ECLI:NL:RBOBR:2014:5260

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
01/879291-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag tijdens echtscheiding met gebruik van geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vrouw heeft doodgestoken tijdens de verdeling van de inboedel bij hun echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 oktober 2013 in Veldhoven opzettelijk zijn vrouw van het leven heeft beroofd door haar meerdere malen met een mes in het bovenlichaam te steken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. Bij de beoordeling van de toerekenbaarheid heeft de rechtbank rekening gehouden met het gebruik van antidepressiva door de verdachte, wat mogelijk een rol heeft gespeeld in zijn gewelddadige gedrag. De rechtbank heeft de deskundigenrapporten van een psychiater en een psycholoog in overweging genomen, die beiden hebben geadviseerd om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat er andere oorzaken voor het geweld waren, zoals de emotionele stress van de verdachte door de echtscheiding en de beëindiging van zijn huwelijk. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie voor een gevangenisstraf van 11 jaren gematigd en een straf opgelegd die de ernst van het bewezen verklaarde weerspiegelt. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die integraal zijn toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, inclusief wettelijke rente, en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879291-13
Datum uitspraak: 10 september 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1958],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 januari 2014, 26 februari 2014, 23 april 2014, 2 juli 2014 en 27 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 januari 2014.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 26 februari 2014 – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Veldhoven opzettelijk [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] (met
kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen,
althans eenmaal, in het bovenlichaam, in elk geval het lichaam gestoken en/of
gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht, op gronden in het schriftelijk requisitoir verwoord, het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging deelt het standpunt van de officier van justitie dat het aan verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [1] en het sectierapport [2] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 oktober 2014, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door haar meerdere malen, met kracht, met een mes in het bovenlichaam te steken, ten gevolge waarvan zij is overleden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 27 oktober 2013 te Veldhoven opzettelijk [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met
kracht met een mes meermalen, in het bovenlichaam, gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Ten aanzien van het verzoek tot het benoemen van een deskundige
De verdediging heeft zowel vóór requisitoir als bij pleidooi verzocht nog een gedragsdeskundige te benoemen, met de opdracht een deskundig oordeel te geven op de vraag of er een onderbouwd verband is te leggen tussen het medicijngebruik en de uitbarsting van geweld door verdachte. Daarnaast dient de te benoemen deskundige een afsluitend oordeel te geven over de vraag of er sprake is van toerekeningsvatbaarheid of niet. Daarbij heeft de verdediging twijfels geuit bij de stelling van de gedragsdeskundigen die ter terechtzitting zijn gehoord, dat de bevindingen van de rapporterend farmacoloog geen wijziging van hun conclusies met zich brengen.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging de deskundigheid van de in deze zaak benoemde psycholoog en psychiater niet heeft betwist. Over de deskundige Prof. Dr. A.J.M. [deskundige], arts en klinisch farmacoloog (hierna deskundige [deskundige]), heeft de verdediging gezegd dat deze een goed rapport heeft opgesteld. De bevindingen van deze deskundige zijn door de verdediging niet betwist.
In zijn rapport heeft deskundige [deskundige] gesteld dat het mogelijk is dat escitalopram (het in het bloed van verdachte aangetoonde antidepressivum,
rb) een mede-causale rol heeft gespeeld bij het optreden van het steekincident. [3] Hoewel de deskundige stelt dat het negeren van deze mogelijke rol in een onjuist oordeel op wetenschapstheoretische gronden resulteert, stelt hij dat niet kan worden aangegeven hoe groot deze rol is. [4] Ter terechtzitting heeft deskundige [deskundige] verklaard dat hij heeft gerapporteerd dat er mogelijk een relatie is tussen het medicijngebruik en het geweld, maar dat hij niets kan zeggen over hoe groot de bijdrage van het medicijngebruik aan het geweld is, indien die relatie inderdaad bestaat. Als behandelend arts kan hij in voorkomende gevallen hooguit inschatten of er in de (medicamenteuze) behandeling rekening mee gehouden moet worden; dan heet het verband ‘klinisch relevant’. Ter terechtzitting heeft deskundige [deskundige] verklaard dat het probleem voor de rechtbank is dat het verband niet overgewaardeerd moet worden, maar dat verdachte ook niet tekort gedaan moet worden. Daar is geen pasklare oplossing voor, aldus deskundige [deskundige].
