ECLI:NL:RBOBR:2014:5485

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
01/865015-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met geweld tijdens besloten feest in café te 's-Hertogenbosch

Op 24 september 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 september 2013 tijdens een besloten feest in café 'Jij & Ik' te 's-Hertogenbosch een poging tot doodslag heeft gepleegd en een bedreiging met geweld heeft geuit. De verdachte heeft [slachtoffer 1] meermalen met een mes gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, en heeft [slachtoffer 2] bedreigd met een mes tegen zijn keel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment gedetineerd was, niet in staat was om zijn geestelijke toestand te onderbouwen, aangezien hij weigerde mee te werken aan psychologisch onderzoek. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte ter beschikking gesteld met verpleging, omdat de veiligheid van anderen dit eiste. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen bevolen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten van de benadeelde partijen. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij meerdere getuigen zijn gehoord en camerabeelden zijn bekeken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865015-13 en 01/860138-13(gevoegd ter terechtzitting)
Parketnummer vordering: 01/845016-10
Datum uitspraak: 24 september 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 december 2013, 5 maart 2014, 26 maart 2014, 19 juni 2014, 3 september 2014 en 10 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak met parketnummer 01/865015-13 is aanhangig gemaakt bij (voorlopige) dagvaarding van 27 november 2013. De zaak met parketnummer 01/860138-13 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 december 2013.
Nadat de tenlastelegging inzake parketnummer 01/865015-13 op de terechtzitting van 23 december 2013 is gewijzigd conform het bepaalde bij artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, is aan verdachte onder parketnummer 01/865015-13 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2013 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat
opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een
mes (meermalen) in de pols en/of de arm en/of de borst en/of de schouder en/of
de rug, althans in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 289/287 jo. Artikel 45 Wetboek van Strafrecht
Aan verdachte is onder parketnummer 01/ 860138-13 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2013 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer 2]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [slachtoffer 2] een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp op/tegen de keel gezet en/of
voorgehouden;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/845016-10 is aangebracht bij vordering van 1 september 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige strafkamer te
's-Hertogenbosch d.d. 29 november 2010. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs ten aanzien van de feiten onder parketnummer 01/865015-13 en parketnummer 01/860138-13.
Inleiding.
Op 15 september 2013 is tijdens een besloten feest bij café ”Jij & Ik” te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 1] meermalen gestoken met een mes en is door dezelfde dader [slachtoffer 2] bedreigd doordat een mes tegen zijn keel is gezet.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en tot een bewezenverklaring van de impliciet ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat verdachte van de ten laste gelegde poging tot moord moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van poging tot moord. De impliciet ten laste gelegde poging tot doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van de bedreiging tegen het leven gericht refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank betrekt bij haar oordeel de hierna te noemen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
De aangifte van [slachtoffer 2].
Op zondag 15 september 2013 gaf Bas [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2]), aangever, een besloten feest in café “Jij & Ik”, gelegen aan de Karrenstraat te
‘s-Hertogenbosch. Omstreeks 20:00 uur zag [slachtoffer 2] een man het café binnenlopen. Hij had een rare gezichtsuitdrukking. [slachtoffer 2] liep naar de man en vertelde hem dat het een besloten feest was. De man zei dat hij alleen maar naar de wc moest en hij liep vervolgens in de richting van de wc’s. Ongeveer vijf minuten later zag [slachtoffer 2] de man opnieuw in het café. [slachtoffer 2] pakte de man bij zijn schouder en duwde hem richting de uitgang. Ineens duwde de man iets scherps tegen [slachtoffer 2] zijn keel. [slachtoffer 2] was bang dat de man hem iets aan zou doen. Vanuit zijn ooghoek zag [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1]) aan komen lopen. Later merkte [slachtoffer 2] dat hij een klein sneetje in zijn linker ringvinger had, dat er daarvoor nog niet zat. [2]
De aangifte van [slachtoffer 1].
