ECLI:NL:RBOBR:2014:5436

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
01/879111-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB en handel in harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verschillende feiten met betrekking tot de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte werd onder andere verweten dat hij voorbereidingshandelingen had verricht voor de bereiding van GHB door GBL te verhandelen, en dat hij grote hoeveelheden harddrugs, waaronder amfetamine, MDMA en cocaïne, voorhanden had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van vier maanden betrokken was bij de verkoop van GBL, een stof die kan worden gebruikt voor de productie van GHB. De verdachte heeft verklaard dat hij GBL als velgenreiniger verkocht, maar de rechtbank oordeelde dat hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de GBL ook voor druggerelateerde doeleinden werd gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden verschillende in beslag genomen goederen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01/879111-14
Datum uitspraak: 22 september 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 mei 2014, 25 juli 2014 en 8 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 mei 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van ongeveer 1 kilogram, althans enige hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk voormelde hoeveelheid amfetamine overhandigd, althans overgedragen, aan een of meer perso(o)n(en), terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat voormelde amfetamine vervoerd zou worden naar en/of bestemd was voor België;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, ter uitvoering van zijn voornemen om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, voormelde hoeveelheid amfetamine in Veldhoven aan een of meer perso(o)n(en) heeft overhandigd, althans overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat voormelde amfetamine vervoerd zou worden naar en/of bestemd was voor België, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 1 kilogram of daaromtrent, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk voormelde hoeveelheid amfetamine overhandigd, althans overgedragen, aan een persoon, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat voormelde amfetamine vervoerd zou worden naar en/of bestemd was voor België;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 17 februari 2014 te Veldhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- (in totaal) 2,3 kilogram of daaromtrent, althans enige hoeveelheid/hoeveelheden, van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine en/of
- (in totaal) 943 gram of daaromtrent, althans enige hoeveelheid/hoeveelheden, van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA (XTC), in ieder geval bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- 41 gram of daaromtrent, althans enige hoeveelheid/hoeveelheden, van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, en/of
- 230,5 gram of daaromtrent, althans enige hoeveelheid/hoeveelheden, van (een) materia(a)l(en) bevattende Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB),
zijnde amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne en/of Gamma Hydroxy Boterzuur (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 17 februari 2014 te Veldhoven en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB), zijnde Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden GBL (Gamma-butyrolacton) en/of één of meer (andere) voorwerp(en) en/of stof(fen), voorhanden heeft gehad en/of verkocht en/of afgeleverd, waarvan verdachte en/of verdachte's mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) en/of stof(fen) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
5.
hij op of omstreeks 17 februari 2014 te Veldhoven een wapen van categorie III, te weten een kogelgeweer, merk Izhevsk, en/of munitie van categorie III, te weten 4 patronen, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 1.

Inleiding.
Verdachte wordt primair verweten dat hij op 22 januari 2014 samen met anderen een kilogram amfetamine heeft uitgevoerd naar België. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging en meer subsidiair als het verkopen dan wel voorhanden hebben van een kilogram amfetamine.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een kilo amfetamine hebben gekocht via het [telefoonnummer 1]. Dat telefoonnummer is in gebruik bij verdachte. De modus operandi komt overeen met die bij de handel in GBL, zoals ten laste gelegd onder feit 4.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde, omdat er geen enkel bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij de verkoop of levering van de amfetamine.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank leidt uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende stukken af dat op enig moment - volgens het relaas proces-verbaal was dat op 22 januari 2014 - twee verdachten met de Belgische nationaliteit zijn aangehouden, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Zij hebben verklaard dat ze een dag voor hun aanhouding amfetamine hadden gekocht in Veldhoven en dat zij contact hadden met de verkoper via een bepaald telefoonnummer. Dat telefoonnummer zou volgens de politie in gebruik zijn bij verdachte. Het procesdossier bevat een proces-verbaal waaruit blijkt dat een stof die bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in beslag is genomen, positief is getest op amfetamine. Naar het oordeel van de rechtbank staat echter op basis van hetgeen zich in het dossier bevindt niet vast waar en wanneer en onder welke omstandigheden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangehouden en wat er onder hen in beslag is genomen. Daarnaast staat niet vast waar de stof die is getest precies is aangetroffen en of dit de stof betreft waarover [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaren. Het dossier bevat geen processen-verbaal van aanhouding en geen kennisgeving van inbeslagneming die betrekking hebben op dit feit. Het relaas proces-verbaal op pagina 11 is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt onvoldoende concreet en ook niet opgemaakt door verbalisanten die bij de aanhouding en inbeslagneming waren betrokken. Om die reden is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voor enige verkoop of overdracht van amfetamine door verdachte op 22 januari 2014. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd.

