ECLI:NL:RBOBR:2014:5511

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
01/865042-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van verkrachting met terbeschikkingstelling en gevangenisstraf

Op 26 september 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 maart 2014 in Eindhoven, door middel van geweld en bedreiging, het slachtoffer heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte ontkende de verkrachting, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer logisch en consistent waren, en dat het forensisch bewijs de verklaringen ondersteunde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verkrachting en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met terbeschikkingstelling en bevel tot verpleging. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor zeden- en geweldsdelicten, evenals met de gedragsdeskundige rapportages die wezen op een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een hoog risico op herhaling van delictgedrag. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, ter hoogte van € 3.697,50, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de impact op het slachtoffer, zwaar wogen in de beslissing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865042-14
Datum uitspraak: 26 september 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1970],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juni 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2014 te Eindhoven door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan
van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte:
- meermalen althans éénmaal het naakte lichaam van [slachtoffer] betast en/of
- meermalen althans éénmaal één of meer van zijn vinger(s) in de vagina van

[slachtoffer] gebracht en/of

- [slachtoffer] gekust op de wang, mond, nek en/of
- getracht zijn penis in de vagina van [slachtoffer] te brengen,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- [slachtoffer] heeft belet de kamer te verlaten en/of
- [slachtoffer] met kracht heeft vastgepakt en/of
- tegen [slachtoffer] gezegd heeft "je gaat nergens naartoe, ik ben een psychopaat"

en/of

- heeft geëist dat [slachtoffer] al haar kleren uit zou doen en/of
- [slachtoffer] aan haar haren heeft getrokken en/of [slachtoffer] in haar gezicht heeft geslagen,
en/of (aldus) voor [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
art 242 Wetboek van Strafrecht