Op 15 september 2013 was [slachtoffer 1], aangever, bij café “Jij en Ik” gelegen aan de Karrenstraat te ’s-Hertogenbosch op een besloten feestje van [slachtoffer 2] en [persoon 1]. [slachtoffer 1] zag een man met zijn hand omhoog op [slachtoffer 2] aflopen. [slachtoffer 1] pakte de man vast, waarop de man [slachtoffer 1] stevig vastpakte. Ineens lag [slachtoffer 1] op de grond. Hij voelde een branderige pijn in zijn rechterarm. Later zag [slachtoffer 1] dat zijn arm bloedde. [slachtoffer 1] voelde ook pijn in zijn rug. [3]
Letsel slachtoffer [slachtoffer 1].
In het ziekenhuis hoorde [slachtoffer 1] dat hij drie snijwonden in zijn rechteronderarm had en vijf andere steekwonden waarbij het mes in de laatste steekwond is blijven zitten. [slachtoffer 1] had één snijwond bij de binnenzijde van zijn pols van zijn rechteronderarm en twee snijwonden aan de binnenzijde van zijn rechteronderarm, waarbij er pezen en spieren waren doorgesneden. Onderaan zijn rechteroksel zat een steekwond waar het mes erin en eruit is gegaan. Voorts zat bij zijn rechterborst een steekwond, achter op zijn rechterschouder twee steekwonden, alsmede een steekwond onder in het midden van zijn rug. Zijn nier was geraakt, maar niet beschadigd. [4] , [5]
Uit de medische informatie verstrekt door het Jeroen Bosch Ziekenhuis d.d. 17 oktober 2013 blijkt dat [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug is gestoken en dat die [slachtoffer 1] diverse steek- dan wel snijverwondingen heeft opgelopen, alsmede letsel heeft aan pezen, aan zijn linker nier en diverse huid- en spierwonden. [6]
Bevindingen politie.
Op 15 september 2013 omstreeks 20.15 uur zagen de verbalisanten in café “Jij en Ik” net na de klapdeur bij de ingang een manspersoon, te weten[slachtoffer 1], op de grond liggen. Een vrouw drukte een wond in de arm van deze persoon dicht. Desondanks verloor het slachtoffer veel bloed. Uit de onderrug van het slachtoffer stak het heft van een mes. Van het mes was geen lemmet meer zichtbaar. [7]
In café “Jij & Ik” was op 15 september 2013 cameraregistratie aanwezig.
Op 26 september 2013 hoorden [verbalisant 1] en [verbalisant 2], verbalisanten, verdachte [verdachte]. Zij herkenden de gehoorde [verdachte] als zijnde de persoon die staat geregistreerd op de camerabeelden van het café “Jij & Ik”. Hij is de persoon die het mes in zijn rechterhand heeft en die gekleed is in een geblokte jas. [8]
Op de camerabeelden is om 20:12:02 uur te zien dat verdachte in zijn rechterhand een mes vastheeft en dat mes ter hoogte van de keel van [slachtoffer 2] houdt. De punt van het mes is zichtbaar. Op het moment dat verdachte het mes ter hoogte van de keel van [slachtoffer 2] houdt, pakt verdachte met zijn linkerhand direct de linkerzijde van de hals van [slachtoffer 2] vast. [9]
Om 20:12:04 uur is het mes in de rechterhand van verdachte duidelijk zichtbaar. Verdachte staat op dat moment recht voor [slachtoffer 2] terwijl verdachte zijn linkerhand nog steeds om de keel van [slachtoffer 2] heeft. [10]
Om 20:12:06 uur is te zien dat verdachte door [slachtoffer 1] om zijn nek wordt gepakt [11] en om 20:12:12 uur is zichtbaar dat [slachtoffer 1], met zijn linkerarm om de hals van verdachte hangt en dat hij en verdachte in achterwaartse pas richting de uitgang gaan. [slachtoffer 1] bevindt zich onder de rechterarm van verdachte [12] Op de volgende beelden is te zien dat verdachte en [slachtoffer 1] achterwaarts lopen in de richting van het portaal naar de in- en uitgang van het café. [13]
Oproep in de media / reacties daarop.
