ECLI:NL:RBOBR:2014:5438

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
01/879167-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB met GBL

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorbereiden van de bereiding van Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB) door het verhandelen van Gamma-butyrolacton (GBL). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van vier maanden schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van GHB door GBL te verhandelen. De verdachte werd primair beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en het verkopen van GBL, met de wetenschap dat deze stof gebruikt kon worden voor de vervaardiging van GHB. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de verkoop of overdracht van amfetamine op de data die in de tenlastelegging waren genoemd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte het bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het voorbereiden van de productie van GHB door GBL te verhandelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verbeurdverklaring van de in beslag genomen Ssangyong personenauto uitgesproken, die gebruikt was bij de aflevering van de GBL. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de GBL die hij had geleverd, bestemd was voor de vervaardiging van GHB, en dat hij dit deed uit financieel gewin.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01/879167-14
Datum uitspraak: 22 september 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 mei 2014, 25 juli 2014 en 8 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 mei 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van ongeveer 1 kilogram, althans enige hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk voormelde hoeveelheid amfetamine overhandigd, althans overgedragen, aan een of meer perso(o)n(en), terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat voormelde amfetamine vervoerd zou worden naar en/of bestemd was voor België;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, ter uitvoering van zijn voornemen om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, voormelde hoeveelheid amfetamine in Veldhoven aan een of meer perso(o)n(en) heeft overhandigd, althans overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat voormelde amfetamine vervoerd zou worden naar en/of bestemd was voor België, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 1 kilogram of daaromtrent, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk voormelde hoeveelheid amfetamine overhandigd, althans overgedragen, aan een persoon, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat voormelde amfetamine vervoerd zou worden naar en/of bestemd was voor België;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 17 februari 2014 te Veldhoven en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB), zijnde Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden GBL (Gamma-butyrolacton) en/of één of meer (andere) voorwerp(en) en/of stof(fen), voorhanden heeft gehad en/of verkocht en/of afgeleverd, waarvan verdachte en/of verdachte's mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) en/of stof(fen) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 1.

Inleiding.
Verdachte wordt primair verweten dat hij op 22 januari 2014 samen met anderen een kilogram amfetamine heeft uitgevoerd naar België. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging en meer subsidiair als het verkopen dan wel voorhanden hebben van een kilogram amfetamine.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een kilo amfetamine hebben gekocht via het [telefoonnummer 1]. Dat telefoonnummer is in gebruik bij medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. [medeverdachte 2] herkent de man die de amfetamine heeft afgeleverd voor 90% als verdachte. Deze modus operandi komt overeen met die bij de handel in GBL, zoals ten laste gelegd onder feit 4.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde, omdat er geen enkel bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij de verkoop of levering van de amfetamine. De fotoconfrontatie heeft niet volgens de regelen der kunst plaatsgevonden, nu [medeverdachte 2] geconfronteerd is met slechts één foto van verdachte met de vraag of dit degene is die de amfetamine heeft geleverd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank leidt uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende stukken af dat op enig moment - volgens het relaas proces-verbaal was dat op 22 januari 2014 - twee verdachten met de Belgische nationaliteit, zijn aangehouden, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Zij hebben verklaard dat ze een dag voor hun aanhouding amfetamine hadden gekocht in Veldhoven en dat zij contact hadden met de verkoper via een bepaald telefoonnummer. Dat telefoonnummer zou volgens de politie in gebruik zijn bij medeverdachte [medeverdachte 3]. Het procesdossier bevat een proces-verbaal waaruit blijkt dat een stof die bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in beslag is genomen, positief is getest op amfetamine. Naar het oordeel van de rechtbank staat echter op basis van hetgeen zich in het dossier bevindt niet vast waar, wanneer en onder welke omstandigheden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangehouden en wat er onder hen in beslag is genomen. Daarnaast staat niet vast waar de stof die is getest precies is aangetroffen en of dit de stof betreft waarover [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaren. Het dossier bevat geen processen-verbaal van aanhouding en geen kennisgeving van inbeslagneming die betrekking hebben op dit feit. Het relaas proces-verbaal op pagina 11 is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt onvoldoende concreet en ook niet opgemaakt door verbalisanten die bij de aanhouding en inbeslagneming waren betrokken. Om die reden is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voor enige verkoop of overdracht van amfetamine door verdachte op 22 januari 2014. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd.

De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 2.

Inleiding.
