ECLI:NL:RBOBR:2014:5264

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
01/025365-03
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van een ongewenst verklaarde vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 september 2014 uitspraak gedaan over de voortzetting van de terbeschikkingstelling (TBS) van een ongewenst verklaarde vreemdeling. De rechtbank heeft besloten niet over te gaan tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, zoals eerder opgelegd bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2004. De rechtbank heeft de voortzetting van de TBS gelast, na een grondige beoordeling van de situatie van de terbeschikkinggestelde, die op dat moment verbleef in een kliniek.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de adviezen van verschillende deskundigen en de officier van justitie meegewogen. De deskundigen concludeerden dat er op dat moment geen realistisch en uitvoerbaar resocialisatieplan kon worden opgesteld, gezien de afwezigheid van een indicatie voor een geschikte instelling en de beperkte toegang van de terbeschikkinggestelde tot noodzakelijke voorzieningen zoals een uitkering en ziektekostenverzekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige regelgeving repatriëring als enige mogelijkheid biedt voor de terbeschikkinggestelde om zijn vrijheidsbeneming binnen afzienbare termijn te beëindigen.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er sinds de eerdere uitspraak van 2 juni 2014 nieuwe mogelijkheden zijn ontstaan voor begeleid verlof, mits dit verlof gericht is op repatriëring. De deskundigen hebben bevestigd dat er mogelijkheden zijn om de terbeschikkinggestelde te begeleiden in het proces van terugkeer naar zijn geboorteland, mits hij zelf bereid is om hieraan mee te werken. De rechtbank concludeert dat er thans geen sprake meer is van een uitzichtloze situatie en dat de rol van het I.O.M. (International Organisation for Migration) van belang kan zijn in dit proces. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de verpleging van overheidswege voort te zetten, in het belang van de veiligheid van de maatschappij.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/025365-03
Uitspraakdatum: 11 september 2014

Beslissing voortzetting verpleging van overheidswege

Beslissing in de zaak van:

[terbeschikkinggestelde],

geboren te [geboorteplaats] op [1978],
verblijvende [kliniek 1].

Het onderzoek van de zaak.

Bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 mei 2004 is betrokkene ter beschikking gesteld met een bevel tot verpleging van overheidswege. Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst, bij beslissing van deze rechtbank van 2 juni 2014 met een jaar verlengd.
Daarbij is de beslissing omtrent de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege aangehouden, teneinde de reclassering een rapport te laten opmaken omtrent de vraag of, en zo ja, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de verpleging van overheidswege van de terbeschikkinggestelde kan worden beëindigd.
Ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 augustus 2014 heeft de rechtbank deze zaak wederom behandeld.
Hierbij zijn de officier van justitie, de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman mr. L.S.T.H. Ruijters en de deskundigen D.A.H. Adriaanse (GZ-psycholoog [kliniek 1]), A. Nijdam (regievoerder Dienst Terugkeer en Vertrek van het Ministerie van Veiligheid en Justitie), I.E.F. Vlottes (reclasseringswerker) en P. de Jong (maatschappelijk werker [kliniek 2]) gehoord.
De rechtbank heeft gezien:
  • Het advies van D.A.H. Adriaanse, hoofdbehandelaar/GZ-psycholoog/psychotherapeut, I. Maksimovic, afdelingspsychiater en I. van Outheusden, psychiater, directeur behandelzaken [kliniek 1], hoofd van de inrichting waar betrokkene verblijft d.d. 6 maart 2014;
  • de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 2 juni 2014;
  • een rapport van de Reclassering Nederland d.d. 1 augustus 2014 betreffende ‘voorbereiding voorwaardelijke beëindiging TBS’;
  • een aanvullende rapportage van Drs. K.M. ten Brinck, directeur behandeling, plaatsvervangend hoofd van de inrichting [kliniek 2] d.d. 12 augustus 2014;

De beoordeling.

