ECLI:NL:RBOBR:2014:5549

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
01/845172-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met inbussleutel in Eindhoven

Op 1 oktober 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak was aanhangig gemaakt na een incident op 9 maart 2014 in Eindhoven, waarbij de verdachte met een aan een stuk touw bevestigde inbussleutel het hoofd van het slachtoffer zou hebben geslagen. Tijdens de zittingen op 20 juni en 17 september 2014 heeft de rechtbank de verklaringen van de aangever, getuigen en de verdachte zelf gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het primair ten laste gelegde, namelijk poging tot doodslag, had gepleegd. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard, gezien de zwaarte van de inbussleutel en de wijze van gebruik. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte een klinische behandeling diende te ondergaan bij De Woenselse Poort gedurende maximaal 12 maanden. Tevens werd een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 2 maanden gevangenisstraf ten uitvoer gelegd. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, maar vond de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaarwegend genoeg om een substantiële straf op te leggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845172-14
Parketnummer vordering: 03/703067-12
Datum uitspraak: 01 oktober 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op[1990],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juni 2014 en 17 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 mei 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 maart 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet met een aan een stuk touw bevestigde (groot model)
inbussleutel, (met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 maart 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
aan een stuk touw bevestigde (groot model) inbussleutel (met kracht) tegen het
hoofd van die [slachtoffer] te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 maart 2014 te Eindhoven opzettelijk mishandelend
[slachtoffer] met een vuist en/of met een aan een stuk touw bevestigde (groot
model) inbussleutel heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 03/703067-12 is aangebracht bij vordering van 12 september 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Limburg d.d. 12 april 2013. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte
primairis ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de subsidiair tenlastegelegde “poging tot zware mishandeling” wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaring van de aangever [slachtoffer], de getuige [getuige] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden, nu onduidelijk is hoe en met welke kracht er door verdachte geslagen is. Voorts is onduidelijk waar het slachtoffer geraakt is, nu hij zelf stelt door een massief voorwerp op zijn wang geraakt te zijn, maar ook letsel achter zijn oor heeft. De raadsman acht een eenvoudige mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht, gelet op de aangifte door [slachtoffer] [2] , de getuigenverklaring van[getuige] [3] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting [4] , wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 maart 2014 te Eindhoven de aangever opzettelijk met een aan een stuk touw bevestigde inbussleutel [5] tegen het hoofd heeft geslagen.
Anders dan de verdediging, maar met de officier van justitie kwalificeert de rechtbank deze gedraging als een “poging tot zware mishandeling”.
De rechtbank overweegt daartoe dat, hoewel niet vast staat hoe hard verdachte exact met het touw met daaraan de inbussleutel geeft gezwaaid, naar algemene ervaringsregels gezegd kan worden dat door deze op het hoofd gerichte zwaai, in combinatie met de lengte van het touw en de zwaarte van de inbussleutel (ter terechtzitting verklaarde de officier van justitie dat hij de inbussleutel door de politie had laten wegen en dat deze 128,58 gram weegt), een aanmerkelijke kans bestond dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan aan het hoofd van aangever. De rechtbank denkt daarbij aan blijvend letsel aan de oren en/of ogen. Door op voornoemde manier te handelen heeft verdachte bewust die kans aanvaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Subsidiair:
op 9 maart 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
aan een stuk touw bevestigde groot model inbussleutel met kracht tegen het
hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek conform het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Als bijzondere voorwaarde dient reclasseringstoezicht opgelegd te worden, ook indien dit inhoudt een (bij voorraad uitvoerbare) klinische behandeling bij F.P.K. De Woenselse Poort te Eindhoven voor de duur van 12 maanden (of zoveel korter als nodig wordt geacht, zulks ter beoordeling van de geneesheer-directeur van de kliniek).
De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf dient deels te worden toegewezen in de vorm van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Ten aanzien van de resterende voorwaardelijk opgelegde straf dient de proeftijd met één jaar verlengd te worden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op het vrijspraakverweer ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde dient de straf lager te zijn dan de eis van de officier van justitie. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit de verdediging dat volstaan kan worden met de verlenging van de proeftijd met één jaar.
De verdediging kan zich geheel vinden in het reclasseringstoezicht en de opname in F.P.K. De Woenselse Poort, zoals door de officier van justitie geëist.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Het geweld moet een grote indruk op het slachtoffer hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog lang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld tot een forse gevangenisstraf.
Daarbij komt dat verdachte het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van deze eerdere veroordeling.
Verdachte verkeerde tijdens het plegen van het feit bovendien onder invloed van alcohol en verdovende middelen, waarvan hij de gecombineerde negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij die stoffen toch gebruikt.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door drs. M.H.C.C. Nieuwhof (klinisch psycholoog) en drs. B.Y. van Toorn (GZ-psycholoog) van 8 mei 2014 blijkt, dat het door hem gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te noemen duur.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen de hierna te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – onbehandeld – opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht bepalen, dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 03/703067-12.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van veroordeelde, ziet de rechtbank aanleiding te gelasten dat slechts een - hieronder te bepalen - gedeelte van de gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank acht het van belang dat deze gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd voordat verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarden in een kliniek wordt opgenomen.
De rechtbank zal ten aanzien van het restant van de reeds eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf de vastgestelde proeftijd verlengen met één jaar met handhaving van de reeds gestelde bijzondere voorwaarde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 14e 24, 27, 33, 33a, 45, 302.

DE UITSPRAAK

T.a.v. primair:
Vrijspraak
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. subsidiair:
Poging tot zware mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende (bijkomende) straffen.
T.a.v. subsidiair:
Gevangenisstrafvoor de duur van
12 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan
4 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen
die worden gegeven door de reclassering, ook indien dit inhoudt een klinische
behandeling bij FPK De Woenselse Poort GGzE gedurende 12 maanden (of zoveel
korter als verantwoord wordt geacht, zulks ter beoordeling van de geneesheer-directeur van de kliniek);
- dat veroordeelde zich (uiterlijk) op de vijfde dag na afloop van zijn
detentie zal melden bij Novadic-Kentron Reclassering, Dr. Poletlaan 74-76, 5626 NC
Eindhoven, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen
periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden
zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde
voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit
te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: een stuk touw.

Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het
onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Last tot tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Limburg d.d. 12 april 2013, gewezen onder parketnummer 03/703067-12, te weten:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
twee (2) maanden.
Verstaat dat de gevangenisstraf uitgezeten wordt vóórdat verdachte opgenomen wordt in FPK De Woenselse Poort te Eindhoven.
Ten aanzien van het overige deel van de voorwaardelijk opgelegde straf:
Verlenging van de proeftijd met één (1) jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 1 oktober 2014.
Mr. Verheggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal (opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren) van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, regionaal Flexteam met registratienummer PL2204-2014032140, afgesloten d.d. 10 maart 2014, aantal doorgenummerde bladzijden 38 + 5 ongenummerde bladzijden.
2.Aangifte door [slachtoffer], blz. 15-16
3.Verklaring getuige [getuige] blz. 1-2
4.Verklaring verdachte ter zitting van 17 september 2014
5.Kennisgeving van inbeslagneming blz. 20 en proces-verbaal aanhouding blz. 27