Op respectievelijk 16 en 17 september 2013 zijn camerabeelden getoond bij ‘Bureau Brabant’ en ‘Opsporing Verzocht’. [14] Naar aanleiding daarvan reageerde [persoon 2], hoofdagent van Politie Utrecht Bureau Maarssen. Voornoemde [persoon 2] heeft verklaard dat hij vroeger bij de mariniers heeft gezeten en dat hij de getoonde persoon herkende als [verdachte], die vroeger ook hij de mariniers heeft gezeten. Die [persoon 2] heeft, onafhankelijk van elkaar, twee oud mariniers, te weten [persoon 3] en [persoon 4], naar de beelden op internet laten kijken en ook zij zeiden dat het [verdachte] betrof. [15] [persoon 5] herkende de persoon als [verdachte], zijnde een persoon waar hij vroeger mee op school, het St. Jans Lyceum, heeft gezeten en waar hij wel eens mee op stap is geweest. [16]
Getuigen.
[getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1]), de broer van verdachte, heeft op 17 september 2013 verklaard dat hij op zondag 15 september 2013 rond een uur of zeven of acht thuiskwam en dat na een kwartiertje verdachte bezweet en over zijn toeren binnen kwam rennen. Verdachte zei tegen [getuige 1] dat hij iets ernstigs had gedaan. Verdachte vertelde aan [getuige 1] dat hij bij café “Jij & Ik” was geweest en dat hij daar een tas met een miljoen en een wapen erin ging ophalen. De eigenaar van het café had verdachte aangesproken en tegen hem gezegd dat het een besloten feest was. Verdachte had de eigenaar verteld dat hij de kroeg kwam beschermen en dat hij een tas met geld en een wapen erin kwam ophalen. De eigenaar zei dat verdachte de kroeg niet hoefde te beschermen omdat hij de baas was. Verdachte zei tegen de eigenaar dat hij de baas was. Verder vertelde verdachte dat toen hij wilde weggaan en op weg was naar de uitgang, er een man naar hem toe kwam die hem vastpakte. Verdachte heeft de man, toen die verdachte niet losliet, geprikt. [getuige 1] weet dat verdachte met prikken, steken met een mes bedoeld. Verdachte vertelde aan [getuige 1] dat hij de man verschillende keren had geprikt en dat hij de laatste keer het mes er niet uit kreeg. Verdachte is vervolgens de kroeg uitgerend. Verdachte vertelde dat hij het mes had meegenomen uit de keuken van het hotel waar hij met [getuige 1] woont. [getuige 1] herkende het mes later ook op de televisie als het mes dat uit zijn keuken komt. [17]
[persoon 6], (hierna te noemen: [persoon 6]), eigenaar van café “Jij & Ik”, heeft verklaard dat een man het café was binnengekomen en dat hij tegen die man heeft gezegd: “Sorry, maar wij hebben hier een besloten feestje, of heb je een uitnodiging?”. [persoon 6] hoorde de man vervolgens zeggen: “Ik ben hier de baas”. [persoon 6] zei daarop tegen de man “Nee, ik ben hier de baas, er is hier niemand de baas want dat ben ik”. Vervolgens zag [persoon 6] de man richting de uitgang lopen. [persoon 6] stond achter de bar op een afstand van drie meter van de man en zag dat hij zijn mes trok en dat mes (het lemmet in de lengte) tegen het strottenhoofd van [slachtoffer 2] plaatste. [18] , [19]
Getuige [getuige 2] (hierna te noemen: [getuige 2]) was op 15 september 2013 in café ‘Jij & Ik” gelegen aan de Karrenstraat in ‘s-Hertogenbosch. [getuige 2] zag dat er een vechtpartij gaande was tussen de ingang en de bar. De vechtpartij verplaatste zich in zijn richting. [getuige 2] zag een man met zijn rechterarm een stekende beweging maken richting het slachtoffer, de man die later gewond op de grond viel. Voorts zag [getuige 2] dat de dader een de stekende beweging tegen de rug van het slachtoffer maakte. Nadat de man deze beweging had gemaakt, hoorde [getuige 2] het slachtoffer hard “au” gillen. Hij stond ongeveer een meter van de vechtende personen af en had goed zicht op beide personen. [20]
Getuige [getuige 3] (hierna te noemen: [getuige 3]) stond op een afstand van één meter van een man en [slachtoffer 2]. [getuige 3] zag dat de man [slachtoffer 2] vastpakte bij de achterkant van zijn nek. Hij zag dat de man een mes vast had in zijn rechterhand. Vervolgens zag [getuige 3] dat er drie mannen bovenop de man sprongen. [slachtoffer 1] sprong er letterlijk op. Vervolgens zag [getuige 3] dat er een worsteling ontstond tussen de man (de man met het mes) en de drie mannen. Het groepje kwam in de richting van de deur, het ging heel snel. [getuige 3] hoorde dat [slachtoffer 1] ongekend hard schreeuwde en naar zijn rug greep. [21]
