Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[gedaagde sub 1]
3.de besloten vennootschap [bedrijf] B.V.,
1.De verdere procedure vanaf het vonnis van 17 augustus 2011
2.De verdere beoordeling
“De actuele waarde van de totale bezittingen minus de actuele waarde van de totale schulden en voorzieningen”. Hierbij wordt, aldus de deskundige, als uitgangspunt het verschil tussen de boekwaarde van alle bezittingen en alle schulden genomen, zoals uit de jaarrekening blijkt (door middel van het zichtbaar eigen vermogen). De boekwaarde van de bezittingen en schulden wijkt in veel gevallen echter af van de actuele waarde. Het verschil tussen de actuele waarde en de boekwaarde wordt gedefinieerd als ‘stille reserve’.
[bedrijf] Management, telkens voor 50%,
deel in [bedrijf] B.V., [bedrijf]
een 100% economisch belang in [bedrijf];
[bedrijf]voor 5% deel in [bedrijf];
[bedrijf]voor 20% deel in [bedrijf] B.V. en
voor 33,33% in [bedrijf] Investments B.V. (hierna:
[bedrijf] Investmentsvoor 34% deel in [bedrijf] B.V., voor 10% deel in [bedrijf] Holding B.V.,
5.2.van het rapport in antwoord op het bezwaar van [gedaagde sub 1] met betrekking tot de waardering van de vordering van [bedrijf] Investments op [bedrijf] op € 75.000 verwezen naar
4.2.3. van zijn rapport. Daarin is de waarderingsmethode van de vorderingen beschreven. Daaruit blijkt dat hij, zoals [gedaagde sub 1] ook stelt, gekozen heeft voor een pragmatische insteek (passend bij de gekozen methodiek van intrinsieke waarde) en bij een negatief eigen vermogen van de betreffende vennootschap de intrinsieke waarde inderdaad bepaalt door het negatieve vermogen te verrekenen met de nominale waarde van de vordering.
3.De beslissing
een miljoen driehonderdachtentachtigduizend vijfhonderd en zes euro) bedraagt;
negenhonderddrieënzestigduizend vijfhonderdzesentachtig euro)heeft verbeurd aan [eiseres];