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van verkrachting door verdachte. Deze verkrachting zou hebben plaatsgevonden op 15 maart 2014 in een studentenhuis gelegen aan [adres] te Eindhoven, alwaar aangeefster en verdachte beiden een kamer bewoonden. Verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft verkracht. Verdachte ontkent niet dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, althans hij kan zich dit niet meer herinneren, maar hij ontkent wel dat deze handelingen plaatsvonden tegen de wil van aangeefster en dat daarbij door hem geweld is gebruikt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van aangeefster wordt bevestigd door de uitkomsten van het onderzoek door het NFI en past in het beeld dat verbalisanten en getuigen schetsen van de situatie ter plekke, terwijl verdachte daar geen redelijke verklaring tegenover zet.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier kan worden gevonden voor het ten laste gelegde, inhoudende seksuele handelingen tegen de wil van aangeefster. Er is wel bewijs voor lichamelijk contact tussen aangeefster en verdachte, maar niet voor de onvrijwilligheid en al helemaal niet voor het door aangeefster gestelde en ook ten laste gelegde geweld dat door verdachte zou zijn gebezigd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar en niet geloofwaardig moeten worden geacht en dat verdachte het ten laste gelegde ontkent.
Het oordeel van de rechtbank [1] .
De verklaringen van aangeefster zijn logisch en consistent. Dit geldt voor alle wezenlijke onderdelen wanneer de eerste verklaring (free recall) [2] , de (definitieve) aangifte [3] en de inhoud van de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris worden vergeleken. Het gedrag van aangeefster onmiddellijk nadat zij de woning nagenoeg naakt en gillend is uit gevlucht, is passend voor iemand die een ingrijpend voorval heeft meegemaakt [4] . Zo kwam het ook over op getuigen die aangeefster daar zien en proberen met haar in contact te komen. Ook de omstandigheid dat zij het (verder) lege huis pas (gillend) ontvlucht op het moment dat zij weet dat haar vriend bij de voordeur staat, is logisch te noemen, en past bij de inhoud van de verklaringen van aangeefster. De rechtbank neemt daarbij aan dat de verbale en fysieke agressie van verdachte ten opzichte van aangeefster hun uitwerking op (het gedrag van) aangeefster niet hadden gemist. Van enige wrok of negatieve houding van aangeefster voorafgaand aan de gebeurtenis is de rechtbank niet gebleken. Veelzeggend is in dit verband de uitlating die aangeefster doet tegenover [getuige 1], nadat deze getuige onder- en bovenkleding heeft gegeven aan aangeefster. Getuige verklaart dat aangeefster iets zei in de geest van “dat ze al langere tijd in het pand woonde en dat de jongen waarmee nu de problemen waren ontstaan eerder aardig tegen haar was geweest.”
De resultaten van het forensisch technisch onderzoek bevestigen dat verdachte met zijn vinger(s) in de vagina van aangeefster is geweest. Dit volgt uit de combinatie van het aantreffen op de vingers van verdachte van het DNA-profiel van aangeefster als enige vrouwelijke DNA-profiel en de aanwijzing dat dit DNA (deels) afkomstig is van huidcellen en vaginale cellen. [5]
De politieambtenaren die omstreeks 12.35 uur ter plaatse komen beschrijven de situatie ter plaatse en de toestand waarin verdachte zich bevindt. In de kamer van verdachte stond de televisie aan en was een pornofilm te zien. Verdachte probeerde de televisie uit te zetten of op een ander kanaal te zetten. Verdachte rook naar alcohol, en maakte een dronken indruk. De politie beschrijft dat [verdachte] met dubbele tong sprak, onvast ter been was en dat hij ongecontroleerde bewegingen maakte. Verder stond zijn broek open, had hij geen onderbroek aan, en was zijn penis te zien. [6] Het gedrag van [verdachte] is, kort nadat aangeefster het huis is uit gevlucht, zowel fysiek als verbaal agressief. Dit zowel naar de vriend van aangeefster als ten opzichte van andere getuigen. Ook ten opzichte van de politie uit verdachte dreigende taal. [7] De rechtbank kent tevens bewijsbetekenis toe aan het gedrag van [verdachte] op 15 maart 2014 omstreeks 16.00 uur, wanneer een medewerker van de Forensiche en Technische afdeling van de politie Brabant-Oost sporen wil veiligstellen aan het lichaam van verdachte, een en ander in opdracht van de officier van justitie. [verbalisant 1] zag dat verdachte zijn rechterhand onder zijn T-shirt stopte en onder zijn oksel begon te wrijven. [8] Verdachte is ter zitting gevraagd naar een verklaring voor dit gedrag, maar hij was niet bereid een redelijke verklaring te geven.
Verdachte verklaart verder wisselend en tegenstrijdig. In een aantal verklaringen ontkent hij (elke) seksuele gedraging(en) ten opzichte van aangeefster, in latere verklaringen geeft hij aan dat hij “het door de alcohol niet meer weet”. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte niet geloofwaardig. Voor de stelling van de verdediging als zou aangeefster vrijwillig seksueel contact hebben gehad met verdachte, is geen enkele steun te vinden in het dossier. Bij dit alles betrekt de rechtbank de omstandigheid dat aangeefster gelijktijdig met het tegen haar gepleegde strafbare feit een afspraak had gemaakt met haar vriend, en dat deze vriend ongerust naar de woning van aangeefster kwam omdat aangeefster niet was verschenen op de afspraak en niet reageerde op telefoontjes van haar vriend. Een dergelijke samenloop met vrijwillig seksueel contact tussen aangeefster en verdachte acht de rechtbank volstrekt onwaarschijnlijk.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard en aldus dat sprake was van verkrachting.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 15 maart 2014 te Eindhoven door geweld en een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte:
- het naakte lichaam van [slachtoffer] betast en
- vingers in de vagina van [slachtoffer] gebracht en
- [slachtoffer] gekust op de wang, mond, nek en
- getracht zijn penis in de vagina van [slachtoffer] te brengen,

en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid en die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte:

- [slachtoffer] heeft belet de kamer te verlaten en
- [slachtoffer] met kracht heeft vastgepakt en
- tegen [slachtoffer] gezegd heeft "je gaat nergens naartoe, ik ben een psychopaat" en
- heeft geëist dat [slachtoffer] al haar kleren uit zou doen en
- [slachtoffer] aan haar haren heeft getrokken en [slachtoffer] in haar gezicht heeft geslagen,