De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 2.

Inleiding.
Verdachte wordt primair verweten dat hij op 29 januari 2014 samen met anderen een kilogram amfetamine heeft uitgevoerd naar België. Subsidiair wordt hem verweten dat hij op die datum een kilogram amfetamine heeft verkocht dan wel aanwezig heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat het onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Een observatieteam heeft gezien dat [medeverdachte 3] een tas heeft overgedragen aan een mevrouw in een auto met Belgisch kenteken. Na haar aanhouding in België is in haar auto een stof aangetroffen, die later getest is als amfetamine. Ook voor dit feit geldt eenzelfde modus operandi als bij feit 1 en feit 4. Er is contact gelegd met het [telefoonnummer 1], een nummer dat in gebruik is bij verdachte. De officier van justitie vindt bovendien van belang dat op 17 februari 2014 ook bij verdachte een grote hoeveelheid amfetamine is aangetroffen.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde, omdat er geen enkel bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij de verkoop of levering van amfetamine. Dat er bij verdachte amfetamine is aangetroffen, doet niet ter zake nu verdachte verklaart deze zelf gekocht te hebben en omdat niet is getest of die amfetamine qua samenstelling overeenkomt met de in de Belgische auto aangetroffen amfetamine.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de uit België afkomstige [betrokkene 1] op 29 januari 2014 een kilogram amfetamine heeft gekocht en dat de verkoper gebruik heeft gemaakt van het [telefoonnummer 1]. Op pagina 189a en 189b van het dossier is de sms-wisseling te zien die hierop betrekking heeft. Het [telefoonnummer 1] was in ieder geval in gebruik bij verdachte maar blijkens het procesdossier werd het nummer ook gebruikt door [medeverdachte 4]. Verdachte ontkent dat hij op 29 januari 2014 middels sms-berichten contact heeft gehad met [betrokkene 1] en dat hij aan haar een kilogram amfetamine heeft verkocht. Nu het [telefoonnummer 1] door meerdere personen werd gebruikt en verdachte ontkent de sms-berichten op 29 januari 2014 te hebben gestuurd, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte deze berichten heeft verstuurd. Evenmin bevat het dossier andere aanwijzingen die duiden op betrokkenheid van verdachte bij de verkoop en levering van amfetamine op 29 januari 2014. Dat er op 17 februari 2014 bij verdachte en hoeveelheid amfetamine is aangetroffen maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Niet onderzocht is immers of de samenstelling van de bij verdachte aangetroffen amfetamine overeenkomt met die van de amfetamine die op 29 januari 2014 in de Belgische auto is aangetroffen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrij spreken van feit 2 primair en feit 2 subsidiair.
De bewijsmiddelen [1] en de beoordeling daarvan.

Feit 3

Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 3.
De officier van justitie acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen zoals ten laste gelegd, met de kanttekening dat het gaat om 0,41 gram cocaïne en 230,5 gram amfetamine in plaats van GHB.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van feit 3.
De raadsman heeft betoogd dat slechts wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard het bezit van de bij verdachte in zijn woning en in zijn auto aangetroffen amfetamine, XTC-pillen en cocaïne.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3.
