteert dat wettelijk voorschrift dan ook als uitgangspunt. De vraag is of de nieuwe situatie door de voorlopige hechtenis in de strafzaak van verdachte niettemin noopt tot een aanhouding van de beslissing.
Betrokkene bevindt zich thans in de eerste 30 dagen van de gevangenhouding in zijn strafzaak. Op dit moment valt niet te voorzien hoe lang de vrijheidsbeneming, in de vorm van voorlopige hechtenis dan wel – in geval van een veroordeling – gevangenisstraf, nog zal voorduren. Wanneer de vrijheidsbeneming eindigt, herleeft de termijn van de terbeschikkingstelling. De raadsman geeft aan dat het resocialisatietraject van betrokkene is doorbroken door zijn detentie en bepleit om, alvorens te beslissen over de verlenging, eerst nieuwe informatie in te winnen over zijn nieuwe situatie.
De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. Een aanhouding in afwachting van de uitkomst van de strafzaak zal zeer waarschijnlijk leiden tot langdurig uitstel van de beslissing over de voortzetting van de terbeschikkingstelling. Een dergelijke vertraging is onwenselijk en in strijd met het wettelijk voorschrift dat spoedig dient te worden beslist. Het is ook niet noodzakelijk, nu de rechtbank beschikt over een eenduidig advies van de kliniek, dat ter zitting is gehandhaafd. Dat advies strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling met inbegrip van het bevel tot verpleging, dat wil zeggen een voortzetting van de behandeling en controle door de kliniek met inbegrip van de mogelijkheid om al – dan niet tijdelijk – de behandeling binnen de kliniek voort te zetten.
Weliswaar verkeert betrokkene thans in een andere situatie dan die ten tijde van het opstellen van het advies, maar de rechtbank acht het uitgesloten dat in verband met de nieuwe situatie zou worden geadviseerd tot beëindiging van de TBS of een minder zware variant, zoals een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Dat is alleen denkbaar bij een aanzienlijke verbetering in de situatie van betrokkene, die juist door zijn huidige detentie niet valt te verwachten.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht om op de vordering te beslissen en acht geen gronden aanwezig om die beslissing aan te houden.
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van de vordering
De inrichting heeft haar advies uitgebracht op basis van de situatie van betrokkene voor zijn aanhouding op 14 januari 2014. Betrokkene verbleef toen met de nodige begeleiding buiten de kliniek en was gemotiveerd bezig met een resocialisatietraject waarin, zo leest de rechtbank, vooruitgang werd geboekt. Niettemin achtte de kliniek voortzetting van de maatregel met een jaar noodzakelijk om het recidiverisico te beperken.
Uit het advies blijkt dat bij betrokkene thans sprake is van een stoornis en dat in geval van beëindiging van de terbeschikkingstelling een hoog risico bestaat op recidive van seksueel-agressief gedrag. Daarom wordt verlenging van de maatregel met een jaar geadviseerd. De deskundige heeft dat advies gehandhaafd en aangegeven dat de huidige, gewijzigde omstandigheden niet leiden tot een ander oordeel van de inrichting.
De rechtbank verenigt zich met het advies van voornoemde inrichting dat, zoals hiervoor is overwogen, ook nu nog actueel kan worden geacht.
Gelet op het voorgaande en gezien de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist.

DE BESLISSING

De rechtbank:
verlengt de termijn gedurende welke [terbeschikkinggestelde] ter beschikking is gesteld met
een jaar.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Lammers, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. C.J. Sangers-de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 februari 2014.