ECLI:NL:RBOBR:2014:5608

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
01/845427-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het telen van hennepplanten in een maïsveld

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het telen van hennepplanten. De verdachte was behulpzaam geweest bij het telen van 8013 hennepplanten in een maïsveld in Milheeze, door medeverdachten te vervoeren naar het veld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 7 juni 2014 betrokken was bij deze activiteiten. De verdachte heeft verklaard dat hij mensen naar het maïsveld heeft gebracht en hen daar heeft opgehaald, en dat hij hiervoor betaald kreeg. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als medeplichtige gekwalificeerd, maar niet als medepleger, en heeft hem vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan het telen van hennep. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de schaalgrootte van de teelt, de professionaliteit en het doel van de teelt, en heeft vastgesteld dat de verdachte op een professionele manier betrokken was bij de hennepteelt. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 200 uren opgelegd, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 257 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 maand voor een soortgelijk feit.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van normhandhaving. De verdachte had eerder al een voorwaardelijke gevangenisstraf gekregen voor een soortgelijk feit, wat meegewogen is in de strafmaat. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in het belang van de volksgezondheid en de bestrijding van georganiseerde criminaliteit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/845427-14
Parketnummer vordering: 20/000490-11
Datum uitspraak: 07 oktober 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 augustus 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 7 juni 2014 te Milheeze, in elk geval in de gemeente Gemert-Bakel, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) in de uitoefening van beroep en/of bedrijf, opzettelijk in/nabij een aan [slachtoffer] toebehorend maisveld een (grote) hoeveelheid van (ongeveer) 8.013 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 7 juni 2014 te Milheeze, in elk geval in de gemeente Gemert-Bakel, met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van beroep en/of bedrijf opzettelijk in/nabij een aan [slachtoffer] toebehorend maisveld heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad een (grote) hoeveelheid van (ongeveer) 8.013 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 7 juni 2014 te Milheeze, in elk geval in de gemeente Gemert-Bakel, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door voornoemde perso(o)n(en) met een (bestel)auto te vervoeren van/naar (de directe omgeving van) voornoemd maisveld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 20/000490-11 is aangebracht bij vordering van 22 september 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de Gerechtshof te
's-Hertogenbosch d.d. 4 april 2012. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
Gelet op de verklaringen van verdachte en diens medeverdachten en de waarnemingen van verbalisanten kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte vanaf half mei 2014 tot en met 7 juni 2014 samen met anderen hennep heeft geteeld in een maïsveld. Het ging daarbij om 8.013 hennepplanten, een grote hoeveelheid. De enorme schaalgrootte en de achterliggende organisatie maken dat een en ander in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft daarbij zeker drie maal mensen naar dat maïsveld gebracht en daar opgehaald en heeft hen aanwijzingen gegeven. Dat verdachte een grotere rol had dan medeplichtige, leidt de officier van justitie af uit de verklaringen van [medeverdachte 2], de analyse van de telefoon van verdachte en de opmerking in de agenda van verdachte. De officier van justitie acht daarmee het primair ten laste gelegde medeplegen van het telen van hennep wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. De verklaring van[medeverdachte 2] vindt de raadsvrouwe onbetrouwbaar, aangezien hij wisselend en onduidelijk heeft verklaard. Verdachte heeft alleen chauffeursdiensten verricht. Dit kan niet worden gezien als medeplegen zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid heeft ze zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bij de beoordeling van de tenlastelegging acht de rechtbank de volgende bewijsmiddelen van belang.
Op 3 juni 2014 zien verbalisanten een tray met hennepstekken aan de rand van een maïsveld buiten de bebouwde kom van Milheeze, gemeente Gemert-Bakel. In het maïsveld zien zij hennepplanten staan tussen de maïsplanten. Tussen de rijen maïs zien zij zowel volle als lege trays. In de dagen daarna is op verschillende tijdstippen gepost en is geconstateerd dat er maïsplanten uit de grond zijn getrokken en trays zijn verplaatst. Bij een postactie op 6 juni 2014 omstreeks 23.02 uur ziet verbalisant [verbalisant 1] een grijskleurige bestelauto het maïsveld naderen. Vervolgens zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een vijftal personen handelingen verrichten op het maïsveld. Deze handelingen bestonden uit planten, lege trays uitkloppen, wegbrengen en halen van trays met planten. Ze namen bij de bosrand trays met planten mee en liepen in een rij het maïsveld op. De voorste man trok om ongeveer elke tien meter een maïsplant uit de grond, waarna een van de volgende mannen daar een tray met planten neerzette. Rond 00.30 uur verlieten de mannen het maïsveld en werd hetzelfde voertuig gezien als waarmee de mannen waren afgezet. Vervolgens zijn de vijf mannen en de chauffeur, zijnde verdachte, aangehouden. [2]
Nader onderzoek aan het maïsveld heeft uitgewezen dat er tussen de maïsplanten 6603 hennepplanten stonden. Om de 1,5 tot 2 meter stond een hennepplantje waarvan de hoogte varieerde van 10 tot 20 centimeter. Verder zijn er in totaal nog 1410 hennepstekken aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 3] herkende de hennepplantjes en stekjes ambtshalve aan hun specifieke uiterlijke kenmerken en specifieke geur als hennep. [3]
