ECLI:NL:RBOBR:2014:5299

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
SHE 13/5424 en 13/5716
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot gebruik nachtopvang voor dakloze in het kader van WWB

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 5 september 2014, zijn twee zaken behandeld die betrekking hebben op de verplichting van een dakloze eiser om gebruik te maken van de nachtopvang. De rechtbank oordeelt dat de verplichting om gebruik te maken van de nachtopvang niet kan worden opgelegd op basis van artikel 55 van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft aangetoond dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verplichting om gebruik te maken van de nachtopvang en het doel van arbeidsinschakeling. De eiser had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was ingetrokken omdat hij niet op uitnodigingen van verweerder reageerde. Bij een later besluit werd de bijstandsuitkering opnieuw toegekend, maar met de voorwaarde dat hij gebruik moest maken van de nachtopvang. Eiser heeft echter geen gebruik gemaakt van de nachtopvang, omdat hij zich daar niet veilig voelde en de voorkeur gaf aan overnachten bij vrienden.

De rechtbank overweegt dat de verplichting om gebruik te maken van de nachtopvang een ernstige inbreuk maakt op de bewegingsvrijheid en privacy van de eiser. De rechtbank concludeert dat de verplichting niet kan worden opgelegd, omdat verweerder niet heeft aangetoond dat deze verplichting noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van verweerder en verklaart de beroepen gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van daklozen en de voorwaarden die aan bijstandsverlening worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 13/5424 en 13/5716

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2014 in de zaken tussen

[eiser], eiser
(gemachtigde: P.C.J. Schut),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. J.C.N. van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2013 (primair besluit 1) heeft verweerder aan eiser met ingang van 7 augustus 2013 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend berekend naar de norm voor een dak- en thuisloze. Daarbij is aan eiser de verplichting opgelegd om gebruik te maken van een door verweerder aangewezen nachtopvang.
Bij besluit van 17 december 2013 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 26 september 2013 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit richt zich het beroep van eiser in de zaak SHE 13/5716.
Bij besluit van 31 oktober 2013 (primair besluit 2) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 oktober 2013 verlaagd met 40% omdat eiser niet of in een onvoldoende mate van de nachtopvang gebruik heeft gemaakt.
Bij besluit van 26 november 2013 (betreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 31 oktober 2013 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit richt zich het beroep van eiser in de zaak SHE 13/5424.
Verweerder heeft in zaak SHE 13/5716 een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn op 14 maart 2014 gevoegd ter zitting behandeld door de enkelvoudige kamer van deze rechtbank. Eiser en verweerder hebben zich op die zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het onderzoek in de zaken heropend en de behandeling van de zaken verwezen naar de meervoudige kamer. De zaken zijn door de meervoudige kamer behandeld ter zitting van 3 juli 2014. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [persoon].