Verdachte wordt primair verweten dat hij op 29 januari 2014 samen met anderen een kilogram amfetamine heeft uitgevoerd naar België. Subsidiair wordt hem verweten dat hij op die datum een kilogram amfetamine heeft verkocht dan wel aanwezig heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat het onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Een observatieteam heeft gezien dat verdachte een tas heeft overgedragen aan een mevrouw in een auto met Belgisch kenteken. Na haar aanhouding in België wordt in haar auto een stof aangetroffen, die later getest is als amfetamine.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. Verdachte erkent de overdracht van GBL en zegt dat hij niet beter wist dan dat er enkel GBL in de tas zat. Ook [betrokkene 1] zegt enkel GBL gekregen te hebben van verdachte. Er is geen enkel bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de verkoop of levering van amfetamine.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte op 29 januari 2014 een plastic tas heeft overgedragen aan [betrokkene 1]. In die tas zat in ieder geval een fles GBL. [betrokkene 1] verklaart dat ze GBL ging halen en verdachte erkent dat hij GBL overhandigd heeft. Beiden ontkennen iets te maken te hebben met de levering van amfetamine.
Bij haar aanhouding wordt in de auto van [betrokkene 1] tevens amfetamine aangetroffen. De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen dat die amfetamine in de plastic tas heeft gezeten die verdachte aan [betrokkene 1] heeft overhandigd.
Ook overigens bevat het dossier geen aanwijzingen die duiden op betrokkenheid van verdachte bij de verkoop en levering van amfetamine op 29 januari 2014, temeer nu verdachte op geen enkele wijze gelinkt kan worden aan de sms-wisseling met [telefoonnummer 1] (pagina 189a en 189b van het dossier), voorafgaande aan de aflevering van de GBL. De rechtbank zal verdachte dan ook vrij spreken van feit 2 primair en feit 2 subsidiair.
De bewijsmiddelen [1] en de beoordeling daarvan ten aanzien van feit 3.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen in de ten laste gelegde periode voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB heeft verricht, door GBL te verkopen en te leveren. De aankopen verliepen telkens op eenzelfde, heimelijke wijze. Er werd contact gezocht met het klantnummer, in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 3], waarna hoeveelheid, prijs en details over de aflevering werden afgesproken. Vervolgens werd verdachte via andere nummers gedirigeerd naar de plek van aflevering. Gelet op de heimelijke wijze van verkoop, op parkeerplaatsen, buiten winkeltijden, via versluierd taalgebruik, de hoge prijs van de GBL en de zuiverheidsgraad, kan het niet anders dan dat verdachte wist of tenminste ernstige reden had moeten hebben te vermoeden dat GBL als grondstof voor GHB gebruikt kon worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3. Verdachte heeft weliswaar GBL geleverd, maar wist enkel van de toepassing als (velgen)reiniger. GBL komt niet voor op lijst I van de Opiumwet, dus handel in deze stof is niet strafbaar, mits het niet verhandeld wordt met het doel een fabricaat te maken dat wel op de lijst voorkomt. De wetenschap van dat laatste ontbrak bij verdachte. Bovendien zijn de afnemers onnodig onder druk gezet doordat ze gehoord zijn als verdachte. Hen is telkens een foto getoond van verdachte met de vraag of dit de man is die de GBL heeft geleverd. Die fotoconfrontatie voldoet volstrekt niet aan de regels. Volgens de raadsman is dit een dermate ernstig verzuim, dat de verklaringen van de afnemers op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering uitgesloten moeten worden van het bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten laste gelegd is dat verdachte zich in een langere periode, van 1 oktober 2013 tot en met 17 februari 2014, heeft bezig gehouden met de verkoop en levering van GBL en dat hij dit samen met anderen zou hebben gedaan.
Verdachte erkent dat hij vanaf begin januari 2014 tot aan zijn aanhouding op 17 februari 2014, een periode van ongeveer zes weken, bezig is geweest met de levering van GBL. Die levering vond plaats op parkeerplaatsen, voornamelijk in Veldhoven. Verdachte maakte daarbij gebruik van een zwarte jeep, merk Ssanyong, voorzien van [kenteken 1]. [2]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij in september 2013 175 liter GBL heeft gekocht voor € 17.500,=. Deze GBL heeft hij contant betaald. Hij dacht winst te kunnen maken met de verkoop van de GBL omdat het uit de handel zou gaan. In oktober 2013 is hij naar eigen zeggen gestart met de verkoop van GBL, voornamelijk aan particulieren. Contacten met klanten verliepen via de telefoon. Bestellingen werden zowel in gesprekken als in sms-berichten geplaatst en de aflevering vond onder andere plaats op parkeerplaatsen [3] .