Psychiater J.L.M. [deskundige2](hierna deskundige Dinjens) heeft in zijn rapport gesteld dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de gestarte medicatie een doorslaggevende rol heeft gespeeld in het tenlastegelegde. Desgevraagd heeft hij ter terechtzitting verklaard in de bevindingen van deskundige [deskundige] geen reden te zien zijn conclusie te wijzigen. Deskundige [deskundige] heeft desgevraagd verklaard dat hij en deskundige [deskundige2]dienaangaande niet wezenlijk van mening verschillen. Met deskundige [deskundige] is deskundige [deskundige2]van oordeel dat de kans op een verband tussen medicijngebruik en geweld en de omvang van de bijdrage van het medicijngebruik aan het geweld niet nader te bepalen zijn, zo blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting.
Hoewel de rechter niet vooruit mag lopen op de uitkomsten van een onderzoek van een te benoemen deskundige, ziet de rechtbank thans niet in welke deskundige zij zou moeten benoemen om de door de raadsman gestelde vraag beantwoord te zien. Zowel de arts en farmacoloog [deskundige] als de psychiater [deskundige2]hebben verklaard dat de vraag niet nauwkeuriger is te beantwoorden dan thans is gedaan. Hoewel dat onbevredigend kan zijn, is dat geen reden om opnieuw een gedragskundige te benoemen.
Gelet op het feit dat de deskundigheid van de psychiater [deskundige2]en de (GZ-)psycholoog drs. S. [psycholoog 2]niet zijn betwist en dezen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid hebben geadviseerd, acht de rechtbank het niet noodzakelijk dienaangaande nog een deskundige te benoemen. Het is aan de rechtbank om op basis van de rapporten en de daarop gegeven toelichting ter terechtzitting conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte te trekken.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de verdediging tot het benoemen van een deskundige als niet noodzakelijk worden afgewezen.
Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte
De verdediging heeft bepleit dat bij ontbreken van nader onderzoek de doorwerking van het medicijngebruik in het voordeel van verdachte beoordeeld dient te worden. Dit betekent dat, nu de kans niet denkbeeldig is dat verdachte door de uitwerking van de medicatie is overmand en hij tot de geweldsuitbarsting is gekomen, in het voordeel van verdachte van deze situatie moet worden uitgegaan. In dat geval dient verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de rapporten van de psychiater en de psycholoog verminderde toerekeningsvatbaarheid bepleit en gesteld dat verdachte wel strafbaar is.
De rechtbank overweegt voor de beoordeling van het verweer als volgt.
De kans op de samenhang tussen het gebruik van escitalopram en het door verdachte gebruikte geweld is niet exact vast te stellen. Deskundige [deskundige] noemt wel een ‘mogelijk’ verband. Nu dit verband derhalve niet is uit te sluiten, zal de rechtbank in het voordeel van verdachte uitgaan van een verband tussen het gebruik van escitalopram en het door verdachte gebruikte geweld. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat uit het toxicologisch onderzoek naar het bloed van verdachte het gebruik van escitalopram is gebleken [5] . Dat past bij de verklaring van verdachte de dag na het ten laste gelegde feit, dat hij van zijn psychiater antidepressiva heeft gekregen, die hij toen voor de vijfde dag, volgens de voorgeschreven hoeveelheid, gebruikte. [6]
Over de omvang van de bijdrage van dat medicijn aan het geweld is niets door de deskundigen vastgesteld. Dit is ook niet nader te bepalen, zo blijkt uit de verklaringen van de gehoorde deskundigen. Dit betekent echter niet dat dit tot de conclusie dient te leiden dat het gewelddadig gedrag van verdachte hem in het geheel niet kan worden toegerekend, omdat dit gedrag geheel door de werking van de medicijnen wordt verklaard.
Daartoe overweegt de rechtbank dat er ook buiten het medicijngebruik oorzaken voor het door verdachte gebruikte geweld zijn aan te wijzen. Verdachte maakte vóór het bewezen verklaarde feit een moeilijke periode door en leed onder de beëindiging van zijn huwelijk. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zijn vrouw ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij de dood van zijn kat en dat dit op de betreffende dag tot een woede-uitbarsting heeft geleid. Ook betrekt de rechtbank in dit verband de weergave van het gesprek tussen verdachte en de meldkamer van de politie, waaruit blijkt dat verdachte kort na het gebruik van het geweld op een rustige manier over zijn daad kon vertellen, waaruit ook oorzaak (‘we liggen in een scheiding en mijn vrouw heeft me geestelijk gewoon mishandeld, ik kon er niet meer tegen’) en opzet (‘ik heb ze gewoon doodgestoken’) van verdachte blijken.