Verdachte is de dader
Op 15 september 2013 is tijdens een besloten feest in café “Jij & Ik” gelegen aan de Karrenstraat te ’s-Hertogenbosch geweld gepleegd tegen [slachtoffer 1] en is [slachtoffer 2] bedreigd met geweld. Dat verdachte de dader was, baseert de rechtbank op de verklaringen van [persoon 2] en de verhorend verbalisanten. Zij hebben verdachte aan de hand van de getoonde camerabeelden herkend als zijnde de dader. Daarnaast heeft verdachte tegenover zijn broer een verklaring afgelegd waaruit hij als dader naar voren komt. Dat verdachte dit geweld en deze bedreiging met geweld heeft gepleegd, baseert de rechtbank op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen.
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte de dader is van de hieronder bewezenverklaarde feiten wordt verder versterkt door het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring niet willen geven.
Beoordeling van het handelen van verdachte
Ten aanzien van het handelen tegen [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat naar uiterlijke verschijningsvorm het meermalen steken met een mes in het bovenlichaam is aan te merken als opzettelijk gericht om het leven van zijn slachtoffer te benemen. Dat dit gevolg niet is ingetreden is niet aan verdachte te danken.
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman voorbedachte raad niet bewezen, zodat het voorgaande tot de conclusie leidt dat de impliciet ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend is bewezen. Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van parketnummer 01/865015-13 wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 15 september 2013 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer 1] met een mes in de pols en de arm en de borst en de schouder en
de rug heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 01/860138-13 acht de rechtbank bewezen dat verdachte
op 15 september 2013 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [slachtoffer 2] een mes op/tegen de keel gezet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De verdediging heeft bij wijze van subsidiair verweer betoogd dat volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet is uit te sluiten en zij heeft de rechtbank verzocht volledige ontoerekeningsvatbaarheid vast te stellen en verdachte niet strafbaar te verklaren.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat verdachte heeft geweigerd iedere medewerking aan het onderzoek naar zijn geestvermogens te verlenen. Dit heeft er toe geleid dat de conclusie dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht niet door de deskundigen is getrokken.
Ook uit de overige processtukken blijkt onvoldoende om tot ontoerekeningsvatbaarheid te concluderen. De uitspraken die verdachte kort voor en na de delicten deed over de aanwezigheid van een tas met geld en een wapen zijn weliswaar opmerkelijk te noemen maar zij zijn onvoldoende om tot ontoerekeningsvatbaarheid te kunnen concluderen. Ook in het handelen zelf, het trekken van een mes en het op de keel zetten en steken, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor ontoerekeningsvatbaarheid. Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, alsmede verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen. Voorts persisteert de officier van justitie bij de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 01/845016-10.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte betreft een weigerende observandus. De aanvullende stukken verstrekt door de officier van justitie zijn onvoldoende om daarop een oordeel over een stoornis te kunnen baseren. De deskundigen hebben bij verdachte slechts zeer beperkte diagnostische overwegingen kunnen maken en niet kunnen vaststellen of bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis.