en aldus voor [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit twee eerdere seksuele delicten blijken en ook diverse geweldsdelicten waarvoor verdachte nog in een proeftijd liep, alsmede met de gedragsdeskundige rapportages. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de gedragsdeskundigen hebben gerapporteerd dat verdachte leed aan een stoornis ten tijde van het plegen van het delict en dat sprake is van een aanzienlijk (psychiater) dan wel hoog (psycholoog) risico op herhaling van een seksueel delict. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de maatschappij beschermd dient te worden tegen het delictgedrag van verdachte.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van 2 jaar op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de gedragsdeskundigen en de reclassering adviseren in de richting van afstraffing en dat het volstrekt onduidelijk is op grond waarvan de officier van justitie een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging vordert.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Specifiek
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Hij heeft zijn huisgenote, met wie hij een vriendschappelijke relatie had, gevraagd naar zijn kamer te komen. Eenmaal daar heeft hij haar belet de kamer te verlaten en haar verkracht. Het slachtoffer voelde zich erg bang en hulpeloos. Pas na geruime tijd is het haar gelukt de kamer te ontvluchten. Verdachte heeft hiermee een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, haar lichamelijke integriteit aangetast en haar vertrouwen in hem ernstig beschaamd. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Strafverzwarende omstandigheden
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor zeden- en geweldsdelicten werd veroordeeld en dat hij het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Strafmatigende omstandigheden
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat uit de gedragsdeskundige rapportages opgemaakt door respectievelijk dr. R.J. Verkes en drs. C.G. Huisman, beiden psychiater, d.d. 16 juni 2014 en drs. M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog, d.d. 13 juni 2014 blijkt, dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in verminderde respectievelijk licht verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
De beslissing
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.
De rechtbank wijst af het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Op 16 juni 2014 hebben de psychiaters dr. R.J. Verkes en drs. C.G. Huisman een rapport omtrent verdachte uitgebracht.
De conclusie en het advies luiden:
“Betrokkene lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met enkele kenmerken van psychopathie. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van genoemde persoonlijkheidsstoornis. De antisociale persoonlijkheidsstoornis met enkele kenmerken van psychopathie in combinatie met de alcoholintoxicatie, met als gevolg een verder verminderde impulscontrole, heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde. Dit geschiedde in enige mate. Wij adviseren tot verminderde toerekeningsvatbaarheid”.
“Concluderend stellen wij op grond van klinisch oordeel aangevuld met de score op de SVR-20 dat er een aanzienlijk risico bestaat op herhaling van een seksueel delict”.
“Betrokkene acht zich niet schuldig aan het ten laste gelegde. Daarbij komt dat een antisociale persoonlijkheidsstoornis niet goed te behandelen is. Behandeling van betrokkenes psychopathologie op een dusdanige manier dat het risico op het optreden van een recidive delict (voorzover bewezen) substantieel afneemt, is naar de mening van de ondergetekenden niet goed mogelijk. Advies is dan ook om hem bij vonnis geen behandeling op te leggen, tenzij uw College van oordeel is dat de maatregel van terbeschikkingstelling als beschermingsmaatregel in deze zaak al op zijn plaats is. Volgens ons klinisch oordeel en volgens het gebruikte risicotaxatieinstrument is de kans op hernieuwd seksueel geweld immers aanzienlijk”.
Op 13 juni 2014 heeft de psycholoog drs. M.M.F. van Casteren een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
“Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische kenmerken. Deze persoonlijkheidsstoornis bestaat al geruime tijd en was derhalve ook al aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde”.
De persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde in enige mate.
“Het lijkt erop dat betrokkene zijn eigen behoefte aan seks op het slachtoffer geprojecteerd heeft en weinig oog had voor haar gevoelens en rechten. Door zijn persoonlijkheidsstoornis is hij geneigd anderen instrumenteel te gebruiken en staat hij nauwelijks stil bij de impact van zijn gedrag op de ander. Mogelijk voelde hij zich afgewezen en gekrenkt door eerdere afwijzingen van het slachtoffer om seks met hem te hebben. Door de overmatig inname van alcohol is de toch al gebrekkige impulscontrole nog verder aangetast. Gezien de doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in het denken, voelen en handelen van betrokkene ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen, wordt geadviseerd hem als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Bij deze overweging zijn vooral de narcistische kenmerken meegewogen. De alcoholintoxicatie is hierbij niet meegewogen omdat betrokkene geacht wordt op de hoogte te zijn van de ontremmende invloed van alcohol op zijn gedrag”.
“Samenvattend wordt het gevaar op toekomstig (seksueel en andersoortig) delictgedrag ingeschat op hoog. Zwaarwegend daarbij zijn het gebrek aan empathie en berouw, de aanpassingsproblemen die betrokkene laat zien waardoor hij in maatschappelijk opzicht gemarginaliseerd is, het externaliseren van de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en de noodzaak van begeleiding of behandeling niet inzien waardoor eerdere begeleidings- en behandeltrajecten vastgelopen zijn. Betrokkene heeft een lang strafblad en was pas kort uit detentie toen hij voor het huidige ten laste gelegde werd aangehouden”.
“Een behandeling wordt momenteel niet haalbaar geacht. Mocht toch tot een klinische behandeling besloten worden dan is een gedwongen kader aangewezen gezien de houding van betrokkene. Gedacht kan worden aan het kader van de bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf of aan het kader van een TBS met voorwaarden gezien de ernst van het ten laste gelegde, de uitgebreide justitiële voorgeschiedenis en de hoge recidivekans. Het kader van een TBS met voorwaarden zou bij het zich niet houden aan de voorwaarde van behandeling een behandeling veiligstellen, terwijl bij een kader van bijzondere voorwaarden enkel tot detentie zou kunnen worden overgegaan, wat in het verleden niet tot enige gedragsverandering heeft geleid”.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. De rechtbank heeft daarbij mede gelet op de eerdere veroordelingen van verdachte voor zeden- en geweldsmisdrijven, de houding van verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit, dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen, de ernst van zijn problematiek, het ontbreken van ziekte-inzicht en de aanzienlijke tot hoge kans op een nieuw seksueel delict.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Gelet op de aard van de problematiek van verdachte die volgens de gedragsdeskundigen moeilijk te behandelen is, houdt de rechtbank er sterk rekening mee dat een lange behandelduur noodzakelijk is. Daarom zal de rechtbank een kortere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van een kortere gevangenisstraf en de terbeschikkingstelling met verpleging met naar verwachting een aanzienlijke (behandel)duur de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Gelet op de verwachte duur van de terbeschikkingstelling met verpleging acht de rechtbank het opleggen van een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] zoals door de officier van justitie is gevorderd niet opportuun. De rechtbank zal dan ook geen contactverbod opleggen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te weten een bedrag van € 3.701,50 met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de materiële schade voor zover dit betrekking heeft op kosten voor behandeling door een psycholoog af te wijzen. De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij een verzoek tot vergoeding van deze kosten kan indienen bij haar ziektekostenverzekering.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in haar vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van rechtstreekse schade, aangezien er al eerder psychische problemen bestonden. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de immateriële schade niet is onderbouwd en in een civiele procedure zou moeten worden behandeld.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de kosten voor behandeling door een psycholoog dat het de benadeelde partij vrij staat te kiezen om genoemde kosten in te dienen bij haar zorgverzekeraar of een vergoeding te vragen in het kader van onderhavige procedure. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat de vergoeding niet enkel geldt voor de feitelijke verkrachting, maar de rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheden van het geval. [slachtoffer] verbleef pas kort in Nederland, zij was ver van huis en haar familie. De verkrachting gebeurde onverwacht, er was sprake van een bruut optreden, terwijl zij verdachte vertrouwde. Als gevolg van de verkrachting is [slachtoffer] verhuisd en heeft een achterstand opgelopen op school. Alles overwegende vindt de rechtbank het gevorderde bedrag passend en zal dit dan ook toewijzen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal een klein gedeelte van de vordering afwijzen, aangezien het totaal van de gevorderde bedragen ter zake van materiële schade lager is dan vermeld op het voegingsformulier, namelijk € 97,50 in plaats van € 101,50.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 242.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

