In voornoemd
psychiatrisch onderzoekvan I. Maksimovic, psychiater, is onder meer het navolgende gesteld:
“Betrokkene verblijft vanaf oktober 2007 in [naam], een locatie van de [kliniek] gelegen op het terrein van psychiatrisch ziekenhuis [kliniek], in het kader van een transmuraal verlof. Betrokkene lijdt aan schizofrenie van het ongedifferentieerde type en zwakbegaafdheid. In het verleden was er sprake van veelvuldig gebruik van cannabis en cocaïne', maar heden is betrokkene abstinent, onder gecontroleerde omstandigheden. Hoewel geen sprake is van een floride psychotisch beeld, is psychotische achterdocht vrijwel voortdurend aanwezig. Daarbij is er ook sprake van forse formele denkstoornissen, desorganisatie en negatieve symptomen van schizofrenie. Dit beeld wordt verzwaard door betrokkenes zwakbegaafdheid. Betrokkenes copingvaardigheden zijn hierdoor zeer beperkt. Hierdoor is hij beperkt in het hanteren van probleemoplossende strategieën en wordt hij sterk beïnvloed door omgevingsfactoren. Spanningen kunnen snel toenemen en steken achterdochtige waanideeën al snel de kop op. Betrokkene heeft zelf weinig zicht op zijn (voor zijn begeleiders goed waarneembare) waarschuwingssignalen. Door al deze factoren is betrokkene voor het stabiele functioneren ten zeerste aangewezen op de aangeboden structuur binnen een TBS kader. Het is noodzakelijk dat deze vorm van risicomanagement wordt voortgezet. Met behulp van zijn
medicatie, de aangeboden structuur, een voorspelbare omgeving, laaggehouden stressfactoren en externe bijsturing heeft hij gedurende zijn behandeling voldoende controle over zijn agressieve impulsen kunnen houden. Het psychische evenwicht is wel broos.
Betrokkenes toestandsbeeld wordt aldus bepaald door zijn schizofrenie van het ongedifferentieerde type en zwakbegaafdheid. Zonder medicatie en externe structuur zou hij snel afglijden naar een toestand met (nog veel meer dan nu) psychotisch ingegeven angst voor derden, het hieruit voortvloeiend geweld, ernstige zelfverwaarlozing, waarbij middelengebruik op de loer ligt. Voor het laag houden van het recidiverisico is het van belang, dat betrokkene de nodige externe structuur, ondersteuning en medicatie continu heeft/gebruikt.
Het delictrisico is direct gekoppeld aan betrokkenes klinisch beeld - i.e. bij de toename
van een psychose wordt het risico hoog, en het zal verder worden vergroot door eventueel
druggebruik. Gezien de chronische aard van betrokkenes schizofrenie en vanwege het feit dat hij geen ziekte inzicht heeft, zal betrokkene blijvend afhankelijk zijn van de gestructureerde hulpverlening om het delictrisico te beperken. Het beëindigen van de TBS en het vervolgens tot stand brengen van een BOPZ kader wordt afgeraden. Er is geen garantie dat het BOPZ kader zou worden verlengd. Wat dat betreft beidt een TBS kader zekerheid voor de continuering van de noodzakelijke structuur en toezicht. Verder is het zo, dat binnen een BOPZ kader het toezicht en de snelheid van de reactie op decompensatie of op het zich niet houden aan voorwaarden lager is dan binnen het TBS kader. In geval van betrokkene zou dat kunnen leiden tot een psychotische decompensatie binnen een BOPZ kader, met alle gevolgen van dien. Verder is het zo dat tegenwoordig, binnen een BOPZ kader en in algemene psychiatrie, geen enkele garantie is dat klinische behandeling en verblijf kunnen worden voortgezet. Vooral de chronische verblijfsplekken worden tegenwoordig opgegeven en patiënten worden gedwongen om te verhuizen naar plekken met minder structuur en zorg. In casu betrokkene zou dit funest zijn. Vanwege al deze redenen wordt geadviseerd om TBS te verlengen. Vanwege het ontbreken van ziekte inzicht en vanwege betrokkenes grote kwetsbaarheid voor stressoren uit de omgeving, wordt geadviseerd om dwangverpleging te continueren en hem geen verantwoordelijkheid op te leggen voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. (…)
Er wordt geadviseerd om de TBS te verlengen met twee jaar.”