Primair verzoekt de verdediging de rechtbank om af te zien van het opleggen van een maatregel, nu niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis. Mocht de rechtbank de verdediging op dit punt volgen, verzoekt de verdediging de rechtbank om verdachte niet zwaarder te straffen omdat hij heeft geweigerd mee te werken. Verdachte mag immers zijn eigen procespositie bepalen.
Voor het geval de rechtbank het eerder genoemde subsidiaire verweer van de verdediging tot volledige ontoerekeningsvatbaarverklaring honoreert, verzoekt de verdediging de verdachte te laten plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Het doel van een behandeling in een forensische instelling is vermindering van het recidiverisico. Voorts is de behandeling in het kader van artikel 37 Sr flexibeler dan die in het kader van de terbeschikkingstelling. Dwangmedicatie is mogelijk. Terbeschikkingstelling moet een ultimum remedium zijn dat alleen wordt toegepast indien alle andere mogelijkheden ontoereikend zijn gebleken.
Meer subsidiair verzoekt de verdediging om, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid en komt tot oplegging van terbeschikkingstelling, af te zien van het opleggen van een straf welke de duur van de voorlopige hechtenis ver overschrijdt.
Het oordeel van de rechtbank.
Is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens?
Verdachte is in 2013 ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC). Verdachte heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek naar zijn persoon. De onderzoekers J.R. Douglas Broers, psychiater, en A.H. Bouwman, psycholoog, hebben een rapportage Pro Justitia uitgebracht, gebaseerd op observaties, op gesprekken met referenten uit de (vroegere) omgeving van verdachte en op schriftelijke stukken uit het strafdossier, ontvangen politiemutaties en het penitentiair dossier.
De rechtbank ontleent aan het milieuonderzoek – kort samengevat - het navolgende:
Verdachte komt uit een gezin met drie jongens, waarvan hij de jongste is. Tot 2007 – in dat jaar werd verdachte 28 jaar - kende de levensloop van verdachte geen bijzonderheden. Daarna kwam verdachte steeds vaker in aanraking met justitie en gebruikt(e) verdachte cocaïne, GHB, speed en amfetamine. In 2008 beschuldigde verdachte zijn broers ervan dat zij zijn computer hadden gemanipuleerd en camera’s in zijn woning hadden opgehangen om zijn seksleven met zijn vriendin te filmen. Verdachtes toenmalige vriendin, [persoon 7], heeft verklaard dat verdachte eind 2008 begin 2009 van alles dacht te ruiken en het plafond openbrak omdat hij dacht dat er camera’s waren. Op 25 april 2010 hebben de broers van verdachte aan de politie verteld dat verdachte heel gek deed en vaak met een gasmasker opliep omdat hij dacht dat er giftig poeder in de lucht zat. De broers wilden toen een rechterlijke machtiging aanvragen omdat zij bang waren dat verdachte zichzelf iets aan zou doen of anderen in gevaar zou brengen. Op 13 juli 2010 dreigde verdachte een kat van een Chinees restaurant op te eten. Op 6 januari 2011 werd verdachte ingesloten in de PI Middelburg. Verdachtes moeder heeft op 11 januari 2011 met PI Middelburg gebeld en verteld dat bij verdachte sprake was van psychische problematiek. Hij zou last hebben van ‘herrie’ in zijn hoofd en hij dacht dat zijn ouders zijn computer hadden gemanipuleerd om hem en zijn vriendin te bespioneren. In december 2012 sprak verdachte, volgens zijn broers, over ‘parallelle dimensies’ en ‘tijdreizen’ en in augustus 2013 was verdachte op zoek naar een zak met een miljoen euro. Verdachte zei daarover afspraken te hebben gemaakt en dat hij dat uit moest zoeken. Daarnaast had verdachte geklaagd over ‘krakende’ oren en rook hij allerlei dingen die er niet waren. Hij keek vaak vreemd om zich heen, schrok van alles en was erg angstig.