Verbalisanten hebben het gegevensverkeer van verschillende telefoonnummers opgenomen en afgeluisterd/uitgelezen. Daaruit is een algemene werkwijze gebleken:
  • via het [telefoonnummer 1], het "klantennummer" waarvan medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij het in gebruik had, worden bestellingen van klanten aangenomen, hoofdzakelijk via sms-berichten;
  • in deze sms-berichten worden de aantallen (liters) afgesproken, wanneer en naar welke locatie de klant komt en met welke auto de klant komt;
  • de klant wordt gevraagd korte tijd voor aankomst op de afgesproken plek een sms-bericht te sturen;
  • na dit sms-bericht wordt de informatie over de aantallen, de locatie en het type auto van de klant doorgegeven via een sms-bericht van het [telefoonnummer 2], het "doorgeefnummer" naar het [telefoonnummer 3], het "chauffeurnummer".
Vanuit het "chauffeurnummer" worden enkel en alleen sms-berichten verstuurd naar en ontvangen van het "doorgeefnummer". [4]
Middels het chauffeurnummer zijn verschillende sms-berichten ontvangen van en verstuurd naar het doorgeefnummer. Volgens de politie is dit nummer met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in gebruik bij verdachte aangezien in sms-berichten onder andere wordt gesproken over [persoon] terwijl de partner van verdachte is genaamd [persoon] en aangezien voorts wordt gesproken over een zwarte Jeep terwijl verdachte in het bezit is van een zwarte jeep, merk Ssanyong, voorzien van [kenteken 1]. [5]
Op 29 januari 2014 vanaf 10.50 uur vindt er een sms-wisseling plaats tussen eerdergenoemd klantennummer en het [telefoonnummer 4], waarin onder meer wordt gesproken over minuten, een halve liter, en een groene polo [6] . Om 13.12 uur wordt door een observatieteam gezien dat een zwarte Sangyong met [kenteken 1] stopt op [adres 2] te Veldhoven ter hoogte van een Volkswagen Polo met [kenteken 2]. De bestuurder van de Volkswagen (NN-3) stapt met lege handen uit en stapt in de zwarte Ssangyong. Enkele minuten later stapt NN-3 weer uit en heeft hij een oranje gevulde plastic tas in zijn handen. Hiervan zijn foto's gemaakt. [7] De bestuurder van de Ssangyong wordt door verbalisanten herkend als zijnde verdachte. [8] [getuige 1] is gebruiker van het [telefoonnummer 5] en van de eerdergenoemde Volkswagen Polo. Hij heeft verklaard dat hij vanaf december 2013 een aantal keren GBL heeft besteld, telkens via hetzelfde telefoonnummer. De bestellingen gingen vooral via sms, waarbij hij een tijdstip en kenmerken van zijn auto moest doorgeven. Minimaal drie verschillende mensen hebben hem GBL geleverd. Als hem foto's getoond worden die het observatieteam op 29 januari 2014 gemaakt heeft, herkent hij zichzelf en de man met de groene jas, waarvan hij GBL gekocht heeft. Van deze man heeft hij twee keer GBL gekocht. [9]
Op 29 januari 2014 vanaf 14.08 uur vindt er een sms-wisseling plaats tussen eerdergenoemd klantennummer en het [telefoonnummer 6], waarin over en weer gemeld wordt dat er gereden gaat worden en een aantal minuten wordt doorgegeven [10] . Omstreeks 15.04 uur wordt door een observatieteam gezien dat er in [adres 2] te Veldhoven, ter hoogte van [bedrijf], een bordeauxrode Renault Megane Cabrio met [kenteken 3] geparkeerd wordt. Om 15.05 uur stopt een zwarte Ssangyong met [kenteken 1] achter de Renault. Beide bestuurders stappen uit. De bestuurder van de Ssangyong (NN-1) overhandigt een witte jerrycan met een doorzichtige vloeistof aan de bestuurder van de Renault (NN-5), die papieren geld overhandigt aan NN-1. Van de overdracht zijn foto's gemaakt. [11] De bestuurder van de Ssangyong wordt door verbalisanten herkend als verdachte. [12] [getuige 2] is gebruiker van het [telefoonnummer 7] en van de eerder genoemde Renault Megane. Hij zegt op 29 januari 2014 twee of drie liter GBL gekocht te hebben in Veldhoven. [getuige 2] verklaart dat hij vanaf eind 2013 GBL heeft gekocht via datzelfde nummer, in totaal zeker drie of vier keer. Hij heeft in ieder geval GBL gekocht op 24 januari 2014, 29 januari 2014 en 5 februari 2014. Iedere keer vond de verkoop op dezelfde wijze plaats, via sms. Als aan [getuige 2] eerdergenoemde sms-wisseling getoond wordt, herkent hij deze. Ook herkent hij de man die de GBL leverde op de foto's die het observatieteam op 29 januari 2014 van verdachte heeft gemaakt. De GBL werd telkens geleverd door dezelfde man. [13]