Op 17 februari 2014 is verdachte in Eindhoven aangehouden op verdenking van overtreding van diverse artikelen van de Opiumwet. [2] In de fouillering van verdachte is een sachetje met wit poeder aangetroffen en in beslag genomen. [3] Dit poeder is gewogen en ter analyse aangeboden aan het NFI. [4]
Onder verdachte is voorts een BMW met [kenteken] in beslag genomen. [5] In de BMW werden onder meer drie plastic zakken met rode pillen aangetroffen [6] en in beslag genomen. [7] Deze pillen zijn gewogen en bemonsterd en ter analyse aangeboden aan het NFI. [8]
Vervolgens vond er op 17 februari 2014 een doorzoeking plaats in de vakantiewoning waar verdachte verbleef aan [adres 2] te Veldhoven [9] . Hier werd onder meer aangetroffen en in beslag genomen:
- witte pasta [10] , gewogen en bemonsterd en ter analyse aangeboden aan het NFI [11] ;
- flesje vloeistof [12] , gewogen en bemonsterd en ter analyse aangeboden aan het NFI [13] ;
- potje met 100 pillen [14] , gewogen en bemonsterd en ter analyse aangeboden aan het NFI [15]
Uit de analyse van de hiervoor genoemde middelen door het NFI volgt dat er sprake is van [16] :
  • 0,41 gram poeder, bevat cocaïne;
  • 900 gram tabletten, bevatten MDMA;
  • 990 gram crèmekleurig geklonterd poeder, bevat amfetamine;
  • 230,5 gram vloeistof, bevat amfetamine;
  • 30,19 gram tabletten, bevatten MDMA;.
Verdachte erkent dat hij op 17 februari 2014 cocaïne bij zich had en dat er XTC-pillen in zijn auto lagen. Voorts erkent hij de aanwezigheid van amfetamine en XTC-pillen in zijn woning [17] .
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte op 17 februari 2014 in Eindhoven en Veldhoven het navolgende voorhanden heeft gehad:
  • totaal 1220,5 gram van een materiaal bevattende amfetamine;
  • totaal 930,19 gram van een materiaal bevattende MDMA;
  • 0,41 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de 0,41 gram cocaïne een gebruikershoeveelheid betreft waarvoor verdachte niet vervolgd had mogen worden. De rechtbank verwerpt dit verweer nu onder verdachte niet alleen deze cocaïne, maar in totaal een grote hoeveelheid harddrugs is aangetroffen waaronder 0,41 gram cocaïne, zodat de officier van justitie wel degelijk tot vervolging over mocht gaan.
Van de braadpan witte pasta (aangetroffen nabij huisje 278) alsmede de zak met restafval (aangetroffen in de heg) is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat deze van verdachte zijn. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Feit 4

Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 4.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen in de ten laste gelegde periode voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB heeft verricht, door GBL te verkopen en te leveren. De aankopen verliepen telkens op eenzelfde, heimelijke wijze. Er werd contact gezocht met het klantnummer, in gebruik bij verdachte, waarna hoeveelheid, prijs en details over de aflevering werden afgesproken. Vervolgens werd via andere nummers een chauffeur gedirigeerd naar de plek van aflevering. Gelet op deze heimelijke wijze van verkoop, op parkeerplaatsen, buiten winkeltijden, via versluierd taalgebruik, de hoge prijs van de GBL en de zuiverheidsgraad, kan het niet anders dan dat verdachte wist of tenminste ernstige reden had moeten hebben te vermoeden dat GBL als grondstof voor GHB gebruikt kon worden.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van feit 4.
De raadsman heeft op de in zijn pleitnotitie genoemde gronden betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 4. Verdachte heeft weliswaar gehandeld in GBL, maar wist enkel van de toepassing als (velgen)reiniger. GBL komt niet voor op lijst I van de Opiumwet, dus handel in deze stof is niet strafbaar, mits het niet verhandeld wordt met het doel een fabricaat te maken dat wel op de lijst voorkomt. De wetenschap van dat laatste ontbrak bij verdachte.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 4.
