ECLI:NL:RBOBR:2014:5263

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
01/821040-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarige

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met de minderjarige dochter van zijn partner, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 11 september 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende door andere bewijsmiddelen werd ondersteund. De zaak was aanhangig gemaakt via een dagvaarding op 18 december 2013, en de rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, omdat hij van mening was dat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat alle bewijsmiddelen terug te voeren waren op de verklaring van het slachtoffer zelf.

De rechtbank oordeelde dat, volgens artikel 342, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De rechtbank vond dat de context van de aangifte, hoewel bevestigd door de moeder van het slachtoffer, niet specifiek genoeg was om de aangifte te ondersteunen. De verdachte had zijn aanvankelijke ontkenning over het bezoek aan de slaapkamer van het slachtoffer later bijgesteld, wat de rechtbank als een aannemelijke reden beschouwde voor zijn eerdere verklaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende wettig bewijs was voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, en heeft de verdachte vrijgesproken. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, en de rechtbank heeft de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/821040-13
Datum uitspraak: 11 september 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1950],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 januari 2014 en 28 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 december 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2009
tot en met 31 december 2009 te Best,in elk geval in Nederland, met [slachtoffer]
(geboren [1997]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die
van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, vinger(s) in
de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of (daarbij) zijn,
verdachtes, vinger(s) op en neer bewogen;
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2009
tot en met 31 december 2009 te Best, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer]
(geboren [1997]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit het meermalen, althans eenmaal, betasten en/of
aanraken van en/of wrijven over de (al dan niet ontblote) borsten en/of billen
en/of vagina van die [slachtoffer];

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen en heeft vrijspraak van het ten laste gelegde gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit.

Het oordeel van de rechtbank.

Op 5 maart 2013 heeft er een informatief gesprek bij de politie plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft aangegeven dat verdachte haar toen zij 12 jaar was gedurende ongeveer een half jaar seksueel heeft misbruikt. Op 11 maart 2013 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van dit seksueel misbruik. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte telkens bij haar op haar slaapkamer in bed televisie kwam kijken. Hij knuffelde haar dan, waarbij verdachte steeds verder ging. Hij heeft haar, aldus aangeefster, over haar borsten, billen en vagina gewreven. Ook is verdachte, aldus aangeefster, met zijn vingers in haar geslachtsdeel gegaan.
[slachtoffer] heeft over dit seksueel misbruik verteld toen ze 15 jaar was tegen haar toenmalige vriend [getuige 1]. Ook heeft zij later verteld over het seksueel misbruik tegen haar moeder [getuige 2] en daarna nog aan haar stiefmoeder [getuige 3]. Dit wordt bevestigd door deze getuigen. De rechtbank constateert dat de verklaringen van deze getuigen over het vermeende seksueel misbruik allen voortkomen uit één en dezelfde bron, namelijk aangeefster.
In het dossier zijn geen bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat iemand direct getuige is geweest van het seksueel misbruik.
Verdachte ontkent het hem ten laste gelegde.
In zijn verklaring bij de politie d.d. 17 juni 2013 13.40 uur heeft verdachte verklaard dat hij nooit op de slaapkamer van [slachtoffer] kwam. In zijn verklaring d.d. 18 juni 2013 11.20 uur heeft verdachte zijn verklaring enigszins bijgesteld en verklaard dat hij wel één keer op de kamer van [slachtoffer] is geweest. Voorts heeft [slachtoffer] hem wel eens gevraagd of hij een glas cola op haar kamer wilde brengen.
Dat hij nooit op de slaapkamer van [slachtoffer] zou zijn geweest, is in strijd met hetgeen de partner van verdachte, zijnde de moeder van [slachtoffer], daarover bij de politie heeft verklaard. Zij heeft verklaard dat verdachte af en toe wel eens bij [slachtoffer] op de kamer kwam. Verdachte ging dan bij [slachtoffer] op bed liggen, waarbij hij samen met [slachtoffer] televisie keek.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wel eens bij [slachtoffer] op de slaapkamer kwam om cola te brengen. Hij ging dan op de rand van het bed zitten en bleef even televisie kijken. Hij heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij bij de politie heeft ontkend op de slaapkamer van het meisje te zijn geweest op advies van zijn toenmalige raadsman.
Zijn advocaat zou verdachte destijds dringend hebben geadviseerd nooit te zeggen dat hij op de slaapkamer van [slachtoffer] is geweest. Deze bewering van verdachte wordt enigszins bevestigd door de verklaring van verdachte bij de politie op 17 juni 2013 te 13.40 uur, onder meer inhoudende: ‘’De advocaat heeft gezegd dat ik niets moest zeggen, maar ik kan dat niet.’ (pag. 64).
De rechtbank kan niet uitsluiten dat verdachte daadwerkelijk heeft verklaard, zoals hij heeft verklaard, om de door hem opgegeven reden.
Volgens artikel 342, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Alle zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen zijn terug te voeren op één bron, te weten aangeefster [slachtoffer].
Weliswaar is het zo dat de delictcontext die aangeefster beschrijft – in en op het bed in haar slaapkamer, tijdens het televisie kijken – wordt bevestigd door de moeder van aangeefster, die heeft verklaard dat haar partner [verdachte] wel eens bij haar dochter op de kamer kwam en dat hij af en toe bij haar dochter op bed ging liggen om tv te kijken. Echter, de rechtbank is van oordeel dat deze enkele en tamelijk algemeen door aangeefster beschreven delictcontext, onvoldoende specifiek is om zodanige steun te bieden aan de aangifte dat bewezen is hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd. Dit geldt te meer nu verdachte ter terechtzitting is teruggekomen op zijn aanvankelijke verklaring nooit op die slaapkamer te zijn geweest en – zoals hiervoor is overwogen – een aannemelijke reden heeft gegeven voor het aanvankelijk in strijd met de waarheid daarover verklaren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig is bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Nu de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt de rechtbank niet meer toe aan de toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.

De vordering van de benadeelde partij.

De officier van justitie en de raadsman zijn van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, gelet op de gevorderde/bepleite vrijspraak.
De rechtbank zal verdachte van het hem ten laste gelegde vrijspreken. Om die reden
is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 1, feit 2:
Vrijspraak
T.a.v. feit 1, feit 2:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. M.G.P.A. Burghoorn en mr. W.J.M. Fleskens, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 11 september 2014.