Uit een aantal tapgesprekken is gebleken dat naast medeverdachte [medeverdachte 3] ook medeverdachte [medeverdachte 4] de telefoon met eerdergenoemd klantnummer heeft beantwoord en boodschappen heeft aangenomen en doorgegeven. Op 23 januari 2014 is een aantal gesprekken gevoerd tussen een man met [telefoonnummer 8] en het klantnummer, dat beantwoord wordt door medeverdachte [medeverdachte 3]. Afgesproken wordt "drie voor vierhonderd" en rond 22.00 uur op station Eindhoven. [14] Om 22:18 uur belt hetzelfde nummer in op het klantnummer, dat beantwoord wordt door medeverdachte [medeverdachte 4]. In dit gesprek zegt ze dat hij er zo zal zijn. [15] Op 25 januari 2014 om 19.19 uur wordt het klantnummer gebeld door een man met [telefoonnummer 10]. [medeverdachte 4] beantwoordt de telefoon en zegt tegen de man waar hij moet wachten. [16] Op 27 januari 2014 om 14.07 uur belt een man met [telefoonnummer 11] in op het klantnummer, dat beantwoord wordt door medeverdachte [medeverdachte 4]. Zij spreekt af dat hij rond vier uur bij de Lidl moet zijn, vraagt of de man wil sms'en als hij in de buurt van Veldhoven is en zegt dat het drie van tien zijn. [17] Tevens wordt medeverdachte [medeverdachte 4] onder meer op 4 februari 2014 om 17.07 uur en 17.13 uur [18] , op 13 februari 2014 om 13.57 uur en 14.07 uur [19] door medeverdachte [medeverdachte 3] ([telefoonnummer 12]) gebeld op haar eigen [telefoonnummer 13]) en gaan de gesprekken over plekken, tijdstippen, omschrijvingen van auto's en betalingen.
Voorts blijkt uit diverse tapgesprekken die vanaf het klantnummer naar de klanten gestuurd worden dat er gesproken wordt over een chauffeur die gestuurd wordt. In een gesprek op 23 januari 2014 om 22.01 uur tussen een man en medeverdachte [medeverdachte 3] antwoordt [medeverdachte 3] op de vraag of hij er al is onder meer "Dan ga ik hem even een berichtje sturen. (…) Jij moest drie hebben he? (…) Voor vierhonderd. Oke is goed. Hij komt eraan. Hij is er zo." [20] In een gesprek op 27 januari 2014 om 14.33 uur tussen een man en medeverdachte [medeverdachte 3] antwoordt [medeverdachte 3] op de vraag over een wijziging in tijdstip onder meer "oh dan moet ik heel even gaan sms'en. (…) Dan laat ik even de chauffeur een berichtje sturen en dan laat ik het je zo weten". [21] Dat daadwerkelijk een chauffeur werd gestuurd blijkt ook uit uitgaande sms-berichten van het klantnummer, zoals op 25 januari 2014 om 19:00 uur: "Ok waar herkent hij jullie aan" [22] en op 25 januari 2014 om 19:11 uur: "Op parkeer plaats staat zwarte jeep loop daar heen hij zit daar in". [23]
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat verdachte de GBL in een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft verkocht.
Wetenschap mogelijke GHB-bereiding
GBL kent diverse toepassingen in de chemische industrie en het wordt tevens gebruikt als precursor voor de vervaardiging van GHB. GBL staat niet vermeld op één van de lijsten behorende bij de Opiumwet of de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. [24] Het uitsluitend voorhanden hebben van GBL is dan ook niet strafbaar. Verdachte wordt echter verweten GBL voorhanden te hebben gehad ter voorbereiding van de productie van GHB, een feit dat wel strafbaar is gesteld. In dat geval is vereist dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de stof bestemd was voor de bereiding van GHB.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de GBL heeft geleverd als velgenreiniger en dat hij geen ernstige reden had te vermoeden dat de klanten de GBL zouden gebruiken om GHB te bereiden.