In hun rapport Pro Justitia d.d. 19 februari 2014 hebben J.R. Douglas Broers en A.H. Bouwman geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor psychotisch aandoende verschijnselen en dat bij hen de indruk is ontstaan dat verdachte in de aanloop tot en ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch was. Tijdens de terechtzitting d.d. 3 september 2014 heeft J.R. Douglas Broers verklaard dat het zeven weken succesvol weigeren mee te werken in het PBC geen contra-indicatie is voor een psychose.
Verdachte heeft in het verleden nimmer willen meewerken aan een (neuro)psychologisch onderzoek naar zijn geestesgesteldheid, maar uit de door de officier van justitie overlegde stukken blijkt dat verdachte op 25 april 2008 is aangemeld bij de crisisdienst van de Reinier van Arkelgroep te ’s-Hertogenbosch in verband met klachten van psychotische aard. Er bleek sprake te zijn van psychotische klachten met paranoïde belevingen. De DSM-IV classificatie luidde destijds: psychotische stoornis NAO.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ieder geval gedurende een langere periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Gelijktijdigheid stoornis en bewezenverklaarde feiten.
Voor oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling is een noodzakelijke voorwaarde dat de stoornis ook bestond ten tijde van het delict.
Bij de Pro Justitia rapporteurs is de indruk ontstaan dat verdachte in de aanloop tot en ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch was. Zij hebben in hun rapport daaromtrent het navolgende opgemerkt:
“Zijn motief om naar het café te gaan waar het ten laste gelegde plaatsvond, wijst op een verstoorde realiteitstoetsing. Betrokkene ging een wapen en/of een zak geld halen en mengde zich in een besloten feest. In hoeverre meer bewuste, instrumentele motieven nog een rol speelden, is onduidelijk gebleven. Er is echter geen informatie die erop wijst dat betrokkene deze zaken werkelijk moest ophalen, dat hij zich bijvoorbeeld bezighield met handel in drugs of andere goederen. Er zijn ook geen aanwijzingen dat betrokkene conflicten had met – de voor hem onbekende – mensen die zich in het café bevonden. Het is niet duidelijk geworden om welke reden betrokkene een mes bij zich droeg. Het is aannemelijk dat betrokkene tijdens het steken met het mes, dat kort daarop plaatsvond, nog psychotisch was.”
Tijdens de terechtzitting d.d. 3 september 2014 heeft A.H. Bouwman verklaard dat het rationeel handelen van verdachte na het delict - het zich ontdoen van het mes en zijn opvallende jas – geen contra-indicatie is voor een psychose.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de stoornis ook nog bestond ten tijde van het delict. Daaraan draagt bij het feit dat verdachte ondanks de door de familieleden beschreven omstandigheden, die een periode van meerdere jaren omvatten, altijd heeft geweigerd zich te laten behandelen.
Doorwerking stoornis op de bewezenverklaarde feiten
Op de mate waarin de tenlastegelegde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank geen zicht kunnen krijgen. Dat is het gevolg van verdachtes hardnekkige weigering om mee te werken aan het onderzoek. Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet aannemelijk geworden dat bij verdachte sprake zou zijn van het geheel ontbreken van toerekenbaarheid. Nadere vaststelling van de mate van toerekeningsvatbaarheid in de gangbare tussencategorieën is vanwege het gebrek aan medewerking van verdachte niet mogelijk gebleken. Aan een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging hoeft dit evenwel niet in de weg te staan. Aan de vereisten van artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, waarbij in het bijzonder geldt dat de veiligheid van anderen oplegging van de maatregel eist. De deskundigen hebben over de kans op recidive opgemerkt dat het middelengebruik van verdachte in algemene zin als risicofactor kan worden benoemd en dat in er de voorgeschiedenis van verdachte aanwijzingen voor kunnen worden gevonden dat zijn realiteitstoetsing en impulsbeheersing hierdoor onder druk kunnen komen te staan. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen de forse toename van het aantal delicten sinds 2007, die in toenemende mate met geweld gepaard gingen. Verpleging van overheidswege is geboden, om diezelfde reden. Onbehandeld blijft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een gevaar voor de samenleving en verdachte wil uit zichzelf aan geen onderzoek of behandeling meewerken.