Verdachte heeft verklaard dat hij in september 2013 175 liter GBL heeft gekocht. Deze GBL heeft hij contant betaald. Hij dacht winst te kunnen maken met de verkoop van de GBL omdat het uit de handel zou gaan. In oktober 2013 is hij naar eigen zeggen gestart met de verkoop van GBL, voornamelijk aan particulieren. Contacten met klanten verliepen onder meer via het [telefoonnummer 1], een nummer dat verdachte in gebruik had. Klanten zochten zelf contact met dat telefoonnummer. De bestellingen werden zowel in gesprekken als in sms-berichten geplaatst en de aflevering vond plaats op parkeerplaatsen. [18]
Medeplegen
Verdachte heeft verklaard dat hij alleen verantwoordelijk is voor de verkoop en levering van GBL. De rechtbank is echter van oordeel dat er sprake is van medeplegen en overweegt daartoe het volgende.
Verbalisanten hebben het gegevensverkeer van verschillende telefoonnummers opgenomen en afgeluisterd/uitgelezen. Daaruit is een algemene werkwijze gebleken:
  • via het [telefoonnummer 1], het "klantennummer" waarvan verdachte heeft verklaard dat hij het in gebruik had, worden bestellingen van klanten aangenomen, hoofdzakelijk via sms-berichten;
  • in deze sms-berichten worden de aantallen (liters) afgesproken, wanneer en naar welke locatie de klant komt en met welke auto de klant komt;
  • de klant wordt gevraagd korte tijd voor aankomst op de afgesproken plek een sms-bericht te sturen;
  • na dit sms-bericht wordt de informatie over de aantallen, de locatie en het type auto van de klant doorgegeven via een sms-bericht van het [telefoonnummer 2], het "doorgeefnummer" naar het [telefoonnummer 3], het "chauffeurnummer".
Vanuit het "chauffeurnummer" worden enkel en alleen sms-berichten verstuurd naar en ontvangen van het "doorgeefnummer". [19]
Uit een aantal tapgesprekken is gebleken dat ook [medeverdachte 4] de telefoon met eerdergenoemd klantnummer heeft beantwoord en boodschappen heeft aangenomen en doorgegeven. Op 23 januari 2014 is er een aantal gesprekken tussen een man met [telefoonnummer 4] en het klantnummer, dat beantwoord wordt door verdachte. Afgesproken wordt "drie voor vierhonderd" en rond 22.00 uur op station Eindhoven. [20] Om 22:18 uur belt hetzelfde nummer in op het klantnummer, dat beantwoord wordt door [medeverdachte 4]. In dit gesprek zegt ze dat hij er zo zal zijn. [21] Op 25 januari 2014 om 19.19 uur wordt het klantnummer gebeld door een man met telefoonnummer [telefoonnummer 5]. [medeverdachte 4] beantwoordt de telefoon en zegt tegen de man waar hij moet wachten. [22] Op 27 januari 2014 om 14.07 uur belt een man met telefoonnummer [telefoonnummer 6] in op het klantnummer, dat beantwoord wordt door [medeverdachte 4]. Zij spreekt af dat hij rond vier uur bij de Lidl moet zijn, vraagt of de man wil sms'en als hij in de buurt van Veldhoven is en zegt dat het drie van tien zijn. [23] Tevens wordt [medeverdachte 4] onder meer op 4 februari 2014 om 17.07 uur en 17.13 uur [24] , op 13 februari 2014 om 13.57 uur en 14.07 uur [25] door verdachte ([telefoonnummer 7]) gebeld op haar eigen nummer ([telefoonnummer 8]) en gaan de gesprekken over plekken, tijdstippen, omschrijvingen van auto's en betalingen.
Voorts heeft verdachte bij de politie verklaard dat het wel kan zijn dat [medeverdachte 4] wel eens voor hem weggebracht heeft. Hij gaf haar een tasje mee [26] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte in ieder geval [medeverdachte 4] heeft betrokken bij de handel in GBL door haar de telefoon te laten aannemen en berichten te laten doorgeven.