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Aan eiser is bij besluit van 18 april 2012 een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 27 februari 2012. Bij besluit van 27 maart 2013 is die uitkering met ingang van 3 december 2012 ingetrokken omdat eiser niet op uitnodigingen van verweerder reageerde.
1.2
Bij besluit van 26 september 2013 heeft verweerder eiser een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een dak- en thuisloze (hierna: de bijstandsuitkering) en daarbij aan eiser de verplichting opgelegd om elke nacht gebruik te maken van de door de gemeente aangeboden nachtopvang. Op eiser zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling genoemd in artikel 9, eerste lid, van de WWB, volledig van toepassing.
1.3
Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de nachtopvang.
2.
Verweerder stelt zich bij de bestreden besluiten op het standpunt dat aan eiser terecht de verplichting is opgelegd om gebruik te maken van de nachtopvang.
3.
Eiser brengt tegen de bestreden besluiten in dat de verplichting gebruik te maken van de nachtopvang niet aan hem kan worden opgelegd zonder een nadrukkelijk daartoe strekkende wettelijke bepaling. Eiser is niet bereid in de nachtopvang te verblijven omdat hij daar wordt geconfronteerd met drugsgebruik, agressie en vervuiling. Om die reden geeft eiser er de voorkeur aan om bij vrienden en kennissen te overnachten. Nu de aangeboden nachtopvang niet gericht is op arbeidsinschakeling is van een maatregelwaardige gedraging geen sprake.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 55 WWB (Kamerstukken II, 2002-2003, 28870, nr. 3 p. 76) kan het opleggen van nadere verplichtingen als bedoeld in dit artikel aan de orde zijn wanneer in de persoon gelegen problemen aan arbeidsinschakeling in de weg staan, zoals bij psychische moeilijkheden of verslavingsproblemen. Een actieve, zo nodig bemiddelende opstelling van burgemeester en wethouders om dergelijke factoren, door inschakeling van professionele hulp, weg te nemen is alsdan zeer gewenst.
6.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de verplichting gebruik te maken van de nachtopvang wordt gezien als een eerste stap in de richting van arbeidsinschakeling. Eiser is immers een dakloze zonder vaste slaapplaats. Het niet hebben van een vaste slaapplaats staat volgens verweerder in de weg aan arbeidsinschakeling omdat dit er toe leidt dat eiser zijn tijd met name zal besteden aan het zoeken naar een slaapplaats en niet met arbeidsinschakeling en re-integratie. Nachtopvang geeft, aldus verweerder, een bepaalde orde en regelmaat waardoor een stap naar re-integratie kan worden gezet en wel in de richting van een traject gericht op zorg, wonen, activeren en werken. Indien eiser niet in de nachtopvang verblijft is, zo voert verweerder aan, onbekend op welke adressen hij slaapt en dat maakt het onmogelijk om eiser te laten re-integreren.
7.
Hoewel verweerder zich gelet op de in artikel 7, eerste lid, van de WWB vervatte opdracht op goede gronden gehouden acht ook voor een moeilijk te bereiken, activeren en stimuleren groep personen zoals eiser, daklozen zonder vaste slaapplaats, te bezien op welke wijze deze personen kunnen re-integreren en op welke wijze zij naar arbeid kunnen worden toegeleid neemt dit niet weg dat de verplichting gebruik te maken van de nachtopvang een verregaande inbreuk maakt op de (bewegings-)vrijheid en privacy van de betrokkenen. Artikel 55 van de WWB geeft verweerder weliswaar de bevoegdheid om verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling maar verweerder heeft in de gedingstukken noch ter zitting duidelijk kunnen maken dat tussen de verplichting om gebruik te maken van nachtopvang en het belang van arbeidsschakeling een zodanig rechtstreeks verband bestaat dat die verplichting elke nacht gebruik te maken van de nachtopvang kan worden geacht te strekken tot arbeidsinschakeling. De verplichting om gebruik te maken van de nachtopvang kan dan ook niet met toepassing van artikel 55 van de WWB aan eiser worden opgelegd.
8.
De rechtbank acht hierbij van belang dat het verweerder, als eiser niet aan zijn uit artikel 9, eerste lid, van de WWB voortvloeiende verplichtingen tot arbeidsinschakeling voldoet – zoals de blijkens het verhandelde ter zitting door verweerder in eisers geval noodzakelijk geachte deelname aan dagbesteding – vrijstaat de bijstand aan eiser met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB te verlagen. Zonder toelichting, die ontbreekt, vermag de rechtbank niet in te zien dat verweerder het door hem nagestreefde doel niet ook met deze minder ingrijpende middelen zou kunnen bereiken.
9.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij de toekenning van de bijstand bij besluit van 26 september 2013 ten onrechte aan eiser de verplichting heeft opgelegd om gebruik te maken van de nachtopvang. De beroepen zijn dus gegrond.
10.
De rechtbank zal het bestreden besluit van 17 december 2013 waarbij het bezwaar van eiser tegen het besluit van 26 september 2013 ongegrond is verklaard, vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 26 september 2013 alsnog gegrond te verklaren en te bepalen dat de door verweerder opgelegde verplichting vanaf de inwerkingtreding van het besluit van 26 september 2013 is vervallen en dat laatstgenoemd besluit voor het overige in stand blijft.
11.
Nu eiser niet verplicht was om gebruik te maken van de nachtopvang, heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser bij besluit van 31 oktober 2013 ten onrechte over de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 oktober 2013 verlaagd met 40%. De rechtbank zal het bestreden besluit van 26 november 2013 waarbij het bezwaar tegen het besluit van 31 oktober 2013 ongegrond is verklaard dan ook vernietigen. De rechtbank zal ook hier zelf in de zaak voorzien door het besluit van 31 oktober 2013 te herroepen.
12.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.409,00 (2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften; 2 punten voor het verschijnen ter hoorzitting; 2 punten voor het indienen van de beroepschriften; 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 14 maart 2014, € 487,00 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 17 december 2013;
  • verklaart het bezwaar van eiser tegen het besluit van 26 september 2013 gegrond en bepaalt dat de door verweerder aan eiser opgelegde verplichting om gebruik te maken van de nachtopvang vanaf de inwerkingtreding van het besluit van 26 september 2013 is vervallen, bepaalt dat het besluit van 26 september 2013 voor het overige in stand blijft en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 17 december 2013;
  • vernietigt het bestreden besluit van 26 november 2013;
  • herroept het besluit van 31 oktober 2013;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 88,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.409,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, voorzitter, en mr. A.F.C.J. Mosheuvel en mr. M. van ‘t Klooster, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.