Ter beantwoording van de vraag of verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat de klanten aan wie hij de GBL leverde de GBL zouden gebruiken om GHB te maken, acht de rechtbank, naast hetgeen hiervoor reeds is overwogen, het volgende van belang.
De GBL werd verkocht voor 160 tot 175 euro per liter [25] . Het is een feit van algemene bekendheid dat de prijs van velgenreinigers in de detailhandel varieert van 11 tot 25 euro per liter.
De rechtbank stelt op basis van getuigenverklaringen vast dat sommige klanten met grote regelmaat GBL kochten via het klantnummer en dat verdachte in ieder geval betrokken was bij de levering van die GBL. [getuige 1] verklaart hierover dat hij vanaf december 2013 ongeveer vijfmaal GBL heeft gekocht. De aankopen verliepen telkens op eenzelfde wijze, via sms, en de levering was in Veldhoven of Best. Aan [getuige 1] wordt een foto getoond van verdachte en hij herkent verdachte als zijnde de verkoper. [26] [getuige 3] verklaart op 3 maart 2014 dat hij sinds ongeveer zes maanden GBL koopt via het klantnummer. In totaal heeft hij zo'n drie keer GBL gekocht. Hij herkent verdachte als zijnde de verkoper. [27] [getuige 4] heeft vanaf oktober 2013 twee of drie keer GBL gekocht in Veldhoven, waarbij de afspraken telkens via sms gemaakt werden. [28] Ook [getuige 5] herkent verdachte als zijnde de man in de jeep van wie hij GBL heeft gekocht in januari 2014 [29] .
Dat de door verdachte en zijn mededaders verkochte GBL ook daadwerkelijk werd gebruikt voor de vervaardiging van GHB blijkt onder andere uit de verklaring van [getuige 6] die verklaart dat hij met de GBL GHB wilde gaan maken [30] .
De rechtbank acht voorts van belang dat verdachte en zijn mededaders de politie probeerden te ontwijken. Dit blijkt uit de op 4 februari 2014 gestuurde sms van het chauffeursnummer naar het doorgeefnummer waarin staat vermeld: "Jep en kijk uit want belgen vallen op savonds politie kwan 2X terug v hun", het op 12 februari 2014 van het doorgeefnummer naar het chauffeursnummer gestuurde sms bericht: "Staan woute te posten als je richting [adres 2] rijd. Rechts honderd meter voor [adres 2] dus even uit kijken weet niet hoe lang ze daar staan of wat" en het op 12 februari 2014 van het chauffeursnummer naar het doorgeefnummer gestuurde sms bericht: "Ik rij camp zo weer op wamt rijd niks als politie" [31] .
De rechtbank is op grond van voorgaande feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de GBL die hij heeft geleverd bedoeld was voor het vervaardigen van GHB. Indicatoren die de rechtbank daarbij van belang vindt zijn de heimelijke wijze waarop de verkoop van GBL heeft plaatsgevonden, de hoge verkoopprijs en zuiverheidsgraad van de GBL, de particuliere klantenkring, de frequentie waarmee een deel van de klanten afnam, het leveren (soms ook buiten kantooruren) op parkeerplaatsen, het gebruik van verschillende telefoonnummers om onderling boodschappen door te geven en de omstandigheid dat verdachte en zijn mededaders de politie probeerden te ontlopen. De stelling van verdachte dat hij niet wist dat zijn klanten de GBL gebruikten voor het vervaardigen van GHB acht de rechtbank gezien voornoemde omstandigheden niet aannemelijk.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat een aantal getuigen door de politie zijn opgeroepen als verdachte en dat zij derhalve onder druk hun verklaring hebben afgelegd. Daarnaast hebben de fotoconfrontaties enkelvoudig plaatsgevonden. De raadsman is van oordeel dat de getuigenverklaringen en de herkenningen daarom niet kunnen worden meegenomen voor het bewijs. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Als het al zo zou zijn dat in het onderhavige onderzoek getuigen ten onrechte als verdachte zouden zijn aangemerkt, dan is de rechtbank van oordeel dat het niet de verdachte is die door de niet-naleving van een voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen zodat daaraan in onderhavige zaak geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden.