Voorts blijkt uit diverse tapgesprekken die vanaf het klantnummer naar de klanten gestuurd worden dat er gesproken wordt over een chauffeur die gestuurd wordt. In een gesprek op 23 januari 2014 om 22.01 uur tussen een man en verdachte antwoordt verdachte op de vraag of hij er al is onder meer "Dan ga ik hem even een berichtje sturen. (…) Jij moest drie hebben he? (…) Voor vierhonderd. Oke is goed. Hij komt eraan. Hij is er zo." [27] In een gesprek op 27 januari 2014 om 14.33 uur tussen een man en verdachte antwoordt verdachte op de vraag over een wijziging in tijdstip onder meer "oh dan moet ik heel even gaan sms'en. (…) Dan laat ik even de chauffeur een berichtje sturen en dan laat ik het je zo weten". [28] Voorgaande blijkt ook uit uitgaande sms-berichten van het klantnummer, zoals op 25 januari 2014 om 19:00 uur: "Ok waar herkent hij jullie aan" [29] en op 25 januari 2014 om 19:11 uur: "Op parkeer plaats staat zwarte jeep loop daar heen hij zit daar in". [30]
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de GBL heeft verkocht in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
Wetenschap mogelijke GHB-bereiding
GBL kent diverse toepassingen in de chemische industrie en het wordt tevens gebruikt als precursor voor de vervaardiging van GHB. GBL staat niet vermeld op één van de lijsten behorende bij de Opiumwet of de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. [31] Het uitsluitend voorhanden hebben van GBL is dan ook niet strafbaar. Verdachte wordt echter verweten GBL voorhanden te hebben gehad ter voorbereiding van de productie van GHB, een feit dat wel strafbaar is gesteld. In dat geval is vereist dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de stof bestemd was voor de bereiding van GHB.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de GBL heeft verkocht als velgenreiniger en dat hij geen ernstige reden had te vermoeden dat zijn klanten de GBL zouden gebruiken om GHB te bereiden.
Ter beantwoording van de vraag of verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat zijn klanten de GBL zouden gebruiken om GHB te maken, acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte heeft de GBL ingekocht voor 95 euro per liter en verkocht deze voor 125 tot 175 euro per liter [32] . Het is een feit van algemene bekendheid dat de prijs van velgenreinigers in de detailhandel varieert van 11 tot 25 euro per liter.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de velgenreiniger een zuiverheidsgraad van 99,9 % had en dat hij dit ook aan klanten heeft laten weten [33] . Getuige Kat verklaart dat hij in februari 2014 een sms heeft ontvangen waarin GBL met "99% BASF" werd aangeboden. Hij heeft voor 175 euro in Veldhoven een liter GBL gekocht van een man in een grote zwarte jeep. [34] Uit een tap van het klantnummer volgt dat deze sms-wisseling op 9 februari 2014 om 15.08 uur heeft plaatsgevonden. [35] [getuige 1] heeft op 25 oktober 2014 een sms ontvangen van het klantnummer waarin GBL van "99,9% BASF" werd aangeboden. Eind januari 2014 heeft hij via dat nummer GBL gekocht in Veldhoven. [36]
De rechtbank stelt op basis van getuigenverklaringen vast dat sommige klanten met grote regelmaat GBL kochten via het klantnummer. [getuige 2] verklaart hierover dat hij vanaf december 2013 ongeveer vijfmaal GBL heeft gekocht. De aankopen verliepen telkens op eenzelfde wijze, via sms, en de levering was in Veldhoven of Best. [37] [getuige 3] verklaart op 3 maart 2014 dat hij sinds ongeveer zes maanden GBL koopt via het klantnummer. In totaal heeft hij zo'n drie keer GBL gekocht. [38] [getuige 4] heeft vanaf oktober 2013 twee of drie keer GBL gekocht in Veldhoven, waarbij de afspraken telkens via sms gemaakt werden. [39]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat GBL kon worden gebruikt voor druggerelateerde doeleinden. [40] Dat de door verdachte verkochte GBL ook daadwerkelijk werd gebruikt voor de vervaardiging van GHB blijkt onder andere uit de verklaring van [getuige 5] die verklaart dat hij met de GBL GHB wilde gaan maken [41] .
