ECLI:NL:RBOBR:2014:5297
Rechtbank Oost-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Onmiddellijke intrekking van standplaatsvergunning van marktkoopman als onevenredig beoordeeld
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 5 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een marktkoopman wiens standplaatsvergunning met onmiddellijke ingang was ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. De intrekking vond plaats op basis van wangedrag dat door de marktmeesters was geconstateerd. De verzoeker, die sinds 20 september 2011 een vergunning had voor de verkoop van etenswaren op de weekmarkten, heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om schorsing van het besluit. Tijdens de zitting op 3 september 2014 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de intrekking van de vergunning disproportioneel was en dat er geen duidelijke feiten waren die het wangedrag onderbouwden.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunning een zware maatregel is die ingrijpende gevolgen heeft voor de verzoeker. Hij heeft de argumenten van de verzoeker overwogen en geconcludeerd dat de intrekking niet in verhouding staat tot het wangedrag dat was geconstateerd. De voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat er geen objectieve gegevens waren die een structurele vrees voor herhaling van het wangedrag onderbouwden. Bovendien was er geen beleid vastgesteld door verweerder over de te nemen maatregelen bij wangedrag, wat de beoordeling bemoeilijkte.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten om het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen en de noodzaak van een goede motivering bij het intrekken van vergunningen.