Voorts verwijst de rechtbank in dit verband naar het rapport van deskundige [deskundige], waar deze stelt dat het mogelijk is dat escitalopram een mede-causale rol heeft gespeeld bij het optreden van het steekincident. De deskundige spreekt dus niet over een mono-causaal verband.
Voor de conclusie dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar geacht moet worden bestaat aldus en ook mede gelet op de rapporten van de psychiater en psycholoog, geen grond.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van een eventueel op te leggen straf heeft de verdediging matiging van de geëiste straf tot een periode van zes jaren bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn toenmalige vrouw. Deze doodslag heeft verdachte op een bijzonder gewelddadige manier uitgevoerd. Daarmee heeft hij zijn vrouw het kostbaarste ontnomen wat mogelijk is: haar leven. Voor de nabestaanden moet het besef dat hun geliefde op zulk een manier om het leven is gekomen verschrikkelijk zijn. Daarnaast moeten zij leven met het gemis van hun moeder/zus/oma. Dit bleek ook op aangrijpende wijze uit de door de dochter en broer van het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht.
Voor deze daad en gelet op genoemde omstandigheden acht de rechtbank in beginsel een straf zoals door de officier van justitie geëist zeker passend.
Voorts heeft de rechtbank echter ook acht geslagen op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde.
Psychiater [deskundige2]heeft in zijn rapport [7] dienaangaande onder meer het volgende gesteld:
“Er is bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met vooral narcistische, borderline, obsessief-compulsieve en passief-agressieve kenmerken. (…)
Er is sprake van een depressieve stoornis, matig van ernst, met een duidelijk reactief karakter die sterk verweven is met de persoonlijkheid. De onmacht, machteloosheid, krenking en woede hebben zich in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde steeds meer opgestapeld en betrokkene verloor vanaf september 2013 steeds meer de controle over zichzelf. Toen betrokkene op 27 oktober 2013 uiteindelijk, bij het verdelen van de inboedel, op pregnante wijze werd geconfronteerd met de verlating, is de woede naar buiten toegeslagen en is hij de controle kwijtgeraakt.
Onderzoeker vindt het zeer onwaarschijnlijk dat de gestarte medicatie een doorslaggevende rol heeft gespeeld in het tenlastegelegde. Betrokkene was al voordien in een desolate depressieve toestand, waarin de machteloosheid en boosheid zich opstapelden en hij de controle steeds meer verloor. Er kwamen steeds meer barsten in het door hem gecreëerde ideale zelfbeeld en betrokkene kon niet omgaan met de krenking. (…)
Onderzoeker adviseert Uw rechtscollege om betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde – indien bewezen – als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen op basis van de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis in samenhang met de depressieve stoornis.”
Psycholoog [psycholoog 2]heeft in haar rapport [8] onder meer het volgende gesteld:
“Er is sprake van een verband tussen het ten laste gelegde en de beschreven problematiek (depressie en persoonlijkheidsstoornis) (…)
Voorafgaand aan het ten laste gelegde ontwikkelde betrokkene depressieve klachten naar aanleiding van zijn gestrande huwelijk, het niet kunnen werken vanwege een knieblessure. De depressieve klachten zijn verweven met de persoonlijkheidsproblematiek. Doordat [slachtoffer] hem verliet vanwege onder meer zijn buitenechtelijke relatie, was het uit de persoonlijkheidsstoornis voortvloeiende overwaardige zelfbeeld van betrokkene aan diggelen. Dit was zeer ontregelend en bedreigend voor betrokkene, te meer omdat hij niet meer kon terugvallen op zijn gebruikelijke coping: een ander domineren en devalueren om zich goed te voelen.
In het contact met het slachtoffer werd betrokkene er waarschijnlijk mee geconfronteerd dat hij zijn invloed op haar kwijt was, zij was waarschijnlijk relatief los van zijn invloedssfeer. Aannemelijk is dat alle woede die in eerste instantie in de depressie naar binnen gekeerd was, naar buiten keerde. Betrokkene vertaalde mogelijk zijn gevoelens van onmacht in almacht door buitenproportioneel geweld toe te passen en door haar leven te nemen. Mogelijk is ook dat alle frustraties, alle onrust, onvrede en onmacht werden geëxternaliseerd en in blinde agressieve acting out werden afgereageerd. Geadviseerd wordt betrokkene het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.”