De rechtbank heeft in haar beslissing d.d. 2 juni 2014 de Reclassering Nederland verzocht een maatregelrapport op te stellen, waarin de (on)mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidwege dienden te worden onderzocht. De reclassering diende daarbij de haalbaarheid van diverse scenario’s te onderzoeken. Uitgangspunt diende daarbij te zijn dat betrokkene een zoveel mogelijk gelijkwaardige resocialisatie wordt geboden als aan een terbeschikkinggestelde met een verblijfstatus. Niet alleen de gebruikelijke verlofmogelijkheden moesten daarbij worden onderzocht, maar wellicht ook de minder gebruikelijke trajecten. De rechtbank achtte het daarbij van belang dat de reclassering bij het onderzoeken van de mogelijkheden in overleg zou treden met dhr. P. de Jong van [kliniek 2] en met een deskundige bij de dienst Terugkeer en Vertrek.
Ter terechtzitting is gebleken dat op initiatief van de officier van justitie in dit kader een overleg heeft plaatsgevonden tussen de officier van justitie, de heer Nijdam van de Dienst Terugkeer en Vertrek, de heer Vlottes van de Reclassering Nederland en de heer De Jong van [kliniek 2].
In voormeld rapport van de Reclassering Nederland d.d. 1 augustus 2014 constateert de reclassering dat het op dit moment niet mogelijk is een realistisch en uitvoerbaar resocialisatieplan op te stellen in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Er is geen indicatie afgegeven voor een instelling die betrokkene in dit kader zou kunnen begeleiden en de verwachting is dat dit ook niet zal gebeuren.
Daarnaast heeft betrokkene geen toegang tot een aantal voorzieningen die in dit kader noodzakelijk zijn zoals een uitkering en ziektekostenverzekering. De conclusie van de reclassering is dan ook dat een traject in het kader van een voorwaardelijke beëindiging zonder verblijfstitel niet uitvoerbaar is.
Ook in het aanvullend rapport van [kliniek 2] d.d. 12 augustus 2014 wordt vastgesteld dat een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging geen optie is. Betrokkene zou opgenomen moeten worden binnen een gesloten GGZ-instelling, die terughoudend zijn met opnames van ongewenste vreemdelingen met een forensisch titel. Bovendien zal een verlofmachtiging voor vrijheden en verloven niet worden afgegeven. De opties die resten zijn, aldus [kliniek 2], een verzoek aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie om begeleid verlof aan te vragen, met als argument de kansen op succesvolle repatriëring te vergroten. Ook zou betrokkene een verzoek aan het I.O.M. (International Organisation for Migration) kunnen overwegen.
De deskundige I. Vlottes van de Reclassering Nederland heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd advies van de reclassering. Voorts heeft hij aangegeven dat, gelet op de verslechterde psychische toestand van betrokkene, een klinische voorziening de enige mogelijkheid is om betrokkene de nodige zorg te bieden. De verwachting is nog steeds dat er geen indicatie zal worden afgegeven voor een instelling die betrokkene zou kunnen begeleiden.
De deskundige A. Nijdam van de Dienst Terugkeer en Vertrek heeft ter terechtzitting aangegeven dat sinds kort begeleid verlof van een terbeschikkinggestelde zonder verblijfstitel wel mogelijk is, indien dit gericht is op repatriëring van betrokkene. Betrokkene moet dan zelf aangeven dat hij terug wil naar [geboorteplaats] en in contact treden met het I.O.M. Betrokkene moet dan in ieder geval in het bezit zijn van een geboorteakte, familie hebben die hem daarbij helpt en contact zoeken met de consul. Sinds 2008 zijn er via het I.O.M. 90 reisdocumenten afgegeven voor [geboorteplaats]. De heer Nijdam heeft voorts aangegeven dat een schorsing van het inreisverbod geen optie is om resocialisatie te bewerkstelligen.
De deskundige P. de Jong van [kliniek 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat de staatssecretaris in januari 2014 heeft aangegeven dat ongewenste vreemdelingen met een tbs-maatregel centraal in [kliniek 2] moeten worden opgenomen. Daar zal onder meer worden gewerkt aan de motivatie voor de opties die nog open zijn. Als betrokkene uit de impasse wil komen, zou het I.O.M. een optie zijn. Begeleid verlof kan in het kader van de repatriëring een optie zijn, onbegeleid verlof echter niet. In [kliniek 2] zal meer dan bij [kliniek 1] aandacht zijn voor activiteiten gericht op repatriëring. [kliniek 2] heeft hier ook ervaring mee. Ook zal er aandacht zijn voor het wel of niet kunnen verkrijgen van de benodigde medicatie in het land van herkomst.
