ECLI:NL:RBOBR:2014:5548

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
01/849696-08
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde met zedendelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die eerder op 20 september 2011 ter beschikking was gesteld. De officier van justitie had op 4 augustus 2014 verzocht om verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar, wat werd behandeld tijdens een openbare zitting op 17 september 2014. De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman mr. H.M.W. Daamen, en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van de kliniek, waarin werd gesteld dat de terbeschikkinggestelde een 52-jarige man is met een persoonlijkheidsstoornis en seksuele deviatie, die veroordeeld is voor ontucht met minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde goed meewerkt aan zijn behandeling, maar dat er nog steeds sprake is van seksuele problematiek en dat hij langdurige begeleiding en toezicht nodig zal hebben. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen toegewezen, omdat de veiligheid van anderen dit eist. De rechtbank heeft geoordeeld dat een verlenging van slechts één jaar niet voldoende zou zijn, gezien de ernst van de situatie en de noodzaak voor verdere behandeling en resocialisatie. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/849696-08
Uitspraakdatum: 1 oktober 2014

Beslissing verlenging terbeschikkingstelling

Beslissing in de zaak van:

[terbeschikkinggestelde],

geboren te [geboorteplaats] op [1961],
verblijvende in de [kliniek].

Het onderzoek van de zaak.

Bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 september 2011 is betrokkene ter beschikking gesteld.
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 4 augustus 2014 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaar.
Deze vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2014.
Hierbij zijn de officier van justitie, de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman mr. H.M.W. Daamen gehoord. Van het ter zitting horen van de op juiste wijze opgeroepen, doch met bericht van verhindering niet verschenen deskundige is, gehoord de officier van justitie en gehoord de verdediging, afgezien.
In het dossier bevinden zich onder andere:
  • het advies van de kliniek, opgemaakt en ondertekend door mw. E.P.M.T. Brouns (psychiater en plv.-hoofd van de inrichting waar betrokkene verblijft), d.d. 3 juli 2014;
  • de omtrent de terbeschikkinggestelde gehouden wettelijke aantekeningen;
  • het persoonsdossier van terbeschikkinggestelde.

De beoordeling.

De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van: “met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd” en “ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd”
en “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen en een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is betrokken, vervaardigen, verspreiden en in bezit hebben”, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eiste. De hiervoor genoemde misdrijven betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

In voornoemd advies is onder meer het navolgende gesteld:

