ECLI:NL:RBOBR:2014:5437

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
01/879133-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB

Op 22 september 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende feiten met betrekking tot de Opiumwet. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 25 juli 2014, en de rechtbank heeft de zaak behandeld na een terechtzitting op 8 september 2014. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB. De officier van justitie vorderde veroordeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de feiten 1 en 2, en sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen.

Wat betreft feit 3, dat betrekking had op de voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de GBL die zij had, bestemd was voor de bereiding van GHB. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de verdachte slechts enkele keren de telefoon van haar partner had beantwoord en dat er onvoldoende bewijs was dat zij zich actief met de handel in GBL had beziggehouden.

De rechtbank besloot tot teruggave van inbeslaggenomen goederen aan de verdachte, aangezien het belang van de strafvordering zich daar niet meer tegen verzette. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is op 22 september 2014 openbaar gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01/879133-14
Datum uitspraak: 22 september 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 juli 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 22 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van ongeveer 1 kilogram, althans enige hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) opzettelijk voormelde hoeveelheid amfetamine overhandigd, althans overgedragen, aan een of meer perso(o)n(en), terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat voormelde amfetamine vervoerd zou worden naar en/of bestemd was voor België;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, ter uitvoering van haar voornemen om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, met dat opzet tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, voormelde hoeveelheid amfetamine in Veldhoven aan een of meer perso(o)n(en) heeft overhandigd, althans overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat voormelde amfetamine vervoerd zou worden naar en/of bestemd was voor België, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 29 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 1 kilogram of daaromtrent, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) opzettelijk voormelde hoeveelheid amfetamine overhandigd, althans overgedragen, aan een persoon, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat voormelde amfetamine vervoerd zou worden naar en/of bestemd was voor België;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 17 februari 2014 te Veldhoven en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB), zijnde Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden GBL (Gamma-butyrolacton) en/of één of meer (andere) voorwerp(en) en/of stof(fen), voorhanden heeft gehad en/of verkocht en/of afgeleverd, waarvan verdachte en/of verdachte's mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) en/of stof(fen) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 1 en 2.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wegens gebrek aan bewijs moet worden vrijgesproken van feit 1 en 2.
Het oordeel van de rechtbank.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte wordt van die feiten vrijgesproken.

De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 3.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met andere in de ten laste gelegde periode voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB heeft verricht, door GBL te verkopen en te leveren. De aankopen verliepen telkens op eenzelfde, heimelijke wijze. Er werd contact gezocht met het klantnummer, in gebruik bij verdachte, waarna hoeveelheid, prijs en details over de aflevering werden afgesproken. Vervolgens werd via andere nummers een chauffeur gedirigeerd naar de plek van aflevering. Gelet op de heimelijke wijze van verkoop, op parkeerplaatsen, buiten winkeltijden, via versluierd taalgebruik, de hoge prijs van de GBL, de zuiverheidsgraad, kan het niet anders dan dat verdachte wist of tenminste ernstige reden had moeten hebben te vermoeden dat GBL als grondstof voor GHB gebruikt kon worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat voor een bewezenverklaring vereist is dat verdachte een ernstige reden moet hebben gehad te vermoeden dat de GBL gebruikt zou worden voor de bereiding van GHB. Verdachte heeft enkel een aantal malen de telefoon van haar partner opgenomen en een boodschap doorgegeven. Uit geen van deze gesprekken blijkt de wetenschap bij verdachte. Wegens gebrek aan bewijs moet verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat de partner van verdachte vanaf oktober 2013 in GBL heeft gehandeld. GBL kent diverse toepassingen in de chemische industrie en het wordt tevens gebruikt als precursor voor de vervaardiging van GHB. GBL staat niet vermeld op één van de lijsten behorende bij de Opiumwet of de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Het uitsluitend voorhanden hebben van GBL is dan ook niet strafbaar. Verdachte wordt echter verweten GBL voorhanden te hebben gehad ter voorbereiding van de productie van GHB, een feit dat wel strafbaar is gesteld. In dat geval is vereist dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de stof bestemd was voor de bereiding van GHB.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij enkele malen de telefoon van haar vriend heeft beantwoord en weleens boodschappen heeft doorgegeven. Zij zegt dat ze dacht dat het om velgenreiniger of GBL ging en dat ze nooit geweten heeft dat daarvan drugs gemaakt kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete feiten en omstandigheden bevat die buiten redelijke twijfel het oordeel kunnen dragen dat verdachte ten minste ernstige redenen heeft gehad om te vermoeden dat de GBL bestemd was voor de bereiding van GHB. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat slechts een aantal tapgesprekken en een beperkt aantal sms-berichten aan verdachte zijn te linken. Daarnaast is niet komen vast te staan dat verdachte zich op andere wijze met de handel in GBL heeft beziggehouden. Verdachte zal daarom ook van feit 3 worden vrijgesproken.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Ontnemingsvordering.

De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair, feit 2 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten:
  • personenauto, Volkswagen Polo, wit, [kenteken];
  • Apple iPhone, wit, met Swarovski kristallen hoesje (goednummer PL2218-20140103830763554).
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 7 maart 2014 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J.M. Fleskens, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. H.M. Hettinga, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 22 september 2014.