De deskundige D.A.H. Adriaanse van [kliniek 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat de zittingen veel spanning bij betrokkene opleveren. Wanneer voor resocialisering repatriëring de beste optie is, dan zal de kliniek daar zeker aan meewerken. Betrokkene kan echter wisselvallig zijn in het willen, misschien willen en niet willen terugkeren naar het land van herkomst.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 28 augustus 2014 geconcludeerd dat een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling op dit moment geen reële mogelijkheid is. Betrokkene is ongewenst verklaard waardoor resocialisatie niet mogelijk is. De beveiliging van de maatschappij kan in dit geval alleen maar plaatsvinden door een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De officier van justitie vordert dan ook voortzetting van de verpleging van overheidswege.
De raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het moeilijk is de terbeschikkingstelling voorwaardelijk te beëindigen, gezien de adviezen van de deskundigen zoals die er nu liggen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van voornoemde deskundigen dat een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging geen reële optie is. Met name de onmogelijkheid van verlof gericht op resocialisatie in Nederland en de onmogelijkheid van indicatiestelling voor een opname in een gesloten GGZ-instelling staan een voorwaardelijke beëindiging in de weg. De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Binnen de huidige regelgeving is repatriëring de enige mogelijkheid voor betrokkene om zijn vrijheidsbeneming binnen afzienbare termijn te beëindigen.
In haar uitspraak van 2 juni 2014 heeft de rechtbank geconstateerd dat er een patstelling is ontstaan. Betrokkene kan niet resocialiseren in Nederland, omdat elke vorm van verlof is uitgesloten; ook repatriëring is niet uitvoerbaar gebleken. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze uitzichtloze situatie een schending oplevert van artikel 14 in samenhang met artikel 5 van het EVRM. De reclasseringsrapportage van 1 augustus 2014 en de toelichting van de ter terechtzitting gehoorde deskundigen brengen de rechtbank thans tot een ander oordeel.
Deskundigen Nijdam en De Jong hebben ter zitting verklaard dat sinds kort begeleid verlof mogelijk is, mits dit verlof is gericht op terugkeer en mits betrokkene zich bereid heeft verklaard mee te werken aan terugkeer. Bovendien is ter zitting gewezen op de mogelijkheid de benodigde reisdocumenten aan te vragen met behulp van het I.O.M. Ook daarbij is de voorwaarde dat betrokkene zelf aangeeft terug te willen naar [geboorteplaats]. Ten slotte wijst de rechtbank op de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 28 januari 2014. Daarin maakt deze melding van het voornemen ongewenst verklaarde vreemdelingen met een TBS-maatregel te willen plaatsen in [kliniek 2]. Deskundige De Jong heeft ter zitting verklaard dat betrokkene daar op korte termijn kan worden geplaatst. Betrokkene kan dan profiteren van de expertise op [kliniek 2] in het voorbereiden op repatriëring van terbeschikkinggestelde vreemdelingen.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat op dit moment niet meer kan worden gezegd dat er sprake is van een uitzichtloze situatie voor betrokkene. Blijkens de informatie die de rechtbank na haar uitspraak van 2 juni 2014 heeft gekregen, zijn toch niet alle mogelijkheden om te komen tot repatriëring uitgeput. Gelet daarop is thans geen sprake van schending van met name artikel 3, 5 en 14 van het EVRM.
De rechtbank gaat ervan uit dat het komende jaar de mogelijkheid van repatriëring en de rol die het I.O.M. daarbij kan spelen nader worden onderzocht. Van belang is daarbij wel dat betrokkene beseft, dat repatriëring naar [geboorteplaats] voor hem de enige reële optie is en dat begeleid verlof en de inschakeling van het I.O.M. alleen mogelijk zijn als hij zelf aangeeft terug te willen naar [geboorteplaats]. [kliniek 2] kan daarbij een coachende rol spelen.

DE BESLISSING.

De rechtbank:
gaat niet over tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege van [terbeschikkinggestelde] en gelast de voortzetting van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, zoals opgelegd bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 4 mei 2004.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.J.M. Fleskens, voorzitter,
mr. P.J.H. van Dellen en mr. E.C.P.M. Valckx, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van datum 11 september 2014.
Mr. Van Dellen is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.