De maatregel terbeschikkingstelling.
De rechtbank overweegt dat van de hierna te kwalificeren misdrijven één ervan een misdrijf betreft als uitdrukkelijk vermeld in artikel 37a lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht
(artikel 285 Sr) en het ander een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld (artikel 287 Sr), terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Voorts zijn het beide misdrijven gericht tegen en gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarbij betrekt de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaarde bedreiging de omstandigheid dat dit door middel van het op de keel zetten van een mes is gepleegd, welk mes kort daarna daadwerkelijk door verdachte tegen een derde is gebruikt door ermee op deze derde in te steken.
De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen de over de persoonlijkheid van verdachte uitgebrachte adviezen en rapporten alsmede de ernst van de begane feiten zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Ten aanzien van het opleggen van een straf.
De rechtbank zal geen gevangenisstraf opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat weliswaar niet aannemelijk is dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is maar dat de mate van toerekenbaarheid overigens ook niet is vast te stellen. Niet is uit te sluiten dat na nader onderzoek en diagnostiek zal blijken dat de stoornis waaraan verdachte lijdt van grote invloed is geweest op de door hem gepleegde feiten. Voorts hebben de Pro Justitia rapporteurs erop gewezen dat zij voor de psychotische verschijnselen geen oorzaak hebben kunnen vaststellen en dat aan verschillende oorzaken – ook hersenorganische aandoeningen – gedacht kan worden. Om die reden ziet de rechtbank de noodzaak tot spoedige diagnostisering en behandeling en ziet zij af van het opleggen van straf.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal toe te wijzen met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De materiële kosten ter zake het abonnement sportschool voor de duur van drie jaar, alsmede de kosten betrekking hebbende op de vrije tijd zijn onvoldoende onderbouwd. De verdediging verzoekt de rechtbank de vordering op die punten te matigen.
Ter zake de immateriële kosten stelt de verdediging zich op het standpunt dat de posttraumatische stressklachten onvoldoende worden onderbouwd, voorts is geen sprake van littekens in het aangezicht. De verdediging verzoekt de rechtbank de vordering ter zake de immateriële schadevergoeding te matigen en bij voorschot vast te stellen op € 5.000,--.
Beoordeling.
De vordering komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de materiële schade begroot op € 6.216,47, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2014 tot aan het dag der algehele voldoening, alsmede de immateriële schade begroot op € 8.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering ter zake het abonnement sportschool in verband met de pijnklachten van [slachtoffer 1] voldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ter zake het onderdeel vrije tijd ad € 1.214,35 omdat de vordering op dat onderdeel en voor dat deel onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de betwisting door de verdediging, de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ter zake het onderdeel smartengeld ad € 3.000,-- omdat de rechtbank van oordeel is dat uit de onderbouwing van de vordering de prognose van blijvend letsel bij [slachtoffer 1] onvoldoende is gebleken. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij (kosten van informatieverstrekking ad € 281,14 en de kosten rechtsbijstand conform het liquidatietarief in kantonzaken begroot op € 768,--).
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag (behoudens de veroordeling in de kosten) tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ter zake van de immateriële schadevergoeding dient dit bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2013 tot de dag der algehele voldoening. Ter zake de materiële schadevergoeding dient dit bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2014 tot de dag der algehele voldoening.
Gelet op de opgelegde maatregel en de gestelde onvermogendheid van verdachte acht de rechtbank het niet passend om vervangende hechtenis van een langere duur op te leggen, omdat deze dan slechts leedtoevoegend zal zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] integraal toe te wijzen met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
Er is geen ruimte voor toewijzing van de gevorderde kosten van het feest en de vakantie, wegens onvoldoende rechtstreeks verband. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde immateriële schadevergoeding ad € 400,--.