verkrachting

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
Gevangenisstrafvoor de duur van
2 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.

Maatregel van schadevergoeding van € 3.697,50 subsidiair 46 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]van een bedrag van € 3.697,50 (zegge: drieduizendzeshonderd-zevenennegentig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 46 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 3.600,00 immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 97,50 materiële schadevergoeding (post telefoonkosten ad € 2,50 en post psycholoog ad € 40,00 en post verhuiskosten ad € 55,00). De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalings-verplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 3.697,50 (zegge: drieduizendzeshonderdzevenennegentig euro en vijftig eurocent). Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 3.600,00 immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 97,50 materiële schadevergoeding (post telefoonkosten ad € 2,50 en post psycholoog ad € 40,00 en post
verhuiskosten ad € 55,00). Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. J.M.J. Denie, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Pol-Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 26 september 2014.
mr. J.M.J. Denie is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Oost-Brabant, Districtsrecherche (zeden), genummerd BVH 2014035071. Voor de exacte uitgewerkte bewijsmiddelen verwijst de rechtbank naar de aan dit vonnis gehechte bijlage A.
2.P. 71 e.v.
3.P. 28 e.v.
4.Verklaringen [getuige 2] (p. 101 e.v.), [getuige 3] (p. 96 e.v.), [getuige 1] (p. 111 e.v.) en [getuige 4] (p. 121 e.v.)
5.Rapport Nederlands Forensisich Instituut d.d. 6 juni 2014, opgesteld door dr. A.G.M. van Gorp, m.n. p. 4 en 5
6.Proces-verbaal bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], p. 86
7.Idem noot 6, p. 87
8.Proces-verbaal sporen verdachte van [verbalisant 1], p. 84