In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 5 februari 2014, staat de vraag centraal of de gedaagde echtgenoot aansprakelijk is voor de terugbetaling van een geldlening die door zijn (ex-)echtgenote is aangegaan. De eisers, ouders van de gedaagde echtgenote, hebben geld geleend aan hun dochter voor de bouw van een woning en een loods op een stuk grond dat zij aan haar hebben geschonken. De rechtbank oordeelt dat de terugbetalingsverplichting van de dochter een privéverplichting is, omdat het geleende geld is gebruikt voor de aanschaf van privégoederen. De rechtbank verwijst naar artikel 1:94 lid 5a BW, dat stelt dat schulden betreffende van de gemeenschap uitgezonderde goederen buiten de gemeenschap vallen. Hierdoor kan de gedaagde echtgenoot niet worden aangesproken voor de terugbetaling van de lening, ook niet na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap door het echtscheidingsverzoek. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers tegen de gedaagde echtgenoot af en veroordeelt hen in de proceskosten. In de zaak tegen de dochter wordt de vordering tot terugbetaling van de lening wel toegewezen, omdat zij in verzuim is geraakt.