De rechtbank acht voorts van belang dat verdachte en zijn mededaders de politie probeerden te ontwijken. Dit blijkt uit de op 4 februari 2014 gestuurde sms van het chauffeursnummer naar het doorgeefnummer waarin staat vermeld: "Jep en kijk uit want belgen vallen op savonds politie kwan 2X terug v hun", het op 12 februari 2014 van het doorgeefnummer naar het chauffeursnummer gestuurde sms bericht: "Staan woute te posten als je richting [adres 3] rijd. Rechts honderd meter voor [adres 3] dus even uit kijken weet niet hoe lang ze daar staan of wat" en het op 12 februari 2014 van het chauffeursnummer naar het doorgeefnummer gestuurde sms bericht: "Ik rij camp zo weer op wamt rijd niks als politie" [42] .
De rechtbank is op grond van voorgaande feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de GBL die hij heeft geleverd bedoeld was voor het vervaardigen van GHB. Indicatoren die de rechtbank daarbij van belang vindt zijn de heimelijke wijze waarop de verkoop van GBL heeft plaatsgevonden, de hoge verkoopprijs en hoge zuiverheidsgraad van de GBL, die kennelijk van belang was, de particuliere klantenkring, de frequentie waarmee een deel van de klanten afnam, het leveren (soms ook buiten kantooruren) op parkeerplaatsen, het gebruik van verschillende telefoonnummers om onderling boodschappen door te geven, de omstandigheid dat verdachte en zijn mededaders de politie probeerden te ontlopen en de wetenschap van verdachte dat GBL ook wordt gebruikt voor druggerelateerde doeleinden. De stelling van verdachte dat hij niet wist dat zijn klanten de GBL gebruikten voor het vervaardigen van GHB acht de rechtbank gezien voornoemde omstandigheden niet aannemelijk. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij altijd aan zijn klanten vroeg wat ze met de GBL gingen doen. Deze stelling wordt echter in het geheel niet ondersteund door stukken in het dossier, nu in geen van de tapgesprekken een dergelijke vraag wordt gesteld en ook de diverse getuigen hierover niet verklaren. Het onder 4 ten laste gelegde feit zal daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

Feit 5

Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 5.
De officier van justitie acht feit 5 wettig en overtuigend bewezen zoals ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van feit 5.
Namens verdachte is aangevoerd dat vrijspraak moet volgen van dit feit, nu het ging om een onbruikbaar antiek wapen, een erfstuk. Bovendien ontkent verdachte het bezit van munitie.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 5.
Vuurwapen
Op 17 februari 2014 vond er een doorzoeking plaats in de vakantiewoning waar verdachte verbleef aan [adres 2] te Veldhoven [43] . Hierbij werd in het schuurtje een vuurwapen aangetroffen en in beslag genomen [44] . Het wapen is onderzocht door [verbalisant 1], opgeleid en bevoegd tot het juridisch omschrijven van (vuur)wapens. De verbalisant concludeert, zakelijk weergegeven, het volgende. Het voorwerp is een meerschots grendel-kogelgeweer, merk Izhevsk. Dit geweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 juncto artikel 2 lid 1 categorie II onder 1 van de Wet wapens en munitie. [45] Verdachte erkent het voorhanden hebben van dit vuurwapen. [46]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 februari 2014 een wapen van categorie III voorhanden heeft gehad. Dat dit wapen onbruikbaar was, omdat de grendel ontbrak, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Munitie
Met betrekking tot de aangetroffen munitie overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte verbleef in een vakantiewoning van zijn moeder. Daar verbleef ook zijn vriendin. In een inloopkast in die woning zijn drie patronen aangetroffen. Bij de tussendeur van de slaapkamer naar de woonkamer is één patroon gevonden. Verdachte ontkent ten stelligste dat hij patronen voorhanden heeft gehad. De rechtbank neemt in aanmerking dat de woning niet van verdachte was en niet alleen door hem werd bewoond. Bovendien zijn de patronen niet nabij het eerdergenoemde vuurwapen aangetroffen. Gelet op deze feiten en omstandigheden zal de rechtbank verdachte vrij spreken van het voorhanden hebben van munitie.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
3.
