In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 september 2014 uitspraak gedaan over de voortzetting van de terbeschikkingstelling (TBS) van een ongewenst verklaarde vreemdeling. De rechtbank heeft besloten niet over te gaan tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, zoals eerder opgelegd bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2004. De rechtbank heeft de voortzetting van de TBS gelast, na een grondige beoordeling van de situatie van de terbeschikkinggestelde, die op dat moment verbleef in een kliniek.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de adviezen van verschillende deskundigen en de officier van justitie meegewogen. De deskundigen concludeerden dat er op dat moment geen realistisch en uitvoerbaar resocialisatieplan kon worden opgesteld, gezien de afwezigheid van een indicatie voor een geschikte instelling en de beperkte toegang van de terbeschikkinggestelde tot noodzakelijke voorzieningen zoals een uitkering en ziektekostenverzekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige regelgeving repatriëring als enige mogelijkheid biedt voor de terbeschikkinggestelde om zijn vrijheidsbeneming binnen afzienbare termijn te beëindigen.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er sinds de eerdere uitspraak van 2 juni 2014 nieuwe mogelijkheden zijn ontstaan voor begeleid verlof, mits dit verlof gericht is op repatriëring. De deskundigen hebben bevestigd dat er mogelijkheden zijn om de terbeschikkinggestelde te begeleiden in het proces van terugkeer naar zijn geboorteland, mits hij zelf bereid is om hieraan mee te werken. De rechtbank concludeert dat er thans geen sprake meer is van een uitzichtloze situatie en dat de rol van het I.O.M. (International Organisation for Migration) van belang kan zijn in dit proces. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de verpleging van overheidswege voort te zetten, in het belang van de veiligheid van de maatschappij.