Voorts is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat een meervoudige fotoconfrontatie in beginsel de voorkeur verdient. Echter, de enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie leidt er niet toe dat die herkenning om die reden voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten.
Gezien vorenstaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
3.
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 17 februari 2014 te Veldhoven en Eindhoven en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB), zijnde Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens een of meer hoeveelheden GBL (Gamma-butyrolacton) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte ernstige redenen had te vermoeden, dat die stof bestemd was tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Mocht het tot een strafoplegging komen, dan moet volgens de raadsman volstaan worden met een straf die meer past bij de ernst van de feiten, daarbij in aanmerking nemend dat verdachte reeds 7 maanden in voorarrest zit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van ruim 4 maanden schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB door GBL, een grondstof voor het vervaardigen van GHB, te verhandelen. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich hierdoor niet heeft laten weerhouden, maar kennelijk slechts heeft gehandeld uit financieel gewin.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij in de afgelopen vijf jaar niet eerder werd veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van langere duur op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat de in beslag genomen Ssangyong personenauto verbeurd verklaard moet worden, nu deze gebruikt is bij de aflevering van de GBL. Er rust inmiddels conservatoir beslag op het in beslag genomen geld.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat het conservatoir beslag moet blijven lopen tot aan de eventuele behandeling van de ontnemingsvordering en verzoekt de rechtbank nog geen beslissing te nemen op het beslag.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst onder 1 vermelde voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat met behulp van dit voorwerp feit 3 is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van dit feit aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank zal voorts de teruggave aan verdachte gelasten van de goederen onder 2 en 3 op de beslaglijst. Op basis van de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer vast dat de in beslag genomen geldbedragen door het bewezenverklaarde zijn verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van strafvordering zich niet meer tegen de teruggave van deze in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van: een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10a van de Opiumwet voorbereiden of bevorderen, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
Ten aanzien van feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten: het voorwerp genoemd onder 1 op de aangehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Teruggaveinbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: de voorwerpen genoemd onder 2 en 3 op de aangehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J.M. Fleskens, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. H.M. Hettinga, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 22 september 2014.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, Locatie Valkenswaard, Onderzoek Baarduil 22GRV14004, BvH-registratienummer 2014010383, afgesloten op 16 april 2014.
2.Erkennende verklaring van verdachte ter zitting d.d. 8 september 2014.
3.Verklaring van [medeverdachte 3] d.d. 18 februari 2014 (p. 102-105) en verklaring van [medeverdachte 3] d.d. 19 februari 2014 (p. 106-113).
4.Relaas van [verbalisant 1] d.d. 18 februari 2014 (p. 457-458).
5.Relaas van [verbalisant 1] d.d. 4 maart 2014 (p. 451).
6.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van sms-berichten (p. 939-941).
7.Proces-verbaal observatie 29 januari 2014 (p. 985-986) met bijbehorende foto's (p. 989-992).
8.Relaas van [verbalisant 1] d.d. 4 maart 2014 (p. 450).
9.Verklaring van [getuige 1] d.d. 17 maart 2014 (p. 929-930).
10.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van sms-berichten (p. 905-906).
11.Proces-verbaal observatie 29 januari 2014 (p. 917) met bijbehorende foto's (p. 929-922).
12.Relaas van [verbalisant 1] d.d. 4 maart 2014 (p. 450).
13.Verklaring van [getuige 2] d.d. 14 maart 2014 (p. 893-895).
14.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 466-468).
15.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 468).
16.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 476).
17.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 477).
18.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 487-489).
19.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 494-496).
20.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 467-468).
21.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 477-478).
22.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een sms-bericht (p. 473).
23.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een sms-bericht (p. 474).
24.Rapport NFI d.d. 22 april 2014 (aanvullend proces-verbaal).
25.Verklaringen van [getuige 1] d.d. 17 maart 2014 (p. 929) en [getuige 2] d.d. 14 maart 2014 (p. 894).
26.Verklaring van [getuige 1] d.d. 17 maart 2014 (p. 929-930).
27.Verklaring van [getuige 3] d.d. 3 maart 2014 (p. 789).
28.Verklaring van [getuige 4] d.d. 26 februari 2014 (p. 766).
29.Verklaring van [getuige 5] d.d. 5 maart 2014 (p.828-848).
30.Verklaring van [getuige 6] d.d. 18 februari 2014 (p. 640).
31.Proces-verbaal hoofd ambtelijk verslag (p. 39).