De rechtbank zal de onderdelen van de vordering betrekking hebbende op de kosten van het feest ad € 1.000,--, de kosten van de niet genuttigde hapjes ad € 300,-- en de tegemoetkoming kosten vakantie ad € 600,-- afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het gepleegde feit en de geleden materiële schade. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Gelet op de opgelegde maatregel acht de rechtbank het niet passend om vervangende hechtenis van een langere duur op te leggen, omdat deze dan slechts leedtoevoegend zal zijn.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan, alsmede dat deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845016-10.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen omdat bijzondere omstandigheden, te weten de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging, aan tenuitvoerlegging in de weg staan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 60a, 285, 287.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van 01/865015-13:
poging tot doodslag.
Ten aanzien van 01/860138-13:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
Ten aanzien van 01/865015-13, 01/860138-13:
Terbeschikkingstelling metbevel tot
verplegingvoor de duur van
2jaar.
Ten aanzien van 01/865015-13:
Verbeurdverklaringvan de
inbeslaggenomen goederen, te weten:
- 1 blauwe broek, goednummer 572037;
- 1 paar schoenen, goednummer 572038;
- 1 grijs shirt, goednummer 572039;
- 1 blauwe blouse, goednummer 572040;
- 1 blauw shirt, goednummer 572041;
- 1 rood vleesmes, goednummer 572036;
- 1 usb stick, goednummer 572050;
- 1 geruite jas, goednummer 572049;
- 1 paar bruine schoenen, goednummer 572373;
- 1 blauwe broek, goednummer 572374;
- 1 vest, goednummer 572377;
- 1 zwarte jas, goednummer 572378;
- 2 zwarte blouses, goednummer 572451;
- 1 zwart shirt, goednummer 572470;
- 2 schoenen, Puma, goednummer 572471.
Ten aanzien van 01/865015-13:
Maatregel van schadevergoedingvan
€ 14.216,47subsidiair 1 dag hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 14.216,47 (zegge: veertienduizend tweehonderd zestien euro en zevenenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag ter zake de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Het totale bedrag ter zake de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 14.216,47 (zegge: veertienduizend tweehonderd zestien euro en zevenenveertig eurocent). Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. Het totale bedrag ter zake de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Het totale bedrag ter zake de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij (kosten van informatieverstrekking en rechtsbijstand) tot op heden begroot op € 1.049,14.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van 01/860138-13:
Maatregel van schadevergoedingvan
€ 400,00subsidiair 1 dag hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 400,-- (zegge: vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], van een bedrag van € 400,-- (zegge: vierhonderd euro). Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Afwijzingvan de
vorderingmet parketnummer 01/845016-10 van de officier van justitie d.d. 2 september 2014.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 24 september 2014.
Mr. M.M. Klinkenbijl is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-
2.Als verklaring van [slachtoffer 2], aangever, d.d. 16 september 2013 p. 99, 100
3.Als verklaring van[slachtoffer 1], aangever, d.d. 18 september 2013 p. 77 t/m 80
4.Als verklaring van[slachtoffer 1], aangever, d.d. 18 september 2013 p. 77 t/m 80
5.Fotobijlage letsel[slachtoffer 1] p. 82 t/m 92
6.Medische informatie verstrekt door het J.B.Z. betreffende[slachtoffer 1] d.d. 17 oktober 2013 p. 98
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2013 p. 43
8.Als relaas van bevindingen d.d. 26 september 2013 p. 42
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2013 p. 50 t/m 52 en Fotobijlage p. 62
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2013 p. 50 t/m 52 en Fotobijlage p. 65, 66
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2013 p. 50 t/m 52 en Fotobijlage p. 68
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2013 p. 50 t/m 52 en Fotobijlage p. 70, 71
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2013 p. 50 t/m 52
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2013 p. 216, 217
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2013, p. 225
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2013 p. 219
17.Als verklaring van [getuige 1], getuige, d.d. 17 september 2013 (p. 209 t/m 211)
18.Als verklaring van [persoon 6], getuige, d.d. 21 september 2013 (p. 138 t/m 141)
19.Fotobijlage wapen p. 40
20.Als verklaring van [getuige 2], getuige, d.d. 23 september 2013 p. 164, 165
21.Als verklaring van [getuige 3], getuige, d.d. 1 oktober 2013 p. 188 t/m 191