Het maïsveld behoorde toe aan [slachtoffer]. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het tijdsbestek van een aantal dagen in totaal drie nachten mensen naar het maïsveld heeft gebracht en later weer heeft opgehaald. Hij wist wel dat zij daar hennepplanten gingen planten. Afgesproken werd telkens dat hij de mensen bij de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] zou ophalen, hen zou wegbrengen naar het maïsveld en hen na een aantal uren weer zou ophalen. De bus is hem ter beschikking gesteld door de mensen die hem benaderd hebben. Per keer kreeg hij daar 100 euro voor. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 5] zegt benaderd te zijn door medeverdachte [medeverdachte 1] met de vraag of hij wilde helpen, naar later bleek met het planten van hennepplanten. Hij heeft op 28 mei, 4 juni en 6 juni 2014 geholpen door maïsplanten uit de grond te trekken. De eerste keer heeft hij 100 euro ontvangen. Verdachte was bestuurder van het busje waarmee ze naar het maïsveld gingen. [6] Ook medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij op 28 of 29 mei 2014 en op 4 en 6 juni 2014 met anderen hennepplanten heeft geplant in het maïsveld. Telkens werd er vertrokken vanaf het huis van medeverdachte [medeverdachte 1] in Boxmeer. Ze werden telkens opgehaald door dezelfde chauffeur in dezelfde grijze bus. [7] Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft aangegeven dat hij door medeverdachte [medeverdachte 1] gevraagd is om te helpen met het planten van hennepplanten. [medeverdachte 1] heeft hem ook geïnstrueerd. Hij heeft een aantal keren geholpen en is daar eenmaal voor betaald. Telkens werd hij opgehaald door dezelfde chauffeur. [8]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte niet te kwalificeren is als medepleger. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is aan het samen met anderen telen van een grote hoeveelheid van 8013 hennepplanten in een maïsveld in de periode van 28 mei 2014 tot en met 7 juni 2014.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat gesproken kan worden van het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet. De rechtbank neemt daarbij de schaalgrootte van de teelt (de grote hoeveelheid aangetroffen hennepplanten en –stekken), de mate van professionaliteit en het doel van de teelt (om geldelijk gewin te verkrijgen) in aanmerking. De professionaliteit van de teelt leidt de rechtbank af uit het feit dat de hennepstekken reeds op trays in het maïsveld klaarstonden, dat er in verschillende nachten telkens een groep planters naar het maïsveld is vervoerd om de hennepstekken te planten, waarbij telkens op eenzelfde plek verzameld werd en dat er bij het planten van de hennepstekken een vaste werkwijze gehanteerd werd. Tevens zijn er afspraken gemaakt over betalingen.
Dat verdachte niet wist om welke hoeveelheid hennepplanten het precies ging, doet aan het voorgaande niet af. Verdachte heeft een aantal keer een vijftal personen naar het maïsveld gebracht. Deze personen werkten daar enkele uren, waarna verdachte ze weer ophaalde. Gezien de tijd die de vijf personen daar doorbrachten, had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat het om een grote hoeveelheid hennepplanten ging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer onbekend gebleven personen op tijdstippen in de periode van 28 mei 2014 tot en met 7 juni 2014 te Milheeze, in elk geval in de gemeente Gemert-Bakel, met elkaar, in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk in/nabij een aan [slachtoffer] toebehorend maïsveld hebben geteeld een grote hoeveelheid van 8.013 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 28 mei 2014 tot en met 7 juni 2014 te Milheeze, in elk geval in de gemeente Gemert-Bakel, althans in Nederland, meermalen opzettelijk behulpzaam is geweest, door voornoemde personen met een bestelauto te vervoeren van/naar (de directe omgeving van) voornoemd maïsveld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist:
  • een gevangenis voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
  • volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft de rechtbank verzocht te volstaan met oplegging van de maximale werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte is medeplichtig geweest aan het op een professionele manier telen van een grote hoeveelheid hennep. Het is algemeen bekend dat hennep gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. De hennepteelt is bovendien steeds meer het werkterrein geworden van de zware, georganiseerde criminaliteit. Verdachte heeft bijgedragen aan het in stand houden van deze handel in hennep.
Verdachte is blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie in 2012 veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 3, onder B, van de Opiumwet. Daarbij was eveneens sprake van een grote hoeveelheid hennep. Aan verdachte is toen een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren en een forse werkstraf opgelegd. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een soortgelijk feit te plegen. Bovendien heeft verdachte dit feit gepleegd in de proeftijd van eerdergenoemde veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van een taakstraf passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van 270 dagen, onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Tevens zal aan verdachte een taakstraf van 200 uren opgelegd worden.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 20/000490-11.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een eenzelfde strafbaar feit heeft schuldig gemaakt als waarvoor de voorwaardelijke straf is opgelegd. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan, zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Anders dan de raadsvrouwe heeft betoogd, ziet de rechtbank geen reden de gevangenisstraf om te zetten naar een werkstraf.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van subsidiair:
Medeplichtigheid aan het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van subsidiair:
Taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
Gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 257 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 20 juni 2014 reeds geschorst.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 4 april 2012, gewezen onder parketnummer 20/000490-11, te weten
gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers-de Jong, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. W.J.M. Fleskens, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 7 oktober 2014.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, Afdeling Gemert-Laarbeek, met registratienummer PL2200-2014076464, afgesloten op 8 juli 2014.
2.Relaas van verbalisanten[verbalisant 1], [verbalisant 4], [verbalisant 2] en [verbalisant 5] d.d. 8 juni 2014 (p. 135-137).
3.Relaas van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 7 juni 2014 (p. 116-117) en de ruimlijst hennep (p. 127-127a).
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 7 juni 2014 (p. 112).
5.Erkennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 september 2013.
6.Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] d.d. 7 en 8 juni 2014 (p. 193-198).
7.Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] d.d. 7 en 8 juni 2014 (p. 185-192).
8.Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 7 en 8 juni 2014 (p. 199-210).