Met deze deskundigen is de rechtbank van oordeel dat er ten minste sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid op de genoemde gronden.
Anders dan de aangehaalde deskundigen zal de rechtbank in het voordeel van verdachte een grotere rol toekennen aan het gebruik van escitalopram en de mogelijk daarbij opgetreden serotonerge bijwerkingen daarvan. Zoals hiervoor is overwogen is de kans op dit verband tussen medicijngebruik en geweld niet nader te onderbouwen, maar in ieder geval niet verwaarloosbaar klein. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en ook door geen van de in het politie- en milieuonderzoek gehoorde getuigen als gewelddadig is omschreven. Weliswaar wordt hij door veel getuigen als een dominante man omschreven, gewelddadigheid wordt daarbij niet genoemd. Daar komt bij dat de geweldsuitbarsting plotseling lijkt te zijn ontstaan. Zo is niet gebleken dat het slachtoffer in het telefoongesprek dat zij kort voor het gewelddadig optreden van verdachte met haar zoon voerde van enige (gewelddadige) dreiging heeft gesproken. Evenmin is aannemelijk geworden dat er enige planmatigheid in het optreden van verdachte heeft gezeten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet uit te sluiten dat deze verminderd toerekeningsvatbare verdachte, mede door onverwacht en onvoorzienbaar optredende bijwerking van het door een arts aan hem voorgeschreven en door hem gebruikte antidepressivum escitalopram, tot de geweldsuitbarsting die tot de dood van zijn vrouw heeft geleid, is gekomen. Hiervoor oordeelde de rechtbank reeds dat dit medicijngebruik het gedrag van verdachte niet geheel verklaard, maar het maakt het gebruik van geweld wel minder verwijtbaar.
De rechtbank zal daarom een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en deze passend is bij het verwijt dat gelet op het voorgaande aan verdachte is te maken.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toewijsbaar, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank om de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toe te wijzen, inclusief de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de wettelijke rente.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vorderingen in hun geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregelen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 27, 36f, 287.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

doodslag

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
Gevangenisstrafvoor de duur van
7 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Maatregel van schadevergoeding van € 6.353,50 subsidiair 66 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] van een bedrag van € 6.353,50
(zegge: zesduizend driehonderddrieënvijftig euro en vijftig eurocent), bij
gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 66 dagen hechtenis. Het
bedrag bestaat uit een bedrag van € 6.353,50 aan materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het indienden van de vordering (21 augustus 2014) tot aan de dag der algehele
voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , van een
bedrag van € 6.353,50 (zegge: zesduizend driehonderddrieënvijftig euro en
vijftig eurocent), te weten € 6.353,50 aan materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.

Maatregel van schadevergoeding van € 295,= subsidiair 5 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] van een bedrag van € 295,=
(zegge: tweehonderdvijfennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 5 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 295,= materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het indienen van de vordering (21 augustus 2014) tot aan de dag der algehele
voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , van een
bedrag van € 295,= (zegge: tweehonderdvijfennegentig euro), te weten € 295,= aan materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 10 september 2014.
Mr. Rijlaarsdam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 27 augustus 2014
2.Rapport van het NFI betreffende Pathologie onderzoek naar aanleiding van de een mogelijk niet natuurlijke dood, betreffende [slachtoffer], d.d. 1 november 2013.
3.Rapport van prof. dr. A.J.M. [deskundige], arts/klinisch farmacoloog, opgemaakt en ondertekend op 10 augustus 2014, p. 11
4.Idem, p. 12
5.NFI rapport Toxicologisch onderzoek in bloed en urine van [verdachte], 21 januari 2014, p. 6 en 7
6.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 28 oktober 2013, p. 55 van het Einddossier van de Politie Eenheid Oost-Brabant Gezamelijke recherche Valkenswaard met registratienummer 2013149382, sluitingsdatum 22 januari 2014 en aantal doorgenummerde pagina’s 304.
7.Psychiatrisch onderzoek Pro Justitia betreffende [verdachte], opgemaakt en ondertekend door [psychiater] psychiater, d.d. 10 april 2014, p. 14, 15
8.Psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende [verdachte], opgemaakt en ondertekend door drs.[psycholoog 3] GZ-psycholoog, d.d. 14 april 2014, p. 19.