“Betrokkene is een thans 52-jarige, gemiddeld intelligente man die veroordeeld is voor ontucht met meerdere hem bekende (pre)puberale kinderen (inclusief zijn eigen kinderen). Hij verblijft sinds september 2012 in de [kliniek]. Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met overwegend antisociale en borderline kernmerken. Hiernaast is sprake van seksuele deviatie in de vorm van verhoogde seksuele preoccupatie ten tijde van de delicten (hyperseksualiteit) en pedofilie, niet-exclusieve type. Zijn voornaamste gerichtheid is op mannen en op personen wier seksualiteit in de beginfase van ontwikkeling staat (hebefilie). Gedurende zijn verblijf in de [kliniek] heeft betrokkene in het kader van assessment goed meegewerkt aan een delict analyse, een seksuele anamnese, psychodiagnostisch onderzoek, en afname van het PCL-R interview. Hij is in april 2013 overgeplaatst naar de huidige behandelafdeling, waar hij zijn dagprogramma met werk, onderwijs, en diverse therapieën (individuele psychotherapie, dramatherapie, vaardigheidstraining, creatieve therapie) zelfstandig en trouw volgt. Betrokkene stelt zich begeleidbaar op en veroorzaakt nauwelijks incidenten. Ten aanzien van de delicten valt wel op dat betrokkene deze nog (deels) ontkent, bagatelliseert, en vergoelijkt. De cognitieve vervormingen en afweer die hier debet aan lijken worden teruggezien in de naïeve houding van betrokkene ten aanzien van zijn huidige partnerrelatie met een pedofiele dader wiens delicten maatschappelijk en politiek gezien zeer gevoelig liggen. Betrokkene ontleent hier identiteit aan, en lijkt de relatie op een wat kinderlijke wijze te idealiseren zonder de problematische aspecten ervan in het totaalbeeld te kunnen integreren.
Begin dit jaar (2014) is begeleid verlof aangevraagd. Op de afdeling verhoudt betrokkene zich correct en hij werkt goed mee aan het risicomanagement (o.a. psychotherapie ter monitoring van seksualiteitsbeleving, vroeg signalering). Begeleid verlof dat op dit moment nog ter beoordeling op het departement ligt vormt de eerste stap in een geleidelijk resocialisatietraject, en heeft tot doel betrokkene in een rustig tempo weer te laten deelnemen aan maatschappelijke processen, te toetsen hoe hij omgaat met meer vrijheden. Betrokkene onderschrijft deze doelstellingen, maar hij heeft hiernaast de wens om met begeleid verlof zijn partner te kunnen bezoeken in PPC Vught. Het behandelteam hoopt de komende periode met deze verloven te kunnen starten. Resocialisatie zal worden vormgegeven door een gefaseerde en rustige uitbreiding van vrijheden, te beginnen met begeleid verlof. Het verdere verloop van behandeling en resocialisatie zal moeten uitwijzen welk einddoel het meest passend en verantwoord is. De verwachting is hierin wel dat betrokkene langdurig een bepaalde mate van begeleiding en toezicht nodig zal blijven hebben, bijv. RIBW-begeleiding. Er is overeenstemming met betrokkene wat betreft langdurige begeleiding en toezicht. Het gehele traject (zowel de inhoudelijke behandeling als toetsing van vaardigheden buiten de kliniek) zal nog geruime tijd in beslag nemen en naar verwachting zeker de termijn van 2 jaar overschrijden. De stoornis is nog onverminderd aanwezig. Er is nog steeds sprake van seksuele problematiek en betrokkene heeft nog weinig inzicht in deze problematiek. Verdere bewerking van de cognitieve
vervormingen zal nog geruime tijd in beslag nemen. Mocht u besluiten om de TBS maatregel te verlengen dan maatregel adviseren wij de maatregel met 2 jaar te verlengen.”
De officier van justitie heeft, gelet op hetgeen in bovengenoemd rapport is beschreven en ter zitting aan de orde is gekomen, gepersisteerd bij de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met twee jaar. De kernproblematiek is nog aanwezig en zal nog geruime tijd moeten worden bewerkt.
Op de in zijn pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman verzocht om de terbeschikkingstelling niet met twee doch met slechts één jaar te verlengen.
De raadsman is de mening toegedaan, dat zijn cliënt goed meewerkt aan zijn behandeling en dat het vluchtgevaar als laag wordt ingeschat. De kliniek heeft zich tot nu toe onvoldoende ingespannen om zo spoedig mogelijk weer afscheid te nemen van de terbeschikkinggestelde. De terbeschikkinggestelde heeft recht op behandeling. Hij heeft inmiddels al zijn zesde behandelcoördinator en mede hierdoor heeft het traject al zeker een half jaar vertraging opgelopen. Ook wat betreft het verloftraject schiet de behandeling niet op. Het is dan ook goed de horizon van de terbeschikkinggestelde, maar vooral ook van de kliniek, te verkorten van twee naar één jaar. De wetenschap dat er binnen het jaar weer verantwoording moet worden afgelegd over de voortgang van de behandeling zal, aldus de raadsman, hopelijk voor de kliniek een prikkel tot meer voortvarendheid zijn.
De rechtbank heeft van de zijde van de verdediging vernomen dat er aanwijzingen zijn dat de behandeling vertraging heeft opgelopen en dat deze vertraging deels aan de kliniek te wijten is. Er is ter zitting geen aan de kliniek verbonden deskundige verschenen om hierop een reactie te kunnen geven. Er vanuit gaande dat het juist is dat de terbeschikkinggestelde inmiddels toe is aan zijn zevende behandelcoördinator, gaat de rechtbank er vanuit dat de kliniek zich zal inzetten voor een zorgvuldige en bestendige behandeling.
De rechtbank verenigt zich met het advies van voornoemde inrichting. Gelet op de tijd die behandeling nog in beslag zal nemen acht de rechtbank een verlenging voor de duur van één jaar niet aan de orde.
Gelet op het vorenstaande, gezien artikel 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist.

DE BESLISSING

De rechtbank:
verlengt de termijn gedurende welke [terbeschikkinggestelde] ter beschikking is gesteld met twee jaar.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2014.