In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 9 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing. De moeder van een 7-jarige zoon verzocht om beëindiging van de uithuisplaatsing van haar kind en om uitbreiding van de contactregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (BJZ) de verzoeken van de moeder terecht heeft afgewezen. De moeder voldeed niet aan de eisen die BJZ had gesteld voor terugplaatsing van de minderjarige. Het rapport van de psycholoog dat door de moeder was overgelegd, voldeed niet aan de gestelde eisen, waardoor nieuw onderzoek noodzakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de observatie van de minderjarige nog in volle gang is en dat de moeder niet aan de voorwaarden heeft voldaan die door BJZ zijn gesteld voor een mogelijke terugplaatsing. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen en bepaald dat de resultaten van het nieuwe onderzoek op 18 december 2014 bekend moeten zijn. Tot die tijd is er geen aanleiding om het contact tussen de moeder en de minderjarige uit te breiden. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de betrokkenheid van de moeder, die zich uitte in vele telefoontjes en mails naar de gezinsvoogd, als vertragend werd ervaren.