In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de betrokkene, die ter beschikking was gesteld na een vonnis van 8 mei 1992. De terbeschikkingstelling was voor het laatst verlengd door het Gerechtshof te Arnhem op 13 februari 2014 voor de duur van één jaar. De officier van justitie heeft op 26 mei 2014 opnieuw verzocht om verlenging van de terbeschikkingstelling voor een jaar, wat leidde tot een openbare zitting waarin deskundigen, de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouwe werden gehoord.
De rechtbank heeft de deskundigen, waaronder psychiater C. Koopal en reclasseringswerkster mw. M. de Vos, geraadpleegd. Koopal heeft aangegeven dat er voldoende mogelijkheden zijn om te interveniëren met een rechterlijke machtiging, en dat een verlenging van de terbeschikkingstelling averechts zou werken voor de betrokkene. De officier van justitie heeft echter volhard in de vordering tot verlenging, met het argument dat dit de mogelijkheid biedt om de situatie van de terbeschikkinggestelde te monitoren.
De rechtbank heeft overwogen dat, gezien de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid, de eerder afgegeven voorlopige rechterlijke machtiging voldoende waarborgen biedt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het niet langer noodzakelijk is om de terbeschikkingstelling te verlengen, en heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, met mr. M.A. Waals als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.