op 17 februari 2014 te Veldhoven en elders in Nederland, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • in totaal 1220,5 gram van een materiaal bevattende amfetamine, en
  • in totaal 930,19 gram van een materiaal bevattende MDMA (XTC), en
  • 0,41 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine en MDMA en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 17 februari 2014 te Veldhoven en Eindhoven en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB), zijnde Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens een of meer hoeveelheden GBL (Gamma-butyrolacton) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte ernstige redenen had te vermoeden, dat die stof bestemd was tot het plegen van dat feit;
5.
op 17 februari 2014 te Veldhoven een wapen van categorie III, te weten een kogelgeweer, merk Izhevsk voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Hieraan moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals vermeld in het rapport van de reclassering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 1 jaar, met aftrek van de in voorarrest doorgebracht tijd en rekening houdend met een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van ruim 4 maanden schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB door GBL, een grondstof voor het vervaardigen van GHB, te verhandelen. Verdachte heeft een grote hoeveelheid GBL ingekocht en vervolgens samen met anderen met winst doorverkocht. Daarnaast heeft hij grote hoeveelheden harddrugs en een wapen voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich hierdoor niet heeft laten weerhouden, maar kennelijk slechts heeft gehandeld uit financieel gewin.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder werd veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 8 april 2014, waarin geadviseerd wordt een deels voorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie, een behandelverplichting en enkele andere voorwaarden het gedrag betreffende.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van langere duur op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat zowel de in beslag genomen BMW als de iPhone verbeurd verklaard dienen te worden, nu deze beiden gebruikt zijn bij de handel in GBL. De twee in beslag genomen Nokia's en de weegapparatuur dienen ook verbeurd te worden verklaard. Er rust inmiddels conservatoir beslag op het in beslag genomen geld. De overige goederen, voornamelijk drugs en grondstoffen, moeten worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om teruggave van het wapen nu het een erfstuk betreft. Voor het overige heeft hij zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het beslag.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst onder 5 vermelde voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat met behulp van dit voorwerp feit 3 is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van dit feit aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder 9, 12, 17, 19, 20 en 21 vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat met behulp van deze voorwerpen de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder 7, 8, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 18, 22, 23, 24, 25, 26 en 27 vermelde voorwerpen aan het verkeer eveneens onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven, deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen personenauto (nummer 1 op de beslaglijst) aan de rechthebbende, de moeder van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van strafvordering zich niet tegen de teruggave van dit in beslag genomen goed.
De rechtbank zal voorts de teruggave gelasten van de goederen onder 2, 3, 4 en 6 op de beslaglijst aan verdachte. Op basis van de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer vast dat de in beslag genomen geldbedragen door een van de bewezen verklaarde feiten zijn verkregen. Evenmin is komen vast te staan dat de bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid met de twee telefoons. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van strafvordering zich niet meer tegen de teruggave van deze in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
Medeplegen van: een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10a van de Opiumwet voorbereiden of bevorderen door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 5:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van feit 3, feit 4, feit 5:
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

  • zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
  • zich zal melden bij de reclassering van Novadic-Kentron, Dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven, en zich daarna gedurende de proeftijd zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit de GI-GGZ Leefstijltraining, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de uitvoerende instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven;
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij (forensische) verslavingszorg of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, teneinde zich te laten behandelen voor de persoonlijkheidsproblematiek en PTSS, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • zich zal inzetten voor en zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding;
  • zal meewerken aan een ARVA-training indien de toezichthouder dit alsnog geïndiceerd vindt;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten: het voorwerp genoemd onder 5 op de aangehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen goederen, te weten: de voorwerpen genoemd onder 7 tot en met 27 op de aangehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Teruggaveinbeslaggenomen goederen aan de rechthebbende (zijnde de moeder van verdachte), te weten: het voorwerp genoemd onder 1 op de aangehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Teruggaveinbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: de voorwerpen genoemd onder 2, 3, 4 en 6 op de aangehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J.M. Fleskens, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. H.M. Hettinga, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 22 september 2014.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, Locatie Valkenswaard, Onderzoek Baarduil 22GRV14004, BvH-registratienummer 2014010383, afgesloten op 16 april 2014.
2.Proces-verbaal aanhouding d.d. 17 februari 2014 (p. 89-90).
3.Kennisgeving van inbeslagneming (p. 329-330).
4.Proces-verbaal wegen en testen verdovende middelen (p. 326).
5.Kennisgeving van inbeslagneming (p. 273-274).
6.Relaas van [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 17 februari 2014 (p. 267).
7.Kennisgeving van inbeslagneming (p. 347-348).
8.Proces-verbaal wegen en testen verdovende middelen (p. 344).
9.Relaas van [verbalisant 5] d.d. 18 februari 2014 (p. 244-246).
10.Kennisgeving van inbeslagneming (p. 371).
11.Proces-verbaal wegen en testen verdovende middelen (p. 368).
12.Kennisgeving van inbeslagneming (p. 379).
13.Proces-verbaal wegen en testen verdovende middelen (p. 376).
14.Kennisgeving van inbeslagneming (p. 383).
15.Proces-verbaal wegen en testen verdovende middelen (p. 380).
16.Rapport NFI d.d. 22 april 2014 (aanvullend proces-verbaal).
17.Verklaring van verdachte d.d. 19 februari 2014 (p. 110-112) en zijn erkennende verklaring ter zitting d.d. 8 september 2014.
18.Erkennende verklaring van verdachte ter zitting d.d. 8 september 2014 en de verklaring van verdachte bij de politie (p. 106-113).
19.Relaas van [verbalisant 6] d.d. 18 februari 2014 (p. 457-458).
20.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 466-468).
21.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 468).
22.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 476).
23.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 477).
24.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 487-489).
25.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 494-496).
26.Verklaring van verdachte d.d. 19 februari 2014 (p. 106-113).
27.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 467-468).
28.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een telefoongesprek (p. 477-478).
29.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een sms-bericht (p. 473).
30.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een sms-bericht (p. 474).
31.Rapport NFI d.d. 22 april 2014 (aanvullend proces-verbaal).
32.Verklaring van verdachte ter zitting d.d. 8 september 2014.
33.Verklaring van verdachte ter zitting d.d. 8 september 2014.
34.Verklaring van [getuige 6] d.d. 4 maart 2014 (p. 814).
35.Een geschrift, zijnde een tapgesprek van een sms-bericht (p. 825).
36.Verklaring van [getuige 1] d.d. 6 maart 2014 (p. 871).
37.Verklaring van [getuige 2] d.d. 17 maart 2014 (p. 929-930).
38.Verklaring van [getuige 3] d.d. 3 maart 2014 (p. 789).
39.Verklaring van [getuige 4] d.d. 26 februari 2014 (p. 766).
40.Verklaring van verdachte ter zitting d.d. 8 september 2014.
41.Verklaring van [getuige 5] d.d. 18 februari 2014 (p. 640).
42.Proces-verbaal hoofd ambtelijk verslag (p. 39)
43.Relaas van [verbalisant 5] d.d. 18 februari 2014 (p. 244-246).
44.Kennisgeving van inbeslagneming (p. 305-306).
45.Relaas van [verbalisant 1] d.d.14 maart 2014 (p. 292).
46.De erkennende verklaring van verdachte ter